| |
| |
| |
XI Het verhaal van een andere dame
Het was een droevige kermis en niet om dat te zien had ik mijnher Van Rodenburgh verzocht mij in kennis te brengen met de Ringelincks. Ook zou ik hier niet zo lang gebleven zijn als ik niet een diep, maar weemoedig gevoel voor Marion had opgevat. Ik had Van Roodenburgh in Den Haag leren kennen in de tijd toen mijn man daar geplaatst was, ik ontmoette hem ook in Londen, en daarna, toen ik weduwe was, in Parijs. De nieuwsgierigheid dreef mij de danseuse van het ballet te kennen, die De Moralis had weten te betoveren. Een ongepaste nieuwsgierigheid, ik erken het, die mij geen goed kon doen toen ik eenmaal besefte dat ik moest vergeten. Maar op mijn leeftijd wordt men soms, tegen het verstand, gedrongen om nog iets voor het onbevredigd hart te zoeken, een laatste geur van de zomer, een droom van wat had kunnen zijn. Dat kondigt het eind van de verwachting aan, ik weet het, daarna blijft men eenzaam met de berusting, misschien met een herinnering, boeketten rozen.
De heer Ringelinck had pas de villa Mirafior boven Nice gekocht en toen ik hem zeide dat ik er de meeste villa's kende omdat ik daar vroeger met mijn ouders de winter doorbracht, nodigde hij mij uit de gast te zijn van hem en zijn dochter. Ik wist nog niet dat hij buitengewoon gul was met uitnodigingen en dit was de gelegenheid om de dochter van nabij te zien.
Laat ik dadelijk zeggen, dat ik haar lief heb gekregen, dat ik nooit een jonge vrouw heb gekend zo helder en open, zonder de minste smet van belangen. Of zij De Moralis werkelijk bekoord heeft, ik weet het niet. Zij is onaards, zij leeft hier in een lichaam omdat het niet anders kan, maar het is zo broos dat het geen behoeften heeft, en haar hart is ergens anders. Haar grote ogen kijken iemand aan of zij de mensen nooit zal begrijpen. De dichter kan zijn hart aan haar verliezen, niet de man. Niet een man zoals hij, die door een idee bezeten is en de vrouwen ontvlucht. Misschien vergis ik mij, want welbeschouwd is hij een raadsel | |
| |
voor mij gebleven. Wie zou gedacht hebben dat hij veroverd kon worden door een schepsel als die Amerikaanse?
Het was een van de eerste dagen van mei toen ik in Nice aankwam. Aan het station kreeg ik een indruk van mijnheer Ringelincks gastvrijheid, want hij haalde niet alleen mij af, ook twee heren, die Deursting en Eweg heetten, die elkaar evenmin kenden en toevallig met dezelfde trein hadden gereisd. Er waren twee automobielen voor ons. Aan de weg naar de Mont Gros vond ik niets veranderd, maar het park van Mirafior scheen mij weelderiger van plantengroei, de geuren deden mij aan mijn kindertijd denken. Aan de villa was veel bijgebouwd.
Van de kamenier Hortense - voor wie ik op mijn hoede zou moeten zijn, een welbespraakte persoon, die veel opmerktehoorde ik dat er nog andere gasten waren en dat de rijke Amerikaan O'Dinnell aan het diner zou zijn, de eigenaar van Les Palmiers. Ik ging rusten, maar om vier uur stond ik al op, omdat er beneden mij piano werd gespeeld op een wijze zoals alleen een virtuoos dat kan, uitbundig, brillant, de soort muziek die van het eerste ogenblik verveelt. En hij speelde zonder even op te houden. Beneden was de muziekzaal.
Toen ik voor het diner kwam was ik verwonderd zo veel mensen te zien, hoewel ik er toch al verscheidene in het salon had ontmoet. Ik telde zestien personen aan de tafel. Mijn plaats was tussen mijnheer Eweg, een ondernemer, ik dacht van bouwwerken, maar dat bleek niet zo te zijn, en een jonge vrouw, mevrouw Hélène Rosenhoff, een vriendin van Marion. Eweg vroeg of ik ook voor de gezondheid kwam, evenals hij en de heer Deursting, die professeur was en zich wat zwak voelde. Verder sprak hij over denatuur, vooral de palmbomen bewonderde hij en natuurlijk de oranjebomen. Connaissez-vouz le pays où fleurit l'oranger? vroeg hij met een verrukte blik naar de ramen en de zee in de verte.
Er waren nog drie jonge vrouwen, van wie de ene eveneens een vriendin, en twee van wie ik mij de namen niet herinner. Maar de merkwaardigste persoonlijkheden waren O'Dinnell, die alle schotels voorbij liet gaan en boos naar zijn leeg bord zat te kijken, en zijn vrouw; voorts een dame die zich gemaquilleerd had als een clown, lady Pamela Brocksopp, en de maëstro Chlepski, de traditionele artiest, of liever genie. Hij zat tussen mijnheer Ringelinck en lady Pamela, die hem heraldisch flankeerden met | |
| |
de gezichten schuin opgeheven in bewondering, gedurig glimlachend over hetgeen hij zeggen zou. Soms deed hij niets dan snel eten, maar zodra hij zijn bord van zich had weggeschoven, maakte hij zich breed met de elbogen op tafel en verhief zijn geluid, dat hij even machtig beheerste als de pianoforte. Hij genoot het vertrouwen van de meeste gekroonde hoofden en over alle beroemdheden wist hij een weinig vleiende aardigheid te zeggen. Het viel mij tegen van mijnheer Ringelinck, die op mij de indruk had gemaakt een oprechte man te zijn, dat hij zich door dit genre liet imponeren. Later vertelde de kamenier van Marion mij de reden. Hij meende zijn dochter zoveel mogelijk afleiding te moeten geven, vandaar ook het aantal gasten, en de maëstro had aangeboden haar een zekere muziek te leren waar zij bijzonder op gesteld was. Het was de affectie voor zijn dochter die hem verblindde. Toen hem op een dag de ogen opengingen werd hij, vrees ik, door een ander verblind.
De Engelse en de Amerikanen waren even onbeminnelijke typen. Jegens de O'Dinnells deed onze gastheer eerder onverschillig, maar zij zonden zijn dochter iedere dag bloemen, daarom nodigde hij ze iedere avond bij de dans. En lady Pamela beschouwde hij als hofdame van messire maëstro. Het zijn gewoonlijk zeer jonge of bedaagde vrouwen die, bij gebrek aan een betere godsdienst, een artiest verafgoden. Maar ik heb reden lady Pamela ervan te verdenken dit niet geheel belangeloos te doen, want ik had al eerder gehoord dat zij musici bij vermogende families introduceerde, bij wijze van impresario.
Mijnheer Ringelinck had een mooie balzaal aan het huis laten bouwen, waar wij de avond doorbrachten. Er werd iedere avond gedanst. Voor degenen, die er geen lust in hadden, waren de biljartzaal, de serre en de muziekzaal beschikbaar. Er kwamen nog een paar heren, die in de stad verblijf hielden, een Argentijn, een Rus, een Oostenrijker. Zij maakten Marion expressief het hof en deden hun best mijnheer Ringelinck te behagen. Ook deze typen waren niet nieuw voor wie in de streek bekend is. Een gemoedelijke gastheer, een vergulde dochter, een casino, daar fladderen zij een seizoen omheen en verdwijnen.
Om Marion te zien had ik tot dusver weinig gelegenheid gehad. Nu kreeg ik mijn eerste indruk in de balzaal. Oh, droevig! Was dit de prima ballerina geweest, gevierd nog pas twee jaar geleden? Bij iedere invitatie trok zij de wenkbrauwen samen,
| |
| |
stond langzaam op, of zij te vermoeid was maar het niet laten mocht. Zij bewoog zich met een waardigheid die men van haar tengere gestalte niet verwacht zou hebben, een waardigheid die vreemd afstak bij de nieuwe Amerikaanse dansen. Alleen in de waltz, met haar vader tot partner, zag ik een glimlach en een sierlijkheid, die deed vermoeden dat voor haar de dans meer was dan voor anderen. Voor ons is het een vermaak, soms wel een vreugde gedurende een kort ogenblik. Voor een geboren danseres, zoals zij, is het wat het licht voor een vlinder is. Het speet mij dat ik haar niet in het ballet was gaan zien. Die avond wist ik al dat het niet een ziekte van het lichaam was, die de dans in haar gebroken had. Het laatste spoortje van rancune was gelukkig bij mij verdwenen, ik voelde nu niets dan medelijden, een behoefte om haar in de armen te nemen.
Eerder dan ik gedacht had hoorde ik over De Moralis spreken, eigenlijk over zijn ouders, ik had het liever niet gehoord. In de morgen had ik een ogenblik met Marion gewandeld, toen haar naar de muziekzaal begeleid, maar ik had geen oren voor de rapsodieën van de maëstro en ik was naar de biljartzaal gegaan. Daar vond ik voor het venster de heren Deursting en Eweg, met sigaren en portwijn, in bewondering voor de blauwe zee. Eerst spraken zij Hollands, waarvan ik in Den Haag wel enige woorden had geleerd, maar niet genoeg om een gesprek te volgen. Toen ik de naam De Moralis hoorde noemen zeide ik dat ik de Londense metteur en scène eens ontmoet had. De heren konden mij inlichten, ah! Mijnheer Deursting vertelde dat hij zijn leermeester was geweest in de aardrijkskunde, en hij had toen reeds voorspeld dat het verkeerd met hem zou gaan, een verkwister die aan niets dan aan de vrouwen dacht, een man zonder plichtsgevoel. Beide heren kenden de vader, een notaris Walewijn, wiens vrouw het vorig jaar gestorven was. En hierover kwam mijnheer Eweg aan het woord, langzaam, zakelijk, superieur. Hij was directeur van de grootste begrafenisonderneming in zijn land en als zodanig kwam hij in aanraking met de hoogstgeplaatsten. Ook de begrafenis van mevrouw Walewijn had hij bezorgd. Het was hem van de notaris tegengevallen, die immers bekendstond als zeer vermogend. Maar de zoon had zo veel geld verkwist dat hij voor zijn vrouw geen begrafenis overeenkomstig zijn stand kon bekostigen. Het ging in de tweede klas. Toch was het vervoer nog kostbaar geweest, omdat mevrouw wenste | |
| |
begraven te worden in een klein plaatsje, waarvan Walewijn de seigneurie bezat, een boerendorpje aan een rivier. Niemand dan de echtgenoot was meegekomen. Hoewel er zich een familiegraf bevond had Walewijn een gewoon graf gekozen. En hij had geen monument gewild, zelfs geen steen, hetgeen mijnheer Eweg jammer vond omdat hij beschikte over een prachtige voorraad marmer in verschillende kleuren, en bovendien een overeenkomst had met bekwame beeld- en steenhouwers. Zo praatten de heren nog een poosje voor zij terugkeerden tot de zoon, een verloren zoon volgens beide. Toch had de ondernemer gehoord dat hij een week later op het kerkhof was geweest en de professeur wist te vertellen dat hij ook zijn vader had opgezocht. Het was een lege conversatie en ik vroeg mij af waarom ik ernaar luisterde. Ja, waarom? Kan hij dan niet meer un tel n'importe qui voor mij worden? Heb ik ook een dans verloren?
Pas bij de gong voor het déjeuner zag ik Marion uit de muziekzaal komen. Ik vroeg of de maëstro mooi voor haar gespeeld had. Haar gezicht veranderde terwijl zij mij aankeek, een ondeugend trekje kwam in de plaats van de vermoeide glimlach. Zij nam mijn arm en vroeg mij met haar te dejeuneren in haar kamer. Madame Hublon, zei ze tegen de vrouw die ons bediende, zorg dat Mme de Ruzeaux een andere kamer krijgt dan boven de muziek, madame houdt niet van rapsodie. Ik ook niet.
Mme Hublon lachte. Maar als mademoiselle geen vertrouwen heeft in de maëstro, waarom zegt u het niet aan mijnheer?
Omdat ik dan een andere krijg, antwoordde zij, en wie weet wat die speelt. U denkt er ook zo over, zei ze tegen mij, het is niet alles muziek dat uit een piano komt en een wijsje dat men fluit kan mooier zijn dan een briljante compositie. Mijn vader geeft mij te veel omdat hij mij één ding niet kan geven.
Van dat ogenblik verstonden wij elkaar. Wij spraken niet over het onderwerp waarover wij toch niets te zeggen hadden, maar ik wist dat zij mij even goed begreep als ik haar. En dat is de reden dat ik hier langer bleef dan ik mij had voorgenomen. Marion had in de afleidingen, die haar vader voor haar nodig vond, behoefte aan rust, en al waren er anderen, die haar veel genegenheid toedroegen, haar tante en Mme Hadee, zij vond die het beste bij haar kamenier en bij mij, twee ouderen van wie tenminste de ene wist wat verliezen betekende.
Ja, waarlijk, het kostte mij soms moeite hier te blijven. Hoeveel | |
| |
mensengezichten heb ik in die paar maanden gezien? hoeveel woorden werden er gesproken, in verschillende talen? hoeveel liederen gezongen, dansen gedanst? Vooral, hoeveel muziek werd er voortgebracht? Het dansen, oh, het dansen, middag en avond, alsof dat in deze wereld de hoogste vreugde was, een verlossing van alle misère. De dans was een verschijnsel dat men al enige tijd in aantocht had gezien en men weet hoe het toenam dadelijk toen de oorlog uitbrak.
En onder de gezichten die ik zag waren ook eerlijke, maar niet veel, zoals onder de muziek die ik hoorde weinig goede was.
Mijn spraakzame kamervrouw Hortense vertelde mij de ondeugden van de andere gasten, waarschijnlijk verklapte zij de mijne aan anderen. De kapper Chaudou, een méridional, die voor het gemak in huis verblijf hield omdat er zoveel te kappen viel, was haar man en die vertelde haar nog meer anekdoten over de gasten. Lady Pamela Brocksopp bestelde dagelijks twee flessen zoete wijn op haar kamer, tegen de reumatiek, en in een lade verstopte zij tafelzilver, dat Hortense dan weer wegnam. De maëstro had een lade vol verschillende jujubes. Hij was onzindelijk, zodat Chaudou, wanneer hij hem gekapt had, zich de handen moest desinfecteren. Dan was er de vriendin Mme Cécile Vink, een persoon met een onschuldig voorkomen, die samen met Mlle Mujac, de sopraan, 's morgens naar de keuken ging om met de kok over het dessert te spreken. Vandaar de veelvuldigheid van baba au marasquin en glace napolitaine. Maar behalve aan het dessert wilde Corneille, dat was de kok, niets aan zijn menu's veranderen.
Die Mlle Mujac, uitgenodigd op verzoek van de maëstro en Mr. O'Dinnell, kwam begin juli met twee bewonderaars, een Serviër en een Hollander. Deze heren logeerden weliswaar in de stad, maar zij brachten de hele dag hier door, van het déjeuner tot na middernacht. Beiden droegen hun bewondering over op Marion, hetgeen Mujac zich niet aantrok omdat O'Dinnell haar veel aandacht wijdde. Ik sprak van eerlijke gezichten. Met de hier genoemden was het lijstje van de individuen, die een losse opvatting van het geweten hadden, voltallig, enkele andere kwamen er later bij. Het was een kleine, maar uitgezochte collectie avonturiers, die mij herinnerden aan wat een vriend in Londen, sir Randells Bowlder, die politierechter was, weleens vertelde van dergelijke typen. Op een avond noemde ik, in een | |
| |
gesprek met mijnheer Ringelinck, zijn naam en ik merkte dat de Serviër de oren spitste. Ik heb er zelfs over gedacht mijn gastheer een wenk te geven, maar hij bleek verre van onnozel te zijn.
Mijnheer Ringelinck behoorde tot die mensen die lang verdragen zonder ongenoegen te tonen, maar dan zo onverwachts handelen dat men er zich over verbaast. En hij had een originele stijl. Terugkerend van een wandeling zag ik op het bordes voor de deur hem en zijn zuster, vriendelijk lachend en buigend voor de Serviër en de Hollander, die in de automobile wegreden. Mlle Pulchéria, steeds lachend, nam mij mee en zeide: Zo is mijn broer, heel goed maar niet gek. Hij liet de automobile voorkomen en verzocht die rare lui dadelijk weg te gaan, zonder andere reden dan dat hun gezichten hem niet meer bevielen. Natuurlijk heeft hij wel een andere reden, die zal hij zelfs tegen mij niet zeggen. Let op of hij de automobile niet nog enige keren laat voorkomen.
De rare lui werden reeds twee dagen later door anderen vervangen, zelfs door vier personen, binnenkort door meer. Eén was een oude vriendin, een zekere Mlle Vervarcke, door Marion en haar vader zowel als door de jongere vriendinnen Mme Rosenhoff en Mme Vink enthousiast ontvangen en omhelsd, een gezellige grijze dame met een kleur als een dahlia. Zij was directrice van een pensionaat in Brussel. Maar zij kwam niet alleen en van de heren die haar vergezelden behoorden er twee weer tot de rare soort. Dat waren beiden professeurs de danse, een Portugees Cotinho en een Belg Vangeughem. Zonderling dat zij van de eerste dag vriendschap sloten met de professeur Deursting, die zich na het vertrek van zijn vriend Eweg wat verveelde, maar nu zijn eigen vertrek weer uitstelde. De vierde van de nieuwe gasten was een juwelier, eveneens uit Brussel, die op verzoek van mijnheer Ringelinck een collectie kwam tonen. Ik had Marion geen enkel sieraad zien dragen tot zij, voor een dag of tien, een eenvoudige ring aan de pink deed. Volgens Mme Hadee had haar vader haar die gegeven op een avond van carnaval, madame herinnerde het zich goed, een avond dat zij een menuet danste. Nu had haar vader opgemerkt dat zij die ring droeg en dadelijk besloten haar kostbaarder dingen te geven. Hoewel zij er onverschillig voor bleef kocht hij de mooiste sieraden voor haar. En hij toonde weer hoe gul hij was, alle dames moesten iets uitzoeken. Ik wilde er geen gebruik van maken. Maar hij had | |
| |
gezien dat ik een dun paarlencollier mooi had gevonden en 's avonds lag het étui in mijn kamer op de tafel. Ik wist niet hoe ik het geschenk kon teruggeven zonder hem te grieven, daarom besloot ik het te bewaren tot ik er een gelegenheid voor vond.
Spoedig had ik ook reden mijn verblijf hier niet langer te rekken. De heer Deursting, met wie ik zelden sprak, kwam eens tot mijn verwondering onder de pergola naar mij toe en, wijzend naar mijnheer Ringelinck die voor ons liep, zei hij: Onze vriend schijnt het hoofd kwijt te raken. Al bezit hij meer dan ik, u moet niet denken dat hij millionnaire is en ik verzeker u dat een huishouding zoals hier handenvol geld kost. De rest van zijn woorden herinner ik mij niet. Of het waar was of niet, ik meende dat ik niet verder mocht genieten van de grenzeloze gastvrijheid. En ik kondigde Marion mijn vertrek aan voor de volgende week, omdat ik eindelijk een lang uitgestelde reis wilde maken. Zij werd er stil van en kreeg tranen in de ogen. Madame, zei ze, ik wou dat alle anderen weggingen en u bleef. U en ik, wij hebben genoeg aan de stilte. Ik voelde dat ik een vriendin naast mij had, een vriendin die mij nodig kon hebben. Zij had maar te schrijven, zei ik, en ik kwam. Wij keken naar de bladeren en ik geloof dat wij aan hetzelfde dachten.
Die laatste week van mijn verblijf kwamen er weer andere gasten en er hadden dramatische scènes plaats. Voor mijnheer Ringelinck kwam er een vriend uit Holland, een dominicaner pater, met wie hij veel in zijn bureau zat, tot laat in de nacht. Hij kreeg het ook zeer druk met correspondentie en hij liep met zijn zuster heen en weer langs het gazon in ernstige gesprekken. Ik hoorde dat hij gauw naar Holland zou moeten gaan, voor zaken.
Dan was er een dokter Rosenhoff, een rustige man, weinig interessant in de conversatie, die zijn vrouw kwam halen. Mme Hadee zeide dat hij een vriend was van De Moralis. Verder Mlle Chrestien, van het ballet, die samen met Cotinho en Vangeughem enige nieuwe dansen demonstreerde, een one-step, een two-step, een shimmy, ritmische bewegingen van de negers op een eentonige muziek.
Er was iedere avond bal en nu er twee professeurs aanwezig waren zou Marion eindelijk de dans laten zien waarvoor de maëstro drie maanden nodig had gehad om hem haar te leren. Zij had zich in een kostuum Louis Seize gekleed. De dans had | |
| |
iets van een pantomime, maar was heel aardig en er werd ook geestdriftig geapplaudisseerd.
Hierop volgde een onverwacht toneel. Toen ik in de morgen langs de muziekzaal ging hoorde ik daar een heftige twist tussen de maëstro en lady Pamela enerzijds en de professeurs anderzijds, er werd geschreeuwd en op de tafel geslagen. Cotinho noemde de maëstro een sale crétin, Vangeughem noemde hem een voleur, een bagnard. Toen mijnheer Ringelinck met de pater in de hall verscheen en het rumoer hoorde, gingen zij dadelijk binnen. Cotinho liep op hen toe en hield hun een muziekboek onder de ogen, hij liet de titelpagina zien, waarop zijn naam stond. Het was zijn pavane, die de maëstro had ingestudeerd, het was bovendien helemaal geen pavane uit Castilië, zoals hij het noemde, maar gewoon van de Algarven, zoals de boeren daar dansten. Cotinho was razend. Hij ging voor de vleugel zitten en speelde. Mijnheer Ringelinck streek over zijn baard, terwijl Vangeughem hem het boek voorhield en de noten aanwees. Lady Pamela zat te huilen. Eindelijk zei mijnheer Ringelinck: Dus gewoon van de Algarven, een boerendans, drie maanden lang-, en ging de zaal uit.
Een uur later stond er een automobile voor de deur. De maëstro en lady Pamela stapten erin. Mijnheer Ringelinck boog herhaaldelijk, terwijl de aanwezige gasten lachend toeschouwden. De dominicaan schreed langzaam onder de palmen heen en weer, met zijn boekje in de hand, een schilderachtige gestalte, wit en zwart. Marion, die voor het venster stond, keerde zich af. Een toneel uit een komedie, maar het was geen kluchtspel.
En de dag daarna vertrok ook Cotinho in een automobile, de reden wist ik niet. Evenmin waarom de omgang met de O'Dinnells verbroken werd.
Voor ik zelf vertrok hoorde ik nog dat er een andere maëstro voor Marion werd verwacht. Het was alles om een dans. Of zij die leren zou? Hoe mooi, maar hoe droevig waren haar blauwe ogen bij ons afscheid.
|
|