| |
| |
| |
III
Het waren de lange dagen met zachte regens of heldere zonneschijn en weligheid van bloei. In de siertuin achter het huis, langs de brede paden die recht tot de schaduw der linden aan het einde gingen, op de perken praalden het rood en rose en wit der rozen en de heesterhagen stonden bedekt met bloem van sering en jasmijn. In het midden verrees de spiegelkogel fonkelend van de zon boven de kleuren.
Maar in de trage schemering, stil, zonder zoelte, wanneer de geuren sterker werden scheen het of er niets dan witte bloemen bloeiden. Achter de tuin in de acacia's op de glooiing zongen dan de lijsters met een nachtegaal. Op zulke avonden dwaalden de gestalten van de meisjes, bij twee of drie en een enkele alleen, nu nabij voor de vage perken, dan ginds onder het loof van de bomen, tot lang nadat het duister was geworden met geluid van gedempte stemmen, van lachen en soms een kreet, een harde jongenslach.
Nu hun broer op reis was en zijn dochter hier in huis verbleef, kwam iedere avond mevrouw Vroom met haar zoon David van Vonkelem gereden. De zusters zaten tot laat bij het lampje op het terras.
Ik kom maar hier, Ada, zeide ze, ik weet niet wat ik heb, dat ik me tegenwoordig wat eenzaam begin te voelen, en waarom? terwijl toch anders David niet eens bij me thuis is? Het zal de leeftijd zijn, ik hoop dat jij dat later niet zo voelt. Dat zal ook wel niet, want jij hebt genoeg afleiding met vijf kinderen en nu nog wel twee meer in huis. Valt die Livia je mee, vertel eens? Kan ze met de anderen overweg? Moll moet niets van haar hebben, maar hoe is ze met je eigen meisjes? Het kind heeft een heerlijke stem, dat is zeker, Silfenholt moest haar naar de muziekschool sturen, want geloofje ook niet dat er een goede zangeres uit kan groeien? Die onberekenbare man. Een maand geleden pas zou je niet gedacht hebben dat hij zijn dochter aan je toevertrouwde. En nu alles koek en ei, zelfs niet Justus en op reis met hem.
| |
| |
De jongere zuster, nog donker van haar, sprak niet iets van kwijnen en van gelatenheid in de stem.
Ach, zeide ze, dat gevoel van alleen te zijn heb ik misschien nog meer, er loopt immers een streepje van zwaarmoedigheid door de familie. En François was op het laatst van zijn leven melancholiek, alle Ramondes hadden dat als ze ouder werden, dat ze het hier in onze tuinen zo somber zagen. Daarom verwondert het me niet dat drie van de kinderen iets vreemds of iets stils hebben. Alleen de twee oudsten hebben een vrolijke aard, hoewel Mathilde toch ook haar donkere buien heeft. Je kon wel gelijk hebben dat Filips wat al te zorgeloos is. Ik houd mijn hart vast als hij naar Utrecht moet, hij komt nu al telkens om geld dat hij terug moet geven, alles voor verkwisting. Anders toch een beste jongen, met een goed hoofd ook. En Mathilde, je zou niet geloven hoe gedachteloos ze is. Goedhartig en meegaand, dat hoef ik je niet te zeggen, en daar wordt wel misbruik van gemaakt. Als ik haar een kleinigheid geef, een broche of een kantje of zo, en een van de anderen vindt het mooi, geeft ze het dadelijk weg. En als het nu nog aan Molly was, de eigen nicht, zou je er niet eens over spreken. Maar Heleentje Eelkgast, dat ijdel ding, ze kan niets moois zien of ze moet het hebben. Toen ze allebei uit logeren waren en ze kwamen terug, had Mathilde geen enkel bijoutje meer, zelfs de nieuwe japon had ze aan Heleen gegeven. En Rebecca Mooy, stel je voor, die had haar de les gelezen, dat ze wat meer moest hechten aan de dingen van waarde, maar intussen had ze zelf dat blauwe kralenbeursje van grootmoeder van haar gevraagd en natuurlijk gekregen. Het kind komt ook zo makkelijk onder de invloed van anderen, maar als ze alleen zit zie je al gauw dat verdrietig trekje. Nu, met Molly hier in huis, is het weer dat gesnoep en die odeurs, haar hele kamer ruikt ernaar en Josefientje klaagt dat ze in die lucht niet slapen kan en er hoofdpijn van krijgt. Zonder Molly zou Mathilde niet talen naar snoepgoed en nu is het de hele dag mummelen op balletjes. Zulke bussen heeft Molly ervan in haar koffer. Justus mag een helder inzicht hebben als het mijn kinderen betreft, maar de snoepzucht van zijn eigen dochter ziet hij niet, hij moedigt het zelfs aan. En je zal zien dat hij weer grote flacons odeur voor haar meebrengt, een kind van zeventien.
Waar zitten ze met die gitaren? vroeg haar zuster.
Daar in donker onder de linden, denk ik. Mathilde wil het ook | |
| |
spelen en Filips en Molly leren haar om beurten. Dat Filips die malle deuntjes kent, nu ja, die heeft hij van zijn kornuiten. Maar waar haalt Molly ze vandaan? Hoor ze eens vals zingen. Begrijp jij hoe ze aan zulke liedjes komt? Het deuntje van zo'n straatlied kan je overal horen, maar zij kent er ook al de woorden van. Als ze het maar niet van Fideel heeft, want ik wil nu eenmaal niet dat de meisjes daar komen. Hij mag dan misschien zo kwaad niet zijn, maar je weet het, al was François nog zo op hem gesteld, ik heb altijd een griezel van hem gehad, ik kan het niet helpen. Hoor je? dat gemaakte schelle lachen? Dat is Molly, ze doet het tegenwoordig altijd in het bijzijn van de jongens.
Aanhoudend klonk in de schemer het hoge lachen, begeleid door de gitaren met zacht gezang.
Het viel me op vanmiddag, zei haar zuster, zoveel die twee met elkaar te fluisteren hebben, met steelse oogjes naar David en Filips. De ene is van klein kind af een beetje flirt geweest, en zou Mathilde nu ook beginnen?
Neen, dat denk ik niet. Ze heeft het niet in zich, het is alleen maar nadoen. Een eigen karakter heeft ze nog niet, dat moet zich nog ontwikkelen. Daarom houd ik het oog op de invloeden. De ergsten zijn Heleentje en Moll, het zal de leeftijd zijn, want overigens zie je de onschuld nog op de gezichten. En die twee jongens nemen er ook te veel notitie van. Let eens op, als die thuis zijn en als ze hun vrienden hier hebben, zie je al gauw na de koffie Heleentje op de fiets aankomen. En dan is het de hele dag fluisteren en giechelen en malligheden om de aandacht te trekken. Ik zeg er niets van, want ze zouden het laten en dan iets anders bedenken. Het is toch zonderling zo gauw als ze veranderen, van de winter waren het nog echte kinderen en Mathilde speelde nog met de pop.
Je bent zelf lang kind gebleven, zeide de zuster, en was je niet met één seizoen een meisje? Mathilde is knap geworden, moet ik zeggen. Iets te mollig misschien, maar die grote ogen kijken je zo vrolijk en goedhartig aan en het haar heeft een sterke gloed van kastanje. Jij vindt Heleentje mooier, niet? Ach ja, alles is goed gevormd aan haar, regelmatig, maar is dat niet een van die schoonheden die wij hard noemen? en die juist de mannen zo onbegrijpelijk aantrekken? Het moet je niet verwonderen als Heleentje het eerst geëngageerd is. Kijk, zag je dat? daar liep er opeens een hard achter dat bosje weg met de zakdoek voor het gezicht.
| |
| |
Josefientje? niet dat lichtblauw sjaaltje? Dat arme kind is veel te bangelijk, ze voelt zich met de anderen nooit op haar gemak.
Mevrouw Ramonde bleef staren naar het bosje waarheen haar zuster gewezen had. En na een poosje klonken er ver weg achter de acacia's enkele tonen van een fluit, zacht, vrolijk. Binnen de kamer sloeg iemand fors op de piano aan en hield dadelijk op. Toen waren alleen de gitaren met het gelach van hi-hi-hi onder de linden te horen.
Ik weet niet of ik wel goed gedaan heb dat kind van de school te houden. Ze was zo bedeesd, zo overgevoelig dat ze daar in de verdrukking zou komen, dacht ik. Maar die bedeesdheid is alleen maar erger geworden, ze is zelfs schuw en ze lijdt eronder, want ze zou zo graag met de anderen meedoen. Laatst was ze zo bedroefd dat ik haar bij me in bed nam en het was huilen tot diep in de nacht. En het gaf niet wat ik met haar praatte, ze wist niet eens waarom ze huilde. Als het regent zit ze stil thuis, ijverig met haar werkje, en dan hoor ik dikwijls zuchten. Ach, het blijven raadselen wat er in onze kinderen omgaat. Maar zodra het mooi weer wordt moet ze naar buiten, dan zoekt ze Jacob en die twee lopen uren door het bos. Met Reinier nooit, je hoort haar zelfs nooit iets tegen hem zeggen, ik weet niet wat dat is dat ze geen van allen naar hem omkijken. Maar intussen, ik wou zo graag dat ze ook andere omgang had dan alleen met een broer. Gelukkig merk ik de laatste dagen dat ze zich tot Livia aangetrokken voelt. Je hebt zeker al gezien dat Livia eigenlijk ook niet bij de anderen hoort en haar eigen weg gaat. Of ze iets voor Josefientje kan zijn? Ze is een dweepster, ze leest veel en ze begrijpt ook meer dan anderen van haar leeftijd. Daar komen ze, ik zal je een andere keer wel van haar vertellen.
Uit de duisternis van het pad verschenen drie lichte gestalten van meisjes en achter hen twee jongelieden, die luid praatten op twistende toon. Molly en Heleentje kwamen lachend de treden van het terras op en gingen de kamer binnen, maar Mathilde kwam bij haar moeder staan en zeide: Die jongens maken ook altijd ruzie. Dat Filips een knevel wil dragen, daar hadden wij gekheid over. Maar David moest weer vinnig zijn, dat alleen domkoppen en pochhalzen knevels hebben, en toen scholden ze mekaar weer uit. 't Is zo erg niet, het werd toch te fris om daar te zitten. En Moll was ook niet aardig.
De andere meisjes kwamen in de deur staan, met spot op het | |
| |
gezicht. De jongelieden bleven in het donker buiten, waar het geluid van hun kibbelende stemmen klonk.
Toen mevrouw Vroom wegreed in de koets met de glimmende paarden volgden er twee met een meisje op de rijwielen, de flikkering van de lichten verdween achter het loof.
En de volgende avond zaten de zusters weer op het terras voor de schemerige tuin, waar het stil was met enkel wat zacht gekweel. Toen zij Josefientje met haar jongste broer aan de arm langzaam het pad tussen de seringen zagen ingaan zeide mevrouw Ramonde: Hé, zopas waren ze nog met hun vieren, waar zijn de anderen gebleven? Het schijnt wel dat Livia het met geen van allen lang goed kan vinden, en wat ze met elkaar hebben weet ik niet, maar de boosheid komt niet van haar, want je ziet haar altijd met een opgeruimd gezicht, met dat vaste heldere lachje. Net of ze over de anderen heenkijkt en het gekibbel haar niet raakt. Of ze haar voor de mal houden of hatelijke dingen zeggen, ze kijkt ze maar even lachend aan en leest dan kalm verder. Als ze niet voor de piano zit leest ze, de hele dag. Ze is een dweepster, maar toch heeft ze een helder hoofd. Toen ze hier kwam bracht ze stapels boeken in haar koffer mee, Frans en Duits, gedichten en romantische dingen. Je ziet haar telkens met een deel van Heine in de hand en ze vertaalt het voor Klaartje en legt het haar uit. En nu heeft ze in onze boekenkast de vertellingen van Stifter ontdekt, daar is ze helemaal in weg.
Maar wat is dat met die Klaartje? vroeg de zuster, ik zie dat meisje dikwijls bij je in huis.
Een heel aardig kind, bescheiden, stil. Vroeger speelden de meisjes ook gewoon met haar, maar in de laatste tijd kijken ze op haar neer, de dochter van de tuinbaas. Dat was alweer Heleentje, die begon met over stand te praten en de anderen namen het dadelijk over, alleen Josefientje niet, die blijft met haar omgaan. En nu Livia hier is komen logeren heeft ze opeens dikke vriendschap met haar gesloten, ze gaan de hele dag arm aan arm, terwijl ze de anderen links laat liggen. Daar hebben wij vanmiddag juist een heftig toneeltje om gehad. Wij zaten nog aan tafel toen we daar in de tuin Klara zagen lopen, wachtend op Livia. En Molly trok een minachtend gezicht en zei iets onaardigs, ik weet niet wat, waarop Reinier zo woedend werd dat hij haar een duw gaf, nogal hard, en toen werd Filips kwaad en het werd schreeuwen. Ik maakte er een eind aan en Reinier liep weg, hij is niet aan het eten | |
| |
geweest en nu nog niet thuis. Maar daarna begon Molly weer te kibbelen tegen Livia, die geeneens antwoord gaf, waarbij ik mij verwonderde zo veel ongepaste woorden ze gebruikt. Dat moet ik toch eens tegen Justus zeggen. En toen ik op mijn kamer zat kwam Josefientje bij me, alweer huilende. Ze trekt zich zulke dingen meer aan dan anderen al heeft ze er niets mee te maken. En of ze het zich in het hoofd heeft gehaald of dat er iets van aan is, ach, dat weet ik niet, maar misschien zit er toch meer in de onenigheid dan wij denken.
Vergeet je dan dat het een wereld in het klein is? met de strijdigheden van de groten in de dop? Jij wil er altijd kinderen in zien, en geloof me, het zijn al jonge mensen. Wat vertelde ze je dan?
Dat het niets dan jaloezie was van Molly en dat de jongens Livia veel mooier vinden dan haar. Ze bedoelde niet onze jongens, maar de vrienden, Walter en Marius en Everhard. En jaloers ook op allerlei kleinigheden. Dat geborduurde sjaaltje had zij zo graag willen hebben, maar Livia gaf het aan Klaartje. Ik vind het akelig, die onenigheid. De vorige zomer waren ze allemaal zo goed met elkaar en nu is het opeens veranderd. Dat het zo moet gaan als je groter wordt. Eerst als kinderen is het alles spel en dan komen de belangen, het nemen en het hebben. Ik geloof dat het maar weinig zijn die uit de jeugd de idealen behouden, of als die weggaan er tenminste andere voor in de plaats krijgen. En ik zit dikwijls te denken hoe het met mijn kinderen zal gaan. François was een fatalist, hij beschouwde het leven een beetje te makkelijk. En hij had eigenlijk geen ander beginsel dan dat we rechtschapen moeten zijn. Als we de kinderen het voorbeeld van rechtschapenheid geven, zei hij, en hun bijbrengen wat hoort en wat niet hoort, komt alles wel terecht. Ja, voor kinderen met een goede inborst zal het wel waar zijn, maar met een zwakke aard? Hij geloofde nu eenmaal niet dat er dan iets aan te veranderen is, je kan iets dat krom is wel dwingen en wringen, zei hij, helemaal recht wordt het toch nooit. Je weet het, hoe hij van Reinier niets dan slechts verwachtte, van klein kind af. Wat heb ik daar veel over moeten praten, ik zag wel dat de jongen het voelde en daardoor zo schuw werd. Alles is toch met de opvoeding goed te maken. Maar ik heb zelf aan de beginselen weinig kunnen doen omdat wij ook maar zorgeloos zijn opgevoed, zonder een richtsnoer voor het leven. Ik zie nu al het verschil in de opvoeding van mijn jongens en die van Marius en Walter bijvoorbeeld. Die zijn grootge- | |
| |
bracht in de godsdienst en kijk eens hoe rustig ze zijn, hoe evenwichtig, terwijl Reinier niet weet waar hij het zoeken moet. En met de meisjes is het al eender. Ze weten niet waar ze zich aan te houden hebben, de omstandigheden kunnen er alles van maken, ten goede of ten kwade. Die Klaartje van De Kroon daarentegen wordt door haar ouders met de bijbel grootgebracht en ik hoor dikwijls uitingen van haar waaruit je merkt hoe ernstig ze is. Toen ik haar wou troosten, dat ze het zich niet moet aantrekken als Molly onaardig tegen haar is en het moest vergeven, zei ze: Neen, mevrouw, mij doet ze er geen kwaad mee, ik heb haar ook niets te vergeven. En ze is maar net zestien. Geen greintje afgunst.
En bij Livia dan? vroeg de zuster, je zei toch dat die niet eens iets van de anderen schijnt te merken? En wordt zij misschien door Silfenholt streng opgevoed? Is die man zelf wel gedoopt? En mijn eigen zoon David? is dat geen evenwichtige, ijverige jongen, die weet wat hij wil? en heb ik hem ooit naar catechisatie gestuurd? Je zit weer te piekeren, oudergewoonte, met muizenissen over zaken zonder grond. Als het jonge goed over jaloezie begint te praten, dat de een mooier is dan de ander, dan moest je de reden liever zoeken in de ontwakende behoeften, waar geen beginsel iets mee te maken heeft. En als die jongens Livia mooier vinden hebben ze gelijk, zeg ik. Een paar keer was ik er al door getroffen en nu heb ik haar nog eens goed aangezien, hoe fier ze is van gestalte, hoe fijn en toch sterk dat gezicht, bleek als een bloem uit de kas, met die bruine ogen, wazig, licht, of ze staart in een mooie droom. En heb je ooit zulke welgevormde handen gezien? Glanzend en zo jong, met de bevalligheid van de natuur, zeldzame handen. Een dame is het. En het zal wel geen onverschilligheid zijn, dat ze zich weinig met de anderen afgeeft, maar hoogheid, nog onbewust. Hoe komt die rare Silfenholt aan zo'n dochter? Ik had de moeder wel willen zien.
In de kamer klonken plotseling zachte tonen van de piano, langzaam en aangehouden. De twee zusters, zich omkerend, zagen in het schijnsel van de kaarsen het bleek gezicht van Livia, achterovergebogen, en in de schaduw, geleund op de handen, het gezicht van Klara, die de donker glimmende ogen strak op haar gericht hield. De stem begon te zingen, zo zacht dat het op het terras soms leek of de melodie gefluisterd werd, maar boven een toon van de piano, kort en helder, was een enkel woord duidelijk te verstaan. En dan werd de stem weer een vaag geruis bij | |
| |
het golvend spel van de klanken. De twee zusters zaten met de ogen wijd naar de tuin te staren. Bij het einde steeg de zang opeens fors op en het geluid moest ver te horen zijn, want uit het duister van het lindeloof kwam haastig de gestalte van een jongen die stil bleef staan met het gezicht naar de lucht opgeheven.
En de stem klonk opnieuw, ijl, hoog klagend op een langzaam ritme, dan zinkend onder de zware begeleiding. Het was een lied van vele strofen en de zang werd allengs vaster. En telkens wanneer de klanken van de piano weggestorven waren scheen het in de tuin stiller te zijn. Er volgde lied na lied, tot de avondster helder was geworden. Maar het laatste lied brak plotseling af.
De twee meisjes kwamen op het terras en Livia, voor mevrouw Ramonde staande, vroeg zacht of zij de vriendin naar huis mocht brengen, zij zou de lantaarn meenemen omdat het donker was in de beukenlaan. En terwijl zij spraken klonk er achter in de tuin een harde kreet, of iemand pijn had en geschrokken was. Een lange gedaante schoot uit het duister, liep met snelle schreden over het gras en verdween achter de struiken. De twee vriendinnen tuurden, arm in arm, zwijgend.
Was dat Reinier? vroeg mevrouw Vroom, en die daar nog staat, tegen de boom, is dat Jacob niet? Hij is zeker weer geplaagd en aan het schrikken gemaakt. En waar zouden de anderen zijn, zo laat nog niet terug? En waarom zijn jullie niet met ze meegegaan?
Omdat ik voor haar wou zingen, antwoordde Livia.
Toen hoorden zij lachen en geroep in de verte en nabootsen van geluiden. Livia en Klara groetten, sprongen vlug de treden af en verdwenen langs de haag.
En toen een ogenblik daarna de andere meisjes op het terras stonden, lachend, met frisse kleurtjes en blinkende ogen, en mevrouw Vroom zich gereedmaakte om naar huis te keren, kwam Josefientje langzaam uit de tuin. Mevrouw Ramonde riep haar omdat zij tranen op haar wang zag en zij drukte haar gezicht tegen de borst. Mevrouw Vroom, die dichterbij kwam, hoorde wat zij zeide op klagende toon: Hij heeft hem weer met een steen gegooid, tegen zijn hoofd. Jacob stond te luisteren naar het zingen. En toen kwam Reinier eraan en verschool zich gauw achter een boom. Ik zat daar op de bank, maar ik kon niet meer waarschuwen. Het deed hem zo'n pijn dat hij schreeuwde.
De moeder streek haar over het hoofd en nam haar mee de kamer in.
| |
| |
En de oudere zuster reed weg in de koets, gevolgd door de rijwielen. Op het terras zaten toen Mathilde en Molly alleen, dicht bij elkaar, fluisterend, giechelend. In de tuin ritselden de bladeren en de avond was stil.
|
|