Staat op, staat nu op! de dag komt er weer aan, daar komt de dag weer blauw over de wei, blauw komt het water met wit schuim, de lucht staat geel, geel staat het wijd en hoog.
De andere wachter kreeg het warm en gespte de keelband los, de hoorn danste op zijn heup van lust en ongeduld, zijn mond werd groot, hij greep, hij blies, de hoorn kon het niet laten.
Staat op, staat nu op! daar komt het vuur, de lucht gaat rood, rood gaat de vloed in brand. Hoor je niet roepen: kom voort, eruit, neem nu weer alles wat je nodig hebben kan. Rood schiet de zon omhoog, de schichten en stralen springen eruit, het schuim op het water verbrandt en valt in de mond van de zon.
De hoorns zwegen, de wind ging neer, de takken bewogen maar. En de mannen tuurden onder de schrale glans op de helmen. De armen en de hoorns gingen wijd, zij hielden elkander, zij wezen.
Daar komt de dag niet alleen. De rode vonken die droppelen, de gouden vlag daarachter, ik zie een vierponder, ik zie een bus. Hoor ze roepen, hoor ze zingen, het water klapt van plezier en de wolken springen opzij. Wat staan wij hier als stommen te kijken, mijn kop eraf, ik wou wel mee.
Toen brak de zon in stralen uit die staken naar alle kant, de wolken klommen op elkaar goud en rood, de dageraad sloeg de hemel hoog uit de wind die begon te waaien. En uit de oranje mist kwam het ruisend vaartuig voort, honderdstemmig, druipend van parelmoer op zeil en riemen. De wachters stonden arm aan arm, de hoorns bliezen naar alle streken.
Staat op, staat op, staat nu op, staat pal op je benen.
Daar komt de lente uit de poort gevaren met de wimpels strak, de lansen glinsterend in het schuim aan de boorden, zij willen voorbij naar het eind van de zee, de zon straalt er wit op neer. Voort willen zij, voort, naar de andere kant om te rammeien en de vlag te nemen, zilver en goud en blonde haren, de vrouwen die schreeuwen uit grote keel. De mannen en wapens die willen het gevecht, de harde houwen, de brand en rook, bestormen en rukken de muren stuk. Daar komt het schip vol geroofde vrouwen, muziek van gejuich en klinkende bekers, het vaart naar de andere kant van de zee waar de zon naartoe gaat en valt in de vloed van wijn. Staat op, staat nu op, kornet kom buiten, zij roepen ons mee.
Toen de kornet kwam buitengesprongen blonk de dag over