naar mij omdat ik toen niet groot van stuk was. Ik had promenoir en daar het niet vol was kon ik aan de zijkant vooraan staan, dicht bij het toneel. Later hoorde ik dat Mary en Jane aan de andere kant recht tegenover hadden gestaan. Naast me stond een heer, die me bij het uitgaan aansprak, dat was Mr. Sedge, een architect, die in Frankrijk gewond was aan het been zodat hij mank liep.
Eerst waren er acrobaten, daar vond ik niets aan, gevolgd door drie girls, ook niet bijzonder. Toen het gordijn weer openging had ik het ineens geweldig te pakken. Het leek heel gewoon, maar ik wist niet wat ik zag. Het was een stomme modedans, zoals Mr. Sedge zei, maar de senhor bewoog zich net of hij aan onzichtbare koorden getrokken werd en het was of daar de maten uitkwamen, niet uit het orkest. Dat gevoel, of hij bestuurd werd door iets dat ik niet zien kon, is me bijgebleven. Je kan ervan op aan dat ik iedere beweging gezien heb, op zijn partner, de dame, kon ik haast niet letten. Ik heb ook nooit geloofd, ook later niet, toen ik ze meer had gezien, dat zij het was die danste. Ik druk me niet goed uit, want natuurlijk danste zij wel, maar alleen omdat hij het deed. Daarna deden ze weer een modedans en nog een andere. Ik keek in de zaal beneden en ik zag dat alle mensen met uitgestrekte halzen zaten.
Toen begon die grote dans, koninklijk, zou ik willen zeggen. Ik zag niets anders, geen toneel, niets, alleen die twee. Van het ogenblik dat ze voorkwamen leek het of ze geen vloer onder zich hadden. Met die eerste toon ging zijn hand langzaam in de hoogte en de hare, wit en veel kleiner, volgde. En bijna tegelijk, maar ik zou zeggen iets later, ging de ene voet op. Toen vergat ik op te letten omdat ik helemaal meeging met de maten, de buigingen, de bewegingen van de handen en de voeten. Het was gedaan voor ik het wist en ik had er een gloeiend hoofd van. Uit de zaal kwam een geweldig rumoer op, je hoorde onder de stemmen ook mensen die de maten floten.
Ik bedacht mij nog even of ik blijven zou, maar ik had geen zin nog iets anders te zien, dus ging ik maar weg. Die manke heer, die naast me de trap afging, nam mijn arm. Hij vroeg hoe ik het vond. En toen wij buiten waren zei hij dat hij met me mee zou lopen, hij woonde aan Clapham Common, iets verder dan ik. Waarom vond je het zo mooi? vroeg hij. Zo iets kan je immers niet dadelijk zeggen, ik zei dat ik niet had kunnen denken dat het