| |
| |
| |
XII Het verhaal van de politierechter
Mijn reis door Spanje had iets van een spel, dat ik eens te Rotterdam ten huize van een vriend door kinderen zag spelen, het ganzenbord genaamd. Ieder kind wierp op zijn beurt de dobbelstenen en mocht dan met het daarbij verkregen getal zijn herkenningsteken op een hokje zetten, dat hetzij een gewoon nummer droeg, hetzij een vrolijke of een onaangename omstandigheid van het leven voorstelde. De aardigheid van het spel was dat men zijn medespelers inhaalde of zelfs voorbijliep naar een verder hokje. Men kon in de gevangenis komen en moest dan op bevrijding wachten, of men ging dood, maar mocht dan opnieuw beginnen. Het doel bestond in de winst, een inzet van ronde harde koekjes, alleen te genieten door een kind.
Op deze reis was ik een medespeler zonder ander doel dan de bevrediging van mijn aartsondeugd nieuwsgierigheid. Voor de anderen was het de winst, hoewel ieder van hen daarvan een eigen opvatting had. En of er inderdaad iemand gewonnen heeft, weet ik niet, ik weet wel dat sommigen zwaar verloren. Eén van hen gunde ik het verlies van harte, maar voor een ander was het wel al te zwaar, want die ging dood en mocht niet opnieuw beginnen. Vier van de medespelers had ik eerder ontmoet, hetgeen mijn nieuwsgierigheid begrijpelijk maakt.
Men mag vragen of het nodig was dat ik in Spanje reisde om enige vreemdelingen, die mij niet aangingen, een soort hazardspel te zien doen. Nodig was de reis volstrekt niet, behalve volgens mijn vrouw. Zij stond erop dat ik ontspanning zou zoeken om verlost te worden van een hardnekkige indigestie, die mij de hele winter gekweld had. Dat had ik eenvoudiger kunnen bereiken als ik bij de vervulling van mijn taak het plichtsbesef minder zwaar had laten wegen dan de barmhartigheid. Dat doe je toch niet, zei mijn vrouw, je bent verstokt hardvochtig. Zij heeft gelijk. Ik word geslingerd tussen genadigheid en recht, maar al heeft het verstand moeite mij aan de plicht te herinneren, het is | |
| |
toch de plicht, die ik zo goed mogelijk doe. Hoewel ik het ambt al zestien jaar vervul, een goed magistraat zal ik nooit worden, om te beginnen omdat ik te nieuwsgierig ben naar de drijfveren van de menselijke handelingen. En als men die kent beschikt men niet meer over de noodzakelijke objectiviteit. Het oordeel wordt dan beïnvloed door de barmhartigheid, die prijzenswaardig is, ongetwijfeld, maar niet steeds gunstig voor het algemeen welzijn. Een ernstig vonnis, zeg, meer dan drie maanden, wordt bij mij altijd gevolgd door een ernstige indigestie, bewijs dat ik niet deug voor rechter. Maar laat ik niet dramatisch worden. Dunstan, de ‘hanging judge’, krijgt na ieder kapitaal vonnis, dat hij uitspreekt, een hoge doktersrekening.
Dus moest ik voor ontspanning op reis, en wel naar Spanje omdat mijn vrouw wenste dat ik mij tegelijkertijd een beter oordeel zou vormen over Murillo. Nu, ik heb de werken van Murillo bezichtigd en er mij inderdaad een gunstiger oordeel over gevormd, maar dit was lang niet het interessante deel van mijn reis. Woode, mijn bediende die mij vergezelde, is mij zeer nuttig geweest.
Aan de Spaanse grens begon het spel. Men moet daar in een andere trein overstappen. Er kwam een man in mijn coupé, die ik mij herinnerde als getuige gezien te hebben in de zaak Spankley, een zaak die Dunstan open heeft moeten laten. Hij was magerder geworden, hij zag er zelfs slecht uit, en minder verzorgd in de kleding. Het trok dadelijk mijn aandacht dat hij, voor de trein vertrok, enige malen uit het raampje keek en in de corridor liep, of hij iemand verwachtte, maar met gefronste wenkbrauwen, onrustig. Hij heette Moralis en was vroeger aan een van de grote music-halls verbonden, als danser, geloof ik. Zijn onrustigheid was opvallend. Eerst nam hij uit zijn valies muziekpapier, waarop hij enige noten schreef; toen een reisgids; toen een map met uitknipsels van kranten; toen de Times, een week oud, waarin hij de advertenties las. Daar ik een boek had met aangename memoires, lette ik verder niet op hem.
Burgos was het eerste hokje en ik kwam er het eerst aan, met Woode, dadelijk gevolgd door die danser. In het hotel kreeg ik het eerst een kamer. Toen ik beneden kwam keek ik het register in, een maatregel van voorzichtigheid die ik een ieder aanbeveel. Daar vond ik onder mijn naam, dus na mij aangekomen, behalve Moralis twee andere namen die ik kende. De ene was zowaar | |
| |
Dinah Spankley, artieste. De andere Comtesse de Ruzeaux. Spankley, de danseres, indertijd verdacht van vergiftiging en van chantage, hoorde bij Moralis, dat wist een ieder. Dat de comtesse enige betrekking met hem gehad had, wist niet iedereen. Ik neem aan dat die betrekking van vergeeflijke aard was en zal er dus niet van spreken. Of het toeval was dan wel opzet, dat zij aan het spel meedeed en op dezelfde dag op dit hokje aankwam, kan ik niet zeggen. Toeval en opzet gaan dikwijls hand aan hand.
In de eetzaal zag ik dat de beide dansers niet bij elkaar hoorden, zij zaten afzonderlijk aan tafeltjes met de ruggen naar elkaar gewend. De comtesse was verwonderd mij te ontmoeten en ik sprak haar even aan. Ik had vroeger met haar man, die aan de Franse legatie was, in de club schaak gespeeld.
De persoon naar wie Moralis in de trein had uitgekeken was, ik kon het nu wel raden, de vrouw Spankley geweest. Nu keek zij telkens en telkens naar de deur, waaruit ik opmaakte dat ons hokje nog niet vol was. De volgende speler ontmoette ik 's avonds op straat onder het licht van een cinema - men is in Spanje nog gekker op cinema's dan bij ons. Het was Moffat, de moeilijke schavuit, die men pas twee keer heeft kunnen veroordelen, zijn Amerikaans register niet meegeteld. Maar dat was een sujet wiens loon veilig aan de bank bewaard werd. Natuurlijk was hij de speler die bij Spankley hoorde, ik meen zelfs dat hij indertijd wettig bij haar had gehoord. Wat had hij hier in de zin? Alweer afpersing? Moralis zag er niet naar uit dat er veel af te persen viel. Maar veel of weinig, waar een Moffat zich vertoont zit er toch iets dergelijks in de lucht.
Woode, die zijn kamer naast die van Moralis had, zeide toen hij mijn scheergerei klaarlegde: Wonderlijke vreemdelingen, sir Randells. Eerst hadden de dansers ruzie in de kamer naast mij. Ik hoorde de dame zeggen: ik vermoord je, en tien minuten later hoorde ik haar zeggen: lieveling. Is de bedreiging met moord niet strafbaar, mijnheer?
Zeker, Woode, antwoordde ik, zeker is het strafbaar. Maar ik geloof dat zulke uitdrukkingen herhaaldelijk gebezigd worden tussen echtelieden, of daarmee te vergelijken paren, zonder dat men er de rechter over lastig valt. Weet je zeker dat zij het tegen die danser zei? Ik dacht dat zij geen paar meer waren.
Toen hij om halfacht in de morgen mij mijn thee bracht zei | |
| |
Woode: De dansers horen bij elkaar, mijnheer. Samen naar het station in de hotelbus. Ze hebben de stad al heel oppervlakkig bezichtigd. Naar Madrid, zei de portier.
Ik voelde een neiging om de stad eveneens maar kort te bezichtigen. Boeide het spel mij al om haastig het volgende hokje te bereiken? Maakte de nieuwsgierigheid mij onrustig? De dansers waren afzonderlijk de stad binnengekomen, gezamenlijk eruit gegaan, let op, en dan was er de man Moffat. Maar de plicht gebood mij toch minstens de kathedraal te zien. Ik ontdekte dat men op een reis, wanneer men bezienswaardigheden bezoekt, dikwijls dezelfde mensen ontmoet. De comtesse was in de kerk en later stond zij voor mij naar de middeleeuwse stadspoort te kijken. Vermoedelijk wist zij nog niet dat Moralis naar het volgende hokje was opgeschoven.
In de namiddag wist zij het, want zij kwam aan het station voor dezelfde trein als ik. Uit die trein stapten de laatkomers van het spel, drie dames van wie de comtesse er twee inderhaast omhelsde, zij wuifde en riep hun nog toe: Au revoir!
In Madrid heb ik niet zo veel tijd voor het museum kunnen vinden als ik wenste. Natuurlijk heb ik alle schilderstukken aandachtig bekeken, maar sommige had ik mij sterker in het geheugen willen prenten. Ik zag er een madonna van een artiest die eveneens Moralis heette, een stuk dat mij zeer behaagde, een blonde madonna. Overigens interesseerde de stad mij weinig en toch ben ik er langer gebleven dan ik mij had voorgenomen. Alle spelers waren hier aanwezig, alle in het enige hôtel de luxe dat men in Spanje vindt, behalve dan die Moffat. En voor allen was het klaarblijkelijk onaangenaam zich daar te zamen te bevinden. Wat de comtesse betreft, ik mocht aannemen dat haar reis inderdaad toevallig samenviel met die van Moralis, maar nu dit toeval zich eenmaal voordeed had zij liever Spankley hier niet gezien, noch de Hollandse dames, aan wie zij mij voorstelde, een zekere madame Hadee en een jongere dame met een ziekelijk voorkomen. Ik heb later vermoed dat deze een van de voornaamste spelers was. De derde was de kamenier. Iets van de verhoudingen was spoedig te begrijpen uit de blikken die deze dames wierpen op Moralis en partner, in de eetzaal, in de hall, of waar zij hen ook ontdekten. Ongetwijfeld vervulde hij de hoofdrol, maar gelukkig voelde hij zich daarin niet. De comtesse scheen hij niet te kennen, terwijl ik toch beter wist. Met Spankley zag ik hem | |
| |
zelden een woord wisselen. Op de tweede dag begon ik meer te begrijpen dank zij Woode, die veel tijd had en geen belang stelde in de bezienswaardigheden. Ik had die morgen Moralis in de bank ontmoeten gezien dat hij een wissel inde. Na de lunch stond hij in de hall opgewonden met de gerant te spreken, de portefeuille in de hand, met gebaren die duidelijk toonden dat er iets uit verdwenen was. De gerant haalde enige keren de schouders op en keek geërgerd. Een andere heer kwam erbij, ik hoorde hem zeggen: Pick-pocket. Woode, die tabak voor mij was gaan kopen, opende het busje, keek naar Moralis met de portefeuille en knipoogde tegen mij, een familiariteit die hij zich nooit had aangematigd. Daar ik te nieuwsgierig was om hem terecht te wijzen wenkte ik hem mij naar de rookzaal te volgen. Hij fluisterde mij toe: Zoek de vrouw, sir Randells. Arme vent, bedrogen door miss Spankley. In die brede straat zag ik haar oversteken naar de stille kant, een uurtje geleden, daar wachtte een man. Ik stak ook over, op mijn manier. Zij gaf hem dadelijk een pakje, hij bekeek het en telde banknoten. Toen ging zij terug, met een gezicht of zij die vent verafschuwde. Hem heb ik gevolgd, een vlugge man, ik denk ook gespierd, naar een hotelletje, achter het postkantoor. Makkelijk te herkennen aan scheur door rechter wenkbrauw.
Ik dacht: Moffat, dus toch afpersing, via de vrouw. Als je niets anders te doen hebt, zei ik, houd dan die man in het oog, het is Moffat, naar wie in Londen gevraagd wordt.
Dat kan kloppen, antwoordde Woode, hij heeft een American twang. Het is een lelijk span. En met die Moralis kan het slecht aflopen. Gisteravond laat, nadat u naar bed was gegaan, heb ik ze gevolgd naar een danshuis, een schandelijke plaats. Moralis sprak met de dansers en de danseressen. Toen ze weer buitenkwamen stond Moffat op wacht. Moralis en de vrouw kregen ruzie onderweg. Hij duwde haar van zich af en wilde hardlopen, maar zij klampte zich aan hem vast. Ze schreeuwde haast: Ik vermoord je nog! Hartstocht in het spel, sir Randells. Als mensen met hartstocht omgaan loopt het mis, voor alle partijen.
Zoveel als Woode had ik ook al begrepen. De danser wilde niet op hetzelfde hokje blijven met de danseres, de danseres liet hem niet los en zij werd zelf weer gevolgd door het lelijke type.
En nu kwam er een verwikkeling. Ik ging voor de derde keer naar het museum. Heb ik al gezegd dat men bij bezienswaardig- | |
| |
heden op de reis zo dikwijls dezelfde personen ontmoet? Nu was het madame Hadee, die ik aantrof voor de madonna van Morales (-es, niet -is, bijgenaamd Divino, 1509 - 1586). Zij sprak Frans vloeiender dan ik, maar met een accent. Die schilder, zei ze, heet precies zoals die magere heer in ons hotel. Weet u misschien waar die naartoe is gegaan? Ik zou het zo graag weten omdat ik hem iets over het dansen wou vragen. Die dame, met wie hij was, is er nog, maar ik ken haar niet.
Ik antwoordde dat ik haar tot mijn spijt niet kon inlichten. Vraag: Waarom was madame nieuwsgierig? Want, om iets over het dansen te vragen wilde zij hem bereiken op een plaats die zij niet eens kende. Gelet op haar leeftijd was een teder sentiment waarschijnlijk niet haar drijfveer. Toen ik mijnerzijds nieuwsgierigheid toonde door te vragen of de reis haar jongere vriendin niet vermoeide, werd zij terughoudend. Overigens een sympathieke, ontwikkelde dame, die mij op enige details wees in de stukken van Murillo.
Twee dagen later vertrok ik, overtuigd dat ik het hele gezelschap wel weer ontmoeten zou. In Toledo was ik weer de eerste die aankwam. Toledo heeft maar één hotel, donker als een spookhuis, aan het pleintje. Behalve de kathedraal, het bekende smeedwerk, een soort kadettenkazerne was er niets te zien, dus had ik dat in een enkele middag afgedaan. Aan het diner zaten danser en danseres samen aan een tafeltje, die elkaar dus weer gevonden hadden. Later verscheen de comtesse, die eerst verbaasd naar de dansers keek, toen tegen mij glimlachte en, bij mij staande, zeide dat zij hier de architectuur bewonderde.
Wat kan men zich vergissen. De dansers waren erg vriendelijk met elkaar, of het weer alles appeltaart tussen hen was, zij gingen gearmd uit voor een wandeling. De klok had al één geslagen, ik lag nog wakker toen ik een schot hoorde in de kamer naast mij. Ik stond op en in de gang vond ik Woode al. De portier en de eigenaar kwamen boven, die om beurten op de deur van die kamer klopten. Eindelijk werd er geopend door Moralis, die erg opgewonden was, geïrriteerd. Neen, zei hij, hier was niet geschoten, hij had niets gehoord. Een handdoek was om zijn linkerhand gewikkeld. Hij gedroeg zich dus als een gentleman. In de morgen vertelde Woode dat hij al vroeg vertrokken was, alleen. Hartstocht, sir Randells, herhaalde hij.
De comtesse verliet die morgen Toledo met een latere trein.
| |
| |
De vrouw Spankley weer later, vergezeld door Moffat, zoals Woode gezien had. Wel, dacht ik, laat ik het die vier maar gunnen eerder het volgende hokje te bereiken, misschien verbeteren intussen de onderlinge verhoudingen weer. Niet alleen was er bedreiging geweest, ook poging tot moord. Woode kon wel gelijk hebben dat het misliep, maar wat kon ik ertegen doen?
Die middag arriveerden de drie Hollandse dames in het hotel en ik nam mij voor uit te vissen wat hun aandeel in het spel was. Na het diner, in het duffe slecht verlichte salonnetje, sprak ik madame Hadee aan, die daar met de jongere dame zat. Ik vertelde haar het een en ander over Toledo en tot mijn verbazing vroeg zij mij of er hier een café-cantante was, een flamenco, waar gedanst werd, want zij stelden belang in de dans, voornamelijk de volksdans. Dit bracht mij gemakkelijk op het onderwerp Moralis.
Ik zal ernaar informeren, madame, zei ik. Jammer dat die heer Moralis juist vertrokken is, hij weet er zeker meer van.
De jongere dame, Mlle Ringelinck was haar naam, legde een tijdschrift, dat zij in de hand hield, neer en keek naar mij. Ik vervolgde tot de andere: Hij vertrok overhaast vanhier en zonder zijn partner, die enigszins opzichtige dame, nadat zich een incident had voorgedaan. Men heeft vannacht op de deur van zijn kamer geklopt omdat men dacht dat er een ongeval was gebeurd, er was een revolverschot gehoord. Maar gelukkig was dat een vergissing. Alleen heeft Moralis zich misschien aan de hand bezeerd.
De jongere dame was opgestaan. Zij ging haastig het salon uit. Voor zij haar volgde zei madame Hadee dat ik geen moeite hoefde te doen te informeren naar een flamenco.
Ik twijfelde niet meer wie van deze dames het meest geïnteresseerd was. Trouwens, ik herinnerde mij dat Moralis de naam had van een Don Juan te zijn en ik had dus eerder kunnen vermoeden wat de drijfveer was om iets van de dans te weten. Maar volgde deze bleke, stille speelster in het spel? of ging zij voor? Tot dusver was zij achteraan gekomen en had zij zich bescheiden getoond.
Vroeg in de ochtend vertrok ik en daarmede verloor ik dit gezelschap tijdelijk uit het oog.
In Cordova had ik een verrassing, ik zag daar een van de mooiste dingen van de hele reis, iets dat mij ook daarna nog zo zeer vervulde, dat ik niet eens wist of het in Sevilla was dan wel in | |
| |
Cordova waar men een uitgezochte collectie Murillo's heeft. Volgens mijn Murray mocht ik niet verzuimen een rijtoer te maken naar een kerk ongeveer vijf mijl buiten de stad gelegen. Het was een gehucht van enige armoedige, vervallen woningen, verspreid om een grasplein met drie hoge eucalyptusbomen en aan een groenachtige beek. Onder een van die bomen stond een ander rijtuig. Ik was in de kerk geweest, waar niets mij geboeid had, en toen ik weer buitenkwam zag ik op dat grasplein mannen, vrouwen, kinderen in een kring, er werd op gitaren gespeeld en castagnetten klepperden, heel langzaam. Naderbij gekomen zag ik in het midden een magere landman en een jonge vrouw, met twee vlechten, in het glimmend zwart, zij kon wel een gitana zijn. Zij dansten, zonder elkaar aan te raken, met sierlijke en toch statige bewegingen. De vrouw nam soms de tippen van haar zwarte rok op en spreidde die achter het hoofd uit, terwijl de man hetzelfde gebaar maakte en op een langzame maat rondom haar trad. Beide figuren hadden in de houding iets van de vorsten zoals men ze door Velazquez geschilderd ziet. Ik was bewogen, ik die toch niets van dansen wist, en die aandoening kon door niets anders teweeggebracht zijn dan door de schoonheid. De omgeving deed mij denken aan een klassiek landelijk toneel, zoals ik mij dat op school voorstelde bij het leren van Latijnse poëzie. Dat ook de andere omstanders het bewonderden bleek uit hun kreten, uitbundig, juichend. De verrassing werd nog overtroffen door een andere toen de landman, die gedanst had, op mij toetrad met twee bekers wijn, waarvan hij er mij een aanbood, en zeide: Your health, sir Randells! Het was Moralis, met de ene hand verbonden, het gezicht glanzend van extase. In Toledo had ik al iets van sympathie voor hem gevoeld, nu schudde ik hem de hand. Hij vertelde mij dat deze pavana een dans was, die hij nooit geheel had gekend, hij had er lang naar gezocht en hem eindelijk gevonden. Hij kuste de gitana herhaaldelijk de hand. Op mijn vraag of hij deze dans op het toneel zou vertonen, antwoordde hij: Daar is hij veel te mooi voor. Toen ik terloops vroeg of hij nog verder in dit land zou reizen fonkelden zijn ogen en hij zeide: Jazeker!
Men zou zeggen: wat wilde hij hier nog meer nu hij zijn dans gevonden had en een ongewenste persoon kwijt was? In de stad teruggekeerd ontmoette ik hem in een rijtuig, met zijn valiezen. Misschien voelde hij zich nog niet veilig voor Spankley.
| |
| |
Van Cordova gaat men naar Sevilla, daar zou ik hem dus wel weer tegenkomen. Inderdaad. Maar ik was nog geen kwartier in dat hotel Londres, vol Amerikaans geluid, of Woode klopte op mijn deur, trad binnen, knipoogde en zeide: Present, sir Randells, allemaal, eerder dan u. De Hollandse dames in de linkervleugel. De dansers afzonderlijk, kamer nummer zoveel en kamer nummer zoveel. Wacht, u moet er vanhier uitzicht op hebben, aan de andere kant van de binnenplaats. Hij wees mij de jalouzieën van hun vensters aan, halfgeopend. En vlak daarnaast, weet u wie daar zit? Moffat. De valiezen op slot, mijnheer, en opgepast met de portefeuille.
Sevilla is een aangename, levendige stad, waar ik gaarne langer dan een week vertoefd zou hebben. Men wandelt er met genoegen zowel in de drukke straten als langs de rivier en in een prachtige laan onder bomen. Er is ook veel belangrijks te zien, dat ik nu niet vermelden zal, omdat dit geen beschrijving van de reis is, maar een relaas van een liefdesspel. Ik zag de betrokkenen iedere dag en Woode kwam mij herhaaldelijk iets vertellen dat hem getroffen had, steeds met de voorspelling dat het mis zou lopen. Maar ik zal alleen de twee voornaamste gebeurtenissen vermelden.
Er bevindt zich in deze stad een school waar, zoals ik vernam, alle dansers, die in de music-halls van Spanje en van heel Europa hun Spaanse dansen vertonen, opgeleid worden. Daar werden 's avonds voorstellingen gegeven voor de vreemdelingen, die aan de twee lange zijden van de zaal zaten en de demonstratie van iedere dans verzoeken konden, niet alleen die van Andalusië, bolero, seguedilla, ook die uit andere landstreken, malaguena, jota aragonesa, follias en wat dies meer zij. Toen ik er was zag ik er mijn reisgenoten, Moralis, Spankley, afzonderlijk gezeten, de comtesse, de Hollandse dames te zamen. Een heer trad gedurende de pauze in het midden en deelde mede dat iemand uit het publiek om een dans gevraagd had die zeer zeldzaam was, maar die men hoopte de volgende avond te vertonen. Daar ik na mijn ondervinding buiten Cordova smaak voor de dans had gekregen, besloot ik aanwezig te zijn.
En ik zorgde ervoor dat ik vooraan zat. De reisgenoten waren er ook, behalve Moralis. In de pauze kondigde diezelfde heer aan dat men een beroemde danser bereid had gevonden met senorita zo-en-zo de zeldzame pavana uit te voeren. Allen, die aan het | |
| |
reis- of liefdesspel deelnamen, mij en Woode daarbij gerekend, waren verbluft toen wij Moralis zagen binnentreden met een vrouw in het zwart, een grote zwarte shawl over hoofd en schouders dragende. Hier was voor mij de gelegenheid goed op te merken. Dadelijk viel het mij op dat de jongere Hollandse dame, aan de overzijde van de zaal, diep geroerd was. Zij staarde, met een teringachtig kleurtje op de wangen. Ik wist niet dat iemand de ogen zo lang open kon houden zonder ze te knippen. Toen de danser, met het gebaar of hij iets achter zijn hoofd uitspreidde, statig rondom zijn partner trad, die hetzelfde gebaar maakte met de zwarte shawl, zag ik de bleke dame de maten meedoen met de voeten. Aan het eind van de pavana, onder de toejuichingen, keken zij en de danser elkander aan. Het was de blik van mensen die elkaar begrijpen. Ik hoefde niet meer te vragen waarom Moralis verder in Spanje reisde.
Woode had intussen Spankley waargenomen. Toen wij naar het hotel terugkeerden zei hij: Er wordt kwaad gebrouwen, mijnheer. De Amerikaanse vrouw beet op haar lippen en zij houdt een revolver in haar tas, zij heeft hem in de hand gehad.
De tweede gebeurtenis kwam toch nog onverwachts. Twee van de medespelers vielen uit.
Ik had tot laat in de rookzaal gezeten met achterstallige kranten toen ik, in mijn kamer komende, schrok van Woode, die er in donker stond. Stil, fluisterde hij en hij voerde mij bij de arm naar het venster. Door de reten van de jalouzie kon ik de verlichte jalouzie aan de overkant zien. Gauw, zei Woode, of het is te laat. Ik zag twee gedaanten die worstelden, een van hen viel. De kerel heeft een ales, zei Woode en hij rende weg. Ik volgde hem de gang in. Binnen een minuut rende hij de trap weer op met twee bedienden en wij gingen naar de kamer nummer zoveel. Tot mijn verwondering was de deur niet op het slot. Moffat hoorde ons niet eens, hij stond een damestas na te zien. De vrouw Spankley lag op het bed, bloedend. Wij hadden de overmacht en Moffat was spoedig aan de politie overgegeven. En het was al ver na middernacht toen wij voor een beambte onze verklaringen aflegden. Wie, zoals in mijn beroep, veel van de misdaad ziet, wordt geslingerd tussen twee polen, cynisme en medelijden met de armzalige mensheid. In dit geval kon ik niet anders denken dan dat het beter was, dat Moffat zijn loon nu ontving in plaats van later. Over zijn slachtoffer paste geen oordeel.
| |
| |
Voor mij lag er nu een schaduw over de reis en ik dacht erover naar huis te gaan, maar volgens het opgemaakt reisplan mocht ik Granada niet missen, dus moest ik er nog een week bijvoegen. Wat de toevallige reisgenoten betreft, die ik in het begin spelers noemde, die ook wel speelpoppen konden zijn, ik hoopte nu ze niet terug te zien. Het toeval wilde dat het tot het einde een spel zou blijven en gelukkig waren wij de gevaarlijke hokjes nu voorbij.
In Granada voelde ik mij het meest op mijn gemak. De stad zelf bekoorde mij weinig, maar op de plaats waar het hotel lag, halverwege de heuvel naar Alhambra, was de lucht zuiver en fris, er heerste een oosterse rustigheid. Hier trof ik de Hollandse dames en de comtesse. Over Alhambra, een van de allerschoonste bouwwerken die ik ooit zag, heb ik voor mijn genoegen een uitvoerig stuk geschreven, daar mag ik dus nu over zwijgen. Alleen noem ik hier tot slot een kleine episode van de reis, die mij te denken gaf.
Er is in de voornaamste straat een winkel van antiquiteiten. Daar trad ik binnen om een kastje van ingelegd hout te kopen en ik vond er de Hollandse dames, van wie de jongste met een grote shawl over de schouders stond, van zwarte kant, een weinig gouddraad aan de randen. Hij omhulde haar en hing tot de voeten. Bewonderend streek zij erover met de hand. Ik meende dat zij met de andere dame overlegde of zij hem kopen zou. Maar zij scheen hem te duur te vinden, zij vouwde hem voorzichtig op en legde hem neer.
Terwijl ik nog stond af te dingen op de prijs van het kastje trad Moralis binnen. Hij groette mij vluchtig alsof hij niet in het minst verbaasd was mij hier te treffen en het eerste wat hij deed was de shawl opnemen en tegen het licht houden. Hij riep terstond de eigenaar en vroeg naar de prijs. Ik hoorde het: vijftienhonderd peseta's. Hij legde de shawl dadelijk neer, hetgeen ik begreep daar hij onlangs beroofd was, groette en ging de winkel uit.
Nu was het mijn beurt mee te spelen. Ik vermoedde dat hij de jonge dame met de shawl om de schouders had zien staan, ook dat zij zich die dans herinnerde. Ik had gezien met welke blikken zij die shawl beschouwden. Misschien werd het ding morgen gestolen en mocht een rechter dat niet voorkomen? Ik bekeek de shawl en zag dat het inderdaad bijzonder fijn, glanzend kant- | |
| |
werk was, op een motief van zwarte rozen. Dus kocht ik hem. Ik liet Woode zoeken waar de danser verblijf hield en ik zond Moralis de shawl met het volgende briefje: Mijnheer, vergun mij, als bewonderaar van de danskunst en uit erkentelijkheid voor uw vertoning van de pavana, u deze shawl aan te bieden. Uw partner zal er ongetwijfeld waardig en sierlijk mee dansen.
Ik verliet de stad voor hij mij het geschenk terug kon zenden. Wie zijn partner zou zijn kon ik niet zeker weten, maar het lot voert niet voor niets de mensen van de ene plaats naar de andere te zamen, vandaar ook mijn aandeel in het spel.
|
|