gen er weer heen en na vergeefs aangebeld te hebben vroegen zij aan het huis daarnaast om inlichting. Ja, zeide de man, daar is een spook, iedereen weet dat in de buurt, maar het wordt niet dikwijls gezien. Het is een vrouw met rood haar die niets doet dan de vloer van de keuken vegen.
Een dergelijke geschiedenis werd verteld door de boekhouder van een bankfiliaal in Holloway, een man, die al zulke dingen voor kinderpraat hield. Hij vertelde dat hij eens 's avonds terug moest komen voor enig werk en pas zo laat het kantoor verliet dat er geen mens meer op straat ging. Voor de open deur van een huis, dat zolang hij zich herinnerde leeg had gestaan, zag hij een vrouw met een rode doek om het hoofd, in de ene hand een kaars, in de andere een gewrongen dweil. Zij vroeg hem haar te helpen met een deur die zij niet openen kon, zij volgde hem langzaam of zij aarzelde. De deur ging zo gemakkelijk open dat hij zich verwonderde waarom zij het niet had kunnen doen. Ik mag niet in die kamer komen, zeide zij, en toch heb ik er schoon te maken. Zij knielde bij de kaars en begon de vloer te wrijven of zij er vlekken zag. Toen hij weer buitenkwam stond er een politieagent die hem ondervroeg en zeide: Het komt wel meer voor dat er hier iemand wordt binnengeroepen, maar er woont geen mens. Het is lucht, mijnheer, en zinsbedrog.
En ziehier twee gevallen medegedeeld door een dokter, een gelovig man die alle bijgeloof verafschuwde. In de volkrijke buurt Brixton keerde hij op een avond naar huis door een straat langs de spoorbaan, toen hij voor een der huizen een bejaarde man opmerkte, gekleed als huisknecht, die hem wenkte. Hij kreeg de indruk dat de man hem kende, hetgeen hem verbaasde, want hij dacht dat dit huis sedert lang onbewoond was. De knecht nam de lamp op, die in de gang op de vloer stond, en vroeg hem met klagende stem: Dokter, help mij toch, ik geloof dat mijn meester op zijn einde is en hij heeft mij verboden een dokter te roepen. Hij ging hem voor de trap op, opende een deur en liet hem binnen, de lamp hoog ophoudend. De dokter zag een kamer zonder enig meubel, waar het behangsel aan flarden hing, en op een ouderwets bed aan de wand lag een grijsaard, zo stil of hij dood was. Hij naderde en wilde de pols vatten. Maar zijn hand daalde en voelde niets. Hij tastte naar de borst van de zieke en voelde niets. Toen hij zich omkeerde zag hij de knecht weggaan met de lamp en zich weer naar het bed wendend zag hij daar niets