| |
| |
| |
XIII Het verhaal van de juwelier
In de eerste weken dachten wij allen dat het in een verschrikkelijke débâcle zou eindigen, maar de onzen hielden stand en wij konden gauw gerust zijn dat wij met behulp van de geallieerden de overhand zouden krijgen. Wie over de grens konden komen hadden het minst te klagen, mij persoonlijk ging het zelfs beter dan voor die tijd. Het is waar dat ik het aan de voortvarendheid van Gabrielle mocht danken dat wij, de dag dat de oorlog begon, de winkelvoorraad pakten en Brussel verlieten, zodat wij veilig waren en de zaak konden voortzetten. Zij is een bekwame vrouw, met een helder hoofd. Maar aan de andere kant is zij zo overdreven hartelijk dat het allerlei last veroorzaakt. Iedereen vindt zij sympathiek en iedereen haalt zij aan. Ik zal in de morgen honderd francs verdienen, zij zal er in de middag tweehonderd uitlenen om iemand te helpen, zodat ik op die manier een boek moet houden alsof ik een bankier was. En onze dochter overtreft haar nog. Zonder die twee was ik al rijk geweest, maar als ik dat zeg lachen zij mij uit, dat ik zonder haar in Brussel had gezeten en waarschijnlijk van alles beroofd. Je hebt een verward hoofd, dat moet ik dikwijls van Gabrielle horen en Nathalie lacht dan. Al geef ik toe dat ik niet alles dadelijk thuis kan brengen, het is overdreven. En intussen hebben wij hier, in een veel te klein appartement, Mlle Vervarcke moeten huisvesten, en Mlle Honingblom ook nog vier maand, alleen omdat zij met dezelfde trein ontsnapten. Zolang wij het hebben, zegt mijn vrouw, kunt ge bij ons blijven.
Wat de oude Mlle Vervarcke betreft, de gastvrijheid had zijn nut, want zij was het die de dochter van Ringelinck vertelde dat wij hier waren en zodoende kreeg ik een mooie hoeveelheid koopwaar in huis, allemaal voorwerpen die ik kende omdat ik ze zelf voor een jaar of drie aan haar vader had verkocht. Dank zij het goede hart van mijn vrouw werd de relatie onderhouden,
| |
| |
zodat ik te zijner tijd kon rekenen op de beste sieraden, die zij nog bezat.
Aan mademoiselle heb ik niet veel verdiend, maar het werd toch een voordelige handel. Vooral in de eerste maanden van de oorlog wilden de mensen hun kostbaarheden kwijt, terwijl er spoedig een toenemende vraag ontstond, met levendige prijzen, stijging van de waarde. Dat is de reden dat ik Mme Hublon, telkens wanneer zij kwam met een bijou van Mlle Ringelinck, steeds gunstige voorwaarden kon bieden, ja, sommige voorwerpen betaalde ik zelfs meer dan ik er indertijd in Nice voor ontving. Dat was een buitenkans voor de mademoiselle, die veel nodig heeft omdat ze veel weggeeft en van haar vader maar weinig gesteund wordt, alweer door de oorlog. Zodoende werd het voor beide partijen een aangename relatie.
Bovendien, eerlijk gezegd, hebben wij aan de mademoiselle nog meer te danken, en daarbij dient dan tevens Mlle Vervarcke genoemd te worden, die nog levenslustiger is dan zij oud is. Mijn vrouw, Nathalie en ook ikzelf, wij hebben door toedoen van haar beiden een vrolijke duivel in de ziel gekregen. Maar daar hoef ik niet veel van te spreken.
Mlle Honingblom, die te Amsterdam een zaak in manufacturen bezit, reisde samen met Mlle Vervarcke, gevlucht uit Brussel naar Parijs in de consternatie van die eerste dagen. Wij mogen onbeschermde vrouwen niet aan hun lot overlaten, zegt Gabrielle, en ziedaar ons allen eerst in een hotel, daarna in dit donker appartementje, en ik om alles te betalen. Die vrouwen sloten dadelijk vriendschap onder elkaar. Mlle Honingblom bleek een uitstekende ménagère te zijn en ook mij hielp zij bij mijn zaken. En na een week al kwam Mlle Vervarcke met geld en met het grootste nieuws dat zij haar liefste leerling had ontdekt, in de straat achter de onze. Zo kwamen er nog twee vriendinnen bij, Mlle Ringelinck en Mme Hublon. Als zij nu allen zo stil waren geweest als die Hollandse Honingblom zou ik mijn rekenwerk thuis hebben kunnen doen, maar gelukkig vond ik de gelegenheid daartoe in het café Latour, waar ook andere juweliers kwamen, en 's middags zaten wij in Jouard.
Hoewel ik al die vrouwen wel mocht lijden moet ik toch zeggen dat ik voor Mlle Honingblom en voor Mlle Ringelinck het meeste gevoel had, na mijn vrouw en mijn dochter, weltever- | |
| |
staan. Die twee konden ook goed overweg. Alle twee waren zij zeer bescheiden, zeer behulpzaam, Mlle Ringelinck dikwijls levendig, maar soms kon zij zo bedroefd kijken, dat ik met haar begaan was. Het scheen dat zij verdriet had van de liefdeshistorie, waar ik in Nice al over had gehoord, maar de een zei dit, de ander dat, en het ware wist niemand ervan. Volgens Mme Hublon ontmoette zij haar beminde in Spanje en zij waren er een week zo gelukkig als kinderen in het paradijs, maar toen het ernst zou worden schrok zij terug, naar aanleiding van een châle, werd er gezegd. Een raar praatje. Ik heb het niet begrepen, maar Gabrielle zegt dan ook dat ik altijd alles door elkaar haal en in de war raak. Als men met karaten omgaat kan men zich niet door praatjes laten afleiden.
Goed, het zijn zaken die mij niet aangaan, anders zou ik haar gezegd hebben: Kind, - bij wijze van spreken, want zij is al over de dertig - kind, je vergist je, die man houdt integendeel wèl van je en iemand als ik, die door zijn vak goed op de mensen let, heeft zijn reden om dat te denken. Maar ik heb al lang geleerd dat men zich met liefdeszaken niet bemoeien moet, of men wordt zelf de dupe. Zo ook met onenigheden tussen man en vrouw, als een derde er zich mee inlaat krijgt hij de schuld. Daarom heb ik ervan gezwegen toen, een jaar later, Moralis bij mij kwam. Hoe wist de man mijn adres? En toen hij vroeg of ik ringen te koop had en ik er hem enige toonde, hoe wist hij zo precies dat die ene, die hij zonder zoeken opnam, in Holland gemaakt was? Het was maar een kinderring van weinig waarde, die mademoiselle onverschillig bij andere had gevoegd. Iemand, die een onbekende juwelier, zonder winkel, opzoekt om zo'n bagatel te kopen, heeft bedoeling. Ik kwam nog meer te weten. Hij zag er povertjes uit, gelijk zo veel anderen in die dagen. Toch keerde hij een maand daarna bij mij terug, nu bij Latour, en kocht een antiek broche van bloedkoraal, eveneens van mademoiselle afkomstig, en hij vroeg mij, terwijl hij mij recht aanzag, of ik misschien liegen zou: Mijnheer Aldeliest, is het u bekend of de dame, aan wie dit behoord heeft, ook andere voorwerpen van de hand doet, kantwerk bijvoorbeeld? Ik kon hem antwoorden, omdat ik het wist via mijn vrouw, dat zij alleen haar bijoux verkocht, daar zij er niet meer aan hechtte. Toen ik hem zeide dat wij met haar bevriend waren, vroeg hij om papier en een enveloppe en schreef | |
| |
een briefje, dat hij mij dringend verzocht haar te overhandigen. Ik gaf het aan mijn vrouw, maar die verscheurde het.
Evenwel, dit gebeurde pas een jaar later, zoals ik zei. Was het in het begin geweest, misschien zou ik ervan gesproken hebben in de mening dat het haar genoegen zou doen. Achteraf beschouwd is het maar beter dat ik het naliet, want misschien had het haar tot hem nadergebracht of, ingeval er onenigheid was geweest, hetgeen mijn vrouw niet wist, tot verzoening geleid. En daar wilde ik niet aan meewerken. Ik kreeg namelijk ongunstige berichten over hem te horen en wel uit verschillende bronnen. Nu is het waar dat men niet alles wat de mensen vertellen geloven kan. Er wordt in de wereld veel gezegd alleen maar omdat de monden niet dicht kunnen blijven, er wordt zo-en-zo gezegd met geen ander doel dan praten. En een ander, die evenmin iets te zeggen weet, herhaalt het ook weer om te praten, een beetje anders, omdat de mensen verschillend zijn. Zo komt een on-dit in de wereld. En, let op, een on-dit is in de meeste gevallen ongunstig. Is het heel ernstig, dan noemt men het laster, hoewel het misschien niet daarvoor bedoeld was, want de laster is op benadeling uit. Maar al is dan meestal een gewoon praatje geen laster, het heeft toch dikwijls dezelfde uitwerking. Daarom waarschuw ik altijd mijn vrouw en mijn dochter om op de mond te passen. Ik neem aan dat de dingen, die ik over die Moralis vernam, tot de praatjes zonder betekenis behoorden, maar dingen van dezelfde soort werden mij uit verschillende bronnen bekend en dan vraagt men zich af of er aan de koe, die zo bont genoemd wordt, niet een vlekje zit.
Wat Adeline Legagne vertelde kan ik als lompe kwaadsprekerij beschouwen. Mlle Vervarcke heeft haar als leerling gekend en noemde haar een geboren leugenaarster. Mme Hublon verachtte haar om haar valsheid tegen de vriendin Mlle Ringelinck, op wier kosten zij enige jaren heeft geleefd. Men ziet haar langs de straat op Montparnasse, zo erg aan lagerwal dat geen fatsoenlijk mens haar groeten zal, en nu Mlle Ringelinck haar niet wilde helpen, deed zij lelijke dingen. Dat Moralis zich met zo een zou afgeven, geloof ik niet, omdat hij wel mooiere kan kiezen. Ah, mijnheer, zegt ze tegen mij in het café Latour, et cetera over Moralis en haar, en dat ik het maar aan Marion Ringelinck moest vertellen. Natuurlijk heb ik die praatjes niet eens aan mijn vrouw | |
| |
en mijn dochter overgebracht, het zou maar standjes gegeven hebben, dat ik met zo'n schepsel praatte, en Mlle Ringelinck zou het toch gehoord hebben.
Maar dat hij toch al te slordig leeft en niet kieskeurig is, werd bevestigd van andere zijde. Jeanne Chrestien heb ik leren kennen als een eerlijke verstandige vrouw, die gevoel heeft voor een oude vriendin. Hoewel zij een vermoeiend leven leidt in de dancings bezoekt zij mademoiselle geregeld en haarzelf vertelt zij niets van hetgeen haar over Moralis bekend is. Maar wat mijn vrouw erover hoorde deed haar, die de wereld toch wel kent, de haren te berge rijzen, en zij vond het zo ontzettend, dat zij zeide: Neen, dat is al te bar en dan is het maar goed dat Marion niets met dat beest te maken heeft, beter het verdriet dan de schande en daar zal ik haar voor beschermen zolang ik leef. Emile, zweer dat je me bijstaat haar voor dat monster te beschermen.
Gabrielle overdrijft in alles. Het is waar dat de dingen, die haar verteld waren, verre van fatsoenlijk waren - ik zal ze verzwijgen, want niemand heeft er ooit baat van gehad van schandelijkheden op de hoogte te zijn -, maar bij mijzelf dacht ik of alles wel zo erg was als gezegd werd. Betreft het verboden dingen, dan zijn de mensen even gelijk de kinderen, altijd bereid er het allerergste van te maken. De duivel heet nog zwarter dan men zich kan voorstellen, terwijl hij zich in de werkelijkheid dikwijls voordoet in de gedaante van een beschaafd heer. Wie zekere milieus in Parijs kende gedurende de oorlog, weet hoe het met de zeden was gesteld. De jonge mannen, die van het front kwamen of erheen moesten, meenden ze niet meer nodig te hebben. In welke straat van de stad zag men geen danslokaal? Daar kon men elk genot vinden om de ellende te vergeten en zich te bedwelmen tegen de angst. En wie in die lucht ademde, zoals Jeanneton Chrestien die er haar brood moest verdienen, zag en hoorde dingen die men vóór die tijd niet eens geloofd zou hebben. Moralis leefde er ook in, dus kon men aannemen dat hij er eveneens door besmet was, maar wat kon men eigenlijk precies weten van hem, die niet in Parijs woonde, maar nu en dan uit Engeland kwam? En daarginds was het immers niet zo erg als hier. Enfin, heel erg of minder erg, dat doet er niet toe, maar naar mijn mening was het toch ook beter dat die arme mademoiselle geen omgang met hem had.
Hierin werd ik nog versterkt door de berichten die ik van mijn | |
| |
zwager Gerard Kwinkel in Den Haag ontving, gelukkig posterestante, zodat ik Gabrielle niet alles haarfijn hoefde uit te leggen. Gerard en ik, wij hebben elkaar altijd verstaan als broers en daar hij veel te goed is voor een zaak als de zijne en zich makkelijk laat misleiden, vraagt hij dikwijls mijn raad. Met de stoornis in de posterij ging dat soms lastig, maar hij zou toch niet handelen zonder mijn antwoord. Zo was ik op de hoogte van het aantal wissels dat hij, voor geleend geld, van Moralis in portefeuille had, terwijl de vader van de danseur, op wie hij zich desnoods verhalen kon, niet meer solide was. Vroeger was Gerard gedekt door de erfenis die verwacht kon worden, nu niet meer. Toch drong Moralis aan op een nieuwe lening. Wat moest mijn zwager doen? Als hij weigerde vond Moralis het misschien bij een ander op condities die de waarde van de vorige wissels verminderden. Ik ried hem zich eerst tot de vader te wenden, hetgeen hij deed, en de notaris honoreerde de wissels, maar schreef dat hij verdere verplichtingen van zijn zoon niet zou betalen. Bij informatie bleek dat hij het ook niet zou kunnen. De jonge man was dus een doorbrenger en met zijn vak kon hij nu nog wel verdienen, maar op latere leeftijd brengt het dansen geen cent op. Een goede partij was hij dus niet. En als ik daarbij bedacht dat er op zijn zedelijk gedrag wel wat viel aan te merken, de hoeveelheid van laster en praatjes verdisconteerd zijnde, dan was het toch maar beter mademoiselle uit zijn bereik te houden. Nu begrijpt men waarom ik later, toen ik vermoeden had dat hij van haar hield, het verzweeg en haar niet uit de waan hielp dat zij hem onverschillig was.
Zo was mijn gedachtengang. Alhoewel ik toch medelij met haar had, want ik was overtuigd dat zij erover kwijnde, zij kon zo droevig uit het venster kijken en soms niet eens horen wat men tegen haar zei. Gabrielle, die de mensen doorgrondt, zei ook: Zij is geen persoon om te treuren over de miserie van het geld, al wordt zij straatarm, het deert haar niet, maar zij heeft een hart dat maar één keer kan beminnen en daarna langzaam afsterft.
Neen, om de geldnood maakte zij zich geen zorg en dat hoefde ook niet, want haar vader mocht dan al in moeilijkheid verkeren, hetgeen ik van een andere Hollander vernam, dat die man alles zou verliezen kon ik niet geloven. Daarom bleef ik overtuigd dat ik haar later weer andere bijoux zou leveren.
Maar intussen, wat moest er gebeuren als zij alles verkocht had | |
| |
en nog steeds niets van haar vader ontving? Zij gebruikte verbazend veel geld en er was geen dag dat Gabrielle of Nathalie niet thuiskwam met het nieuws dat zij nu eens deze en dan weer die iets had gegeven, de meesten oude collega's van haar aan het ballet, vrouwen die hun tijd van de kunst voorbij hadden zien gaan en nu op allerlei manieren aan de kost moesten komen, soms fatsoenlijk en soms wat onregelmatig. En niettemin bleven zij vrolijk.
Voor veertien dagen zegt mijn vrouw: Emile, ga om vier uur naar Marion, ze wil je een bracelet verkopen en zorg dat je een goede prijs geeft want ik houd veel van haar. Welnu, toen ik kwam vondik er behalve Mlle Ringelinck, Mlle Vervarcke, Mme Hublon, nog vier vrouwen, ik had nauwelijks zitplaats op de sofa en het rook in de kleine kamer zo sterk naar een nieuw parfum, waarin een van de dames zaken deed, dat ik er flauw van in het hoofd werd. Marion, zegt er een, waarom ga je toch niet weer dansen in plaats van je mooie bijoux te verkopen? Ik heb het verleerd, antwoordt ze terwijl ze opstaat en lachend net doet of ze geen danspasjes meer maken kan. En twee dames tonen haar een nieuwe dans, die zij van een neger geleerd hebben, en de andere doen het na, en Mme Hublon neemt mij bij de hand en inviteert mij om het ook te leren. De kamer was zo klein dat wij schouder aan schouder dansten, of eigenlijk alleen maar heen en weer schommelden. Nathalie kwam ook nog binnen en ook mijn vrouw, die mij uitlachte: Ah, Emile die danst! Ja, waarom niet? Maar ik was om dat bracelet gekomen, daarom nam Mlle Ringelinck mij mee naar het keukentje om het mij te tonen. Ik bood driehonderd francs, hoewel het misschien minder waard was, en zij stemde toe. Maar ik moest in kleine biljetten betalen en toen wij in de kamer terugkeerden zag ik dat zij aan drie van de dames, die nog steeds dansten, ieder wat gaf. En de boze blik waarmee Gabrielle mij aankeek, hoewel zij niet eens wist wat ik betaald had dacht zij toch dat het te weinig was.
En zo was het niet één keer bij mademoiselle, maar dikwijls. Daarom had ik al eerder kunnen voorzien hoe het gaan zou, want er komt een eind aan het bezit van bijoux, nietwaar? Dus zou Gabrielle mij nog bozer aankijken en zeggen: Allee, Emile, gierigaard, egoïst, met je verwarde gedachten, wij moeten Marion helpen en daarmee uit.
Eigenlijk begreep ik niet waar ik het wegvloeien van het goede | |
| |
geld het meest aan toeschrijven moest. Daar was de goedhartigheid van Gabrielle, de hulpvaardigheid van mademoiselle, de tegenspoed voor de dames, de duurte van alles, de onvaste waarde van het geld, de dans die alles vergeten deed. Ja, de dans. Men danste maar, als men niet aan het front was danste men. Wie danste verdiende niets, dat is duidelijk.
Ik deed er zelf aan mee, niet alleen omdat Gabrielle en mijn dochter er mij toe verlokten, maar omdat ik ervan aangestoken was, want de manie werkte als een ziekte, in het hoofd en in de benen. Het gillen van de saxofoon ging door merg en been, dan voelde men eerst in het hoofd de maten dreunen, zoals men in de trein het regelmatig geluid van de as meetelt, een-twee, een-twee, en op het laatst niet meer weet wat men doet. Dan kwam er gewiebel in de benen en de voeten werden zenuwachtig van eentwee. En men sprong op, men had een dame om het middel, men danste. Men vergat alles. Ik weet niet of ik ook zo'n gezicht daarbij had als anderen, strak, of men pijn had en het niet weten wou, sommige of ze bedwelmd waren van een gas, sommige of ze aan iets akeligs dachten.
Er was aan het stille deel van boulevard Raspail een lokaal, Pontoise heette het, met kleine rode lampjes verlicht waarbij men nauwelijks kon zien of een dame mooi en jong was. Daar kwamen wij hoe langer hoe vaker, eindelijk iedere avond, om tien uur al en ver in de nacht zaten wij er nog. Wanneer wij naar huis keerden was ik altijd zeer moe, Gabrielle en mijn dochter hingen aan mijn armen. Mlle Ringelinck zat er aan ons tafeltje op een verhoging, Mlle Vervarcke, Mme Hublon, Mlle Jeanneton, die er voor beroep danste, met haar partner, en afwisselend allerlei mensen die wij niet kenden, de mannen bijna allen militairen met verlof, Fransen, negers, Belgen, Tonkinezen, Engelsen. Zij inviteerden bij voorkeur mijn dochter, die er fors en welgemaakt uitzag, maar ook wel mijn vrouw en de andere dames. Mlle Ringelinck werd weinig gevraagd en meestal weigerde zij omdat zij vermoeid was. Dat kon men duidelijk aan haar zien, de ogen met donker omringd in het mager gezicht, dat zij niet opmaakte, heel eenvoudig gekleed, en meestal staarde zij lusteloos in het gewarrel en gewoel rondom ons. Ik nam mij altijd voor verstandig te zijn en hoogstens twee dansen te doen, omdat ik er met mijn leeftijd kloppingen van het hart en stramheid van de benen van kreeg, maar altijd vergat ik ook mijn | |
| |
voornemen. Mijn vrouw en mijn dochter wilden mij niet tot partner, maar als ik Mlle Ringelinck vroeg lachte zij zo lief, stond op en reikte mij haar hand. Dan voelde ik dadelijk dat hier iemand was die zweefde, nog lichter dan de muziek. Ik vond haar lief, heel lief. Menig keer stond ik op het punt haar te zeggen: Ach kind, waarom vind je toch geen man die je gelukkig maakt, jij die het zo waard bent! Maar dan, ik wist het immers, zij wilde er maar één, een onwaardige, en die wilde haar niet eens.
Hier in de dancing, neen, hier had zij geen bewonderaars, ik denk dat zij er alleen uit verveling kwam of om ons een pleizier te doen, want zij moedigde ons altijd aan. Eén bewonderaar had zij er wel, een bejaarde dandy, om door een ringetje te halen, een gewezen Hollandse militair en innige vriend van Mlle Vervarcke, zijn naam was kolonel Frayboon. Hij kwam enige keren aan ons tafeltje naast haar zitten en danste soms met haar, maar overigens bleven zij in kalm en ernstig gesprek. Hoewel hij een goed gezicht had hoopte ik toch dat zij hem niet zou nemen, want hij was te oud, veel ouder dan ik, het hele gezicht vol rimpels en al draaide hij de knevel nog zo mooi, men kon zien dat hij afgedaan had.
Maar kort nadat Moralis bij mij geweest was om een broche te kopen bemerkte ik dat zij nog andere bewonderaars had. De eerste zag ik niet zelf, hij was evenwel volgens mijn vrouw, die hem enige keren bij Mlle Ringelinck ontmoette, een deftige persoon. Mme Hublon zeide dat hij bij de ambassade was en dat hij al jaren geleden mademoiselle had willen trouwen. Het scheen dat hij haar nu weer een voorstel deed en dat zij nogmaals weigerde, want toen bleef hij weg en zond alleen maar bloemen.
Dan was er nog een die haar bloemen zond, en Mme Hublon was blij toen zij zijn naam weer hoorde. Tegen mijn vrouw zei ze: Ik zou gelukkig zijn als mademoiselle kon besluiten mijnheer Raynaud te trouwen, een beter man bestaat er niet. En dat hij middelen bezat ondervond ik zelf. Hij had gehoord dat ik haar juwelen had gekocht, hij kwam bij me en wilde alles zien wat ik nog had. En ook praatte hij niet eens over de prijs, maar hij liet mij alles inpakken en nam het mee. Gelukkig dat ik daar een winst op maakte, zodoende kon ik Gabrielle weer geld geven om mademoiselle te steunen. Zij stond anders al voor een groot bedrag in mijn boekje. Die mijnheer Raynaud evenwel liet het bij bloemen en een voorstel deed hij haar niet, zij heeft hem zelfs | |
| |
niet eens ontmoet voor zover ik weet. Het is een vreemde wereld, waar veel meer om de liefde wordt gedaan en ook geleden dan men denken zou. Het was een tijd vol van ellende en toch bestond er nog de liefde. Ach, de liefde, laten wij er maar niet van spreken.
|
|