| |
| |
| |
De bomen
Er zal wel niemand, zelfs geen stedeling, onverschillig zijn voor de boom, niemand die hem in het voorjaar,wanneer zijn bladeren verschijnen, niet met vreugde aanziet, in de herfst wanneer zij vallen, niet met weemoed. Zie eens hoe de omstanders kijken naar een boom die geveld wordt. Wie het niet op school geleerd heeft, voelt dat er leven in is. En het hoeft niet te verwonderen dat erbuiten de stad mensen zijn die de bomen liefhebben.
In de oude tijd werd de boom met ontzag aanschouwd. Alle volkeren hebben in het begin van hun geschiedenis geloofd dat het leven niet alleen in de mens is, maar ook slapend in de steen, halfwakend in de plant. Vele volkeren hebben geloofd dat bij de aanvang van hun leven een boom gestaan heeft, een boom des levens in het paradijs, een hom-boom bij de Perzen, een es bij de Germanen. Er moest in de boom een machtig geheim verborgen zijn. De ouden, die met hun ogen gezien hadden hoe een kleine eikel ontkiemde, een houtachtig stengeltje uit de grond stak met twee blaadjes, hoe dat stengeltje al na een jaar op een stam geleek zoals een kind op een man, hoe het stammetje groeide en zich slank verhief boven het kruid, hoger en sterker jaar najaar, tot hij groter dan de mensen was en zij in zijn schaduw zaten, konden dat niet verklaren dan door de kracht waaruit de aardemoeder aan de bomen meer leven gaf dan aan de mensen. Bij de Germanen werd die moeder Nerthus geëerd en gediend in haar sterkste boom, de eik, en ook de andere volkeren hadden een ieder naar zijn hemelstreek hun gewijde boom, de olijf, de palm, de granaat.
De mensen hadden ook al vroeg veel kennis van de bomen. Toen de grond nog grotendeels bedekt was met wouden konden zij, die er zwerven moesten om een open plek voor een akker te zoeken, de bomen uit de verte aan hun gedaanten onderscheiden: de eik met zijn knoestige stam, met zijn zwaar loof uitgespreid, kalm wiegend in de wind; de tedere berk, glanzend, stil; de rechte beuk, statig, met zijn wortels rondom als salamanders, zijn takken bijna waterpas; de spar met zijn kegel, de pijnboom op | |
| |
zijn slanke paal een kruin dragend altijd in beweging. Zij hadden waargenomen dat zij alle ontsproten en groeiden, bloeiden en vrucht droegen niet anders dan zijzelf, zij moesten dus ook bewoond zijn door een geest zoals zijzelf, maar machtiger en langer in levensduur. En aangezien er goede en boze geesten leefden waren er bomen die de mens geluk en andere die hem onheil brachten. Aan hun gedaanten, met of zonder blad, waren de eik en de beuk van elkander te onderscheiden; aan hun geuren, ook in donker, de spar en de vlierboom; aan hun geluiden, ook als men ze niet zag, de pijnboom en de populier. Zij kenden meer dan de verschillen van blad en hout, van schors en sap. Het hout van de koninklijke eik mocht voor speer en schip dienen, tot onedel gebruik leende het zich niet. Daarvoor was het hout van de beuk goed genoeg, hoewel het niet raadzaam was de stal ervan te bouwen, want de kwade luimen van de beuk konden voor het vee gevaarlijk zijn. Als er een boom werd omgehakt was de geest, die erin woonde, niet vernietigd. Vandaar dat jagers en kolenbranders konden vertellen van velerlei wezens die rondwaarden in de bossen, wildemannen, zwevende jonkvrouwen, boswijfjes. In de vlierboom had een gluipende geest zijn woning, zo gevaarlijk dat men geen huis zou bouwen op de plek waar een vlier had gestaan. De hazelaar was een tovenaar. Met een takje ervan kon men een boosdoener die gevlucht was of een afwezige vijand tuchtigen, men kon er verborgen schatten mee ontdekken en met een staf van hazelhout kon men zijn wensen vervullen. In Scandinavië was het de geest van de berkeboom die geluk bracht. Zodra de jonge zon van het voorjaar de bladeren ontluiken deed droeg men er takken van in huis, de huwbare dochters werden ermee aangeraakt, het vee werd ermee aan de hoorns versierd uit de stal gedreven, op alle akkers werden takken in de grond gestoken. De kracht van de aarde, die in de berkegeest was gestroomd, ging over in het huis, in de jonge vrouwen, in het vee en in de velden. In sommige landstreken van het Noorden bestaan dergelijke gebruiken nog. In Engeland was het de meidoorn, nergens mooier dan daar, die de vreugde van het jaar gaf en ook van die meifeesten bestaan nog overblijfselen. Vroeger danste men om de eerste meidoorn die in volle bloei stond. Toen het feest nog slechts bij overlevering werd gevierd en men de betekenis ervan vergeten had, werden er bomen van de wortel gehakt en op het dorpsplein gezet, met een nagebootste vogel | |
| |
in de top waarop de schutters hun vaardigheid toonden. Nog later werd het maar een paal met kermispret rondom. Zo is het schieten op de gaai, in ons land nog in gebruik, een overblijfsel van de boomcultus.
Er zijn er meer. Bij vele volkeren werd bij de geboorte van een kind in de hof een boom geplant opdat zijn geest de kracht, welke hij van de aarde ontving, op de jonge mens zou overbrengen. Men doet het nog voor prinsen die geboren worden, wellicht zonder te weten wat de oorsprong van de gewoonte is. De oudste kinderboom in de hof, of diegene welks geest de sterkste was en over de andere heerste, zoals er onder de kinderen altijd een was die het meeste gezag had, werd van lieverlede als de familieboom beschouwd, de geslachtsboom. De woorden stam en stamboom wijzen nog op dit gebruik.
Aan een boomgeest werd ook de bescherming van de afgestorvenen toevertrouwd door op het graf een boom te planten, meestal een groenblijvende. Ieder volk hechtte aan een bijzondere boom om over het kerkhof te waken, in Engeland was het van oudsher de yewtree, een taxus met donker loof en rode bessen, in het Zuiden de cipres, in het Oosten de palm. In de Filippijnen plant men op de graven palmbomen die een grote hoogte bereiken en in de kruin wordt een hut gebouwd, waar de zielen der gestorvenen van hun omzwervingen kunnen rusten.
Een oud gebruik was het huwelijk tussen bomen. Men geloofde dat hun geesten evenals die der mensen ontvankelijk waren voor de liefde en dat zij eerst in de vereniging volkomen gelukkig werden en goede vruchten droegen. Bij de hindoes schijnen zulke huwelijken nog gesloten te worden, voornamelijk voor de mango's en de tamarinden. Maar ook het huwelijk tussen een mens en een boom kwam voor, als een straf bedoeld. Wie met een boom getrouwd was zou het niet wagen ontrouw te zijn omdat men wel wist dat de wraak van de boomgeest noodlottig was. Er zijn gevallen bekend van zulke huwelijken onder de zigeuners, van een man, die onverbeterlijk lichtzinnig met de vrouwen omging, met een berkeboom of met een steeneik. Wie hiertoe veroordeeld was kon nooit een vrouw nemen omdat de boom hem doden zou.
Het geloof aan de kwaadwilligheid van boomgeesten was vroeger veel verspreid en er werden hun daarom offers ter verzoening gebracht. Vooral in de vijgeboom, in de sycamorusvijg | |
| |
en in de caroba of johannesbroodboom, in Egypte en in Syrië inheems, huisden gevaarlijke geesten. Aan hun voet legde men spijzen, sieraden en klederen neer. Aan boomgeesten werden ook geloften gedaan, bij voorkeur aan die van de olijf, een gebruik, dat in Palestina nog bestaat, hoewel de geest ze thans alleen maar in zijn hoede neemt en zij niet aan hemzelf worden opgedragen. Men ziet in het Heilig Land, op hoogten waar pelgrims langstrekken, zulke votief-olijfbomen, verweerd van de ouderdom, zonderling opgetuigd met kleurige doekjes en lapjes, stukken van de kleding afgescheurd en aan iedere tak vastgeknoopt. Er staan in dat land vele vereerde bomen, waarvan de voornaamste zijn de eik van Abraham in het Russisch hospitium te Hebron, die vermoedelijk meer dan vier eeuwen oud nu in verval is, en de acht hoogeerwaarde olijfbomen in de hof Gethsemane, met uitgezette, gespleten, opgevulde en geschraagde stammen. Men zegt dat zij daar al stonden in die donderdagnacht toen Jezus er bad en de anderen sliepen. Een eerwaarde franciscaner is hun dienaar.
Een Arabische legende vertelt waarom de olijfboom zijn blad niet verliest. Toen de Profeet de wereld verliet, gingen alle bomen in de rouw door hun bladeren af te leggen, behalve de olijf, de steeneik, de terebint, de ceder en de den. De vromen verweten hun het gebrek aan eerbied, waarop de groenblijvers de olijf opdroegen voor hen te antwoorden. De olijf sprak: Denkt niet, gij vrome lieden, dat wij geen smart dragen over onze Profeet. Onze smart is groter dan met rouw getoond kan worden. Als gij ons openhakt zult gij zien hoe zwart het in ons binnenste is. En sedert die tijd zijn alle olijfbomen, alle steeneiken en alle ceders donker in hun kern.
Een ander verhaal bewijst dat niet de Latijnen, maar de Grieksorthodoxen de tijd van Jezus' geboorte weten. Een koopman reisde met zijn ezel langs de Jordaan twee weken nadat in Jeruzalem het kerstfeest al gevierd was. Op een avond legde hij zich ter ruste bij een dadelpalm die, zoals hij meende, aan de oever van de rivier was omgevallen en hij bond zijn ezel daaraan vast. Hij wist niet dat in die nacht alle palmen van het Heilig Land zich ter aarde bogen ter aanbiddding van het Kind dat in Bethlehem geboren was. Toen hij wakker werd had die palm zich weer opgericht en zijn ezel hing aan de top. Een beter bewijs voor de juiste datum van het kerstfeest was niet te vinden.
| |
| |
In de laatste tijd schijnt er in sommige landen een herleving van de boomverering te zijn. Men herinnert zich wellicht dat ongeveer dertig jaar geleden een Indiër, botanicus te Madras, meedeelde, dat hij bij zijn studie van de mangoboom ontdekt had, dat die boom leefde met organen, die in hun werking overeenstemden met die van de mens. Behalve in Indië vond die leer aanhangers in Amerika en in Engeland, er werden verenigingen opgericht van dendrofielen, die beweerden de ware botanici te zijn, omdat de ziel van de boom hun studie was. Er bestaan nog zulke verenigingen, waarvan echter weinig bekend is. Een Engels dagblad bevatte eens een merkwaardig bericht. Een dame keerde op een lichte avond van mei naar huis aan de zuidoostkant van Wimbledon Common bij de vijver, op een zijpad langs struikgewas, toen zij een gedaante in het wit haastig het pad zag oversteken. Door nieuwsgierigheid gedreven volgde zij door de struiken; iets geheimzinnigs kon er in die tijd al op Wimbledon Common niet bestaan. Er groeide hier meer laag hout dan menigeen wist. Zij kwam voor een kleine open plek en zag een berkeboom, omringd door andere witte gedaanten, met de gezichten opgeheven, eentonig prevelend. Het waren mannen en vrouwen, een tiental. Een van hen greep uit een zak een dier, dat zij voor een konijn hield, hij stak erin met een mes en de anderen begonnen hand in hand om de boom te dansen. Verschrikt liep zij weg. Een paar dagen later vertelde zij de parkwachter wat zij gezien had en hij antwoordde, dat hij al eerder van zulke ontmoetingen had gehoord, er waren hem namen bekend van mensen, die eraan deelnamen. In clubs, waar men belangstelde in occulte zaken, hield men het voor een geval hetzij van ontaarde dendrofilie, hetzij van boomcultus, die ook in vereniging werd uitgeoefend. Aangezien het buitensporigheden waren, die belachelijk gemaakt, misschien verboden konden worden, hulden degenen die erbij betrokken waren zich in een geheimzinnigheid, welke in een tijd van zorgen niet belangrijk genoeg scheen voor onderzoek.
Ook zonder buitensporigheid kan men van de bomen houden. Voor de buitenman, die al na Kerstmis de werking in de takken waarneemt, klinkt het kindervers: Boompje word wakker, het is nieuwjaar! niet als een sprookje. Iedere morgen is de glans sterker aan de bruine knopjes van eik en beuk en die van de kastanje glimmen of er honig uit zal druipen, zelfs de bast van de takken | |
| |
zwelt, zo welig is de kracht, die dringt. Van januari tot de lente zal hij zonder noodzaak de bomen niet snijden, want aan het sap, dat zij verliezen, is te zien dat het hun kwaad doet. Als hij ze gadeslaat van dag tot dag, ziet hij ook de wedijver, hoede één de zoelte zodanig weet te gebruiken, dat hij meer van de maartse zonneschijn vangt en zijn best doet om aan zijn takken eerder dan de andere de groene spruitjes te vertonen. En wanneer op een stille morgen van mei de bomenvriend door het rustig loof nog maar ronde stukjes van het hemelblauw ziet, voelt hij de dankbaarheid dat er iets nieuws gebeurd is. Een zomer lang van groen en schaduw, dan komen de regens en de winden met de weemoed dat er weer iets verloren gaat. Maar de bomen staan vast in de grond, rustiger dan hij, mens. Hij harkt de dorre blaren weg, zoals het vorig jaar. Al zijn het maar stomme bomen, hun grond moet zuiver zijn.
|
|