| |
| |
| |
De boekaniers
In een geschiedenis der bezittingen buiten Europa zou een uitvoerig hoofdstuk gewijd aan de zeeroverij niet alleen boeiend, maar ook zeer belangrijk zijn. Er is beweerd dat de vestiging der Nederlanders in verre gewesten voor een groot deel steunde op de sterke ontwikkeling der vrachtvaart in de zestiende eeuw, en men zou eveneens kunnen beweren dat de macht der Engelsen en Fransen in de zeeën van het Westen veel te danken heeft aan de zeeroverij. Hawkins, Cavendish, Oxenham, Drake, geliefde figuren in de Engelse zeegeschiedenis, met of zonder vrijbrief varend om de vijand afbreuk te doen waar zij konden, waren niets dan rovers en de meest geliefde Raleigh moest er zelfs zijn hoofd voor laten. Toen na de vernietiging van de armada de hoop van Spanje om Engeland ten onder te brengen vergaan was, voeren zulke mannen naar Amerika om Spanje niet slechts oppermacht ter zee, maar ook het bezit der rijke koloniën te betwisten en na de vermetele aanslagen van vrijbuiters op Panama en Peru was de Spaanse koning niet meer zeker van zijn heerschappij over de West-Indiën.
Na koningin Elizabeth en na de vrede veranderde het type van de zeerover. Hij was niet meer de erkende kaper, de man die in fluweel en goudlaken aan het hof verscheen en er gunsten ontving, maar een wetteloze, wegens een of ander vergrijp van zijn schip gejaagd, die de fortuin zocht waar hij haar vinden kon. Het zeeroverstype, zoals men zich dat voorstelde uit de jongensboeken, dateert van het begin der zeventiende eeuw: een ruwe zeebonk, met lang haar en zwarte baard, een mouwloos vest over het blote lijf, een brede gordel met pistolen en messen; een drinker, een dobbelaar, een vloeker, bestemd om vermoord of verdronken te worden en, als hij daaraan ontkwam, toch zeker gehangen. Het was het uitvaagsel der havensteden van Engeland, Frankrijk en Holland, dat meer dan een eeuw lang de kwijnende macht der Spanjaarden in de West en zelfs aan de kusten der Stille Zuidzee zodanig bestookte dat zij ten leste nog slechts in naam bestond. Iedere Spaanse gezant protesteerde in Londen en Parijs | |
| |
en kreeg nooit ander antwoord dan dat zeerovers buiten de wet stonden en dat Spanje hen dus onschadelijk kon maken. De rovers hoorden ervan en lachten, want voor een Spaans oorlogsschip, zwaar en langzaam, waren zij niet bevreesd.
De Spanjool, bij voorkeur perro, hond, genoemd, was de aartsvijand van al wat uit Frankrijk en Engeland ter zee voer en hij verergerde zelf de haat door mannen te vervolgen die hem in den beginne geen schade deden. Op Haïti woonden langs de kust zeelieden, gedrost of voor straf aan land gezet. Het was een verlaten land, want de Indiaanse bevolking bestond niet meer en de Spanjaarden waren het goud op het vasteland gaan zoeken; een vruchtbaar land waar nu ook de ingevoerde planten welig tierden en waar koeien, geiten, varkens, eertijds aangebracht, in verwilderde staat leefden. Een merkwaardige nederzetting ontstond er aan de westkust. Mannen, die afgedaan hadden met al wat aan Europa behoorde, woonden er in groepjes van drie of vijf in hutten en vormden langzamerhand een gemeenschap met ongeschreven wetten. Zij noemden zich Broeders van de Kust, een naam die later ook voor de zeerovers gebruikt werd. Ander bezit dan hun wapens hadden zij niet. Een hut werd niet bewaakt en wanneer een broeder van elders er iets vond dat hij nodig had, zout, buskruit, musket of mes, had hij het recht het te nemen. Dan kerfde hij zijn merk aan de deur zodat de anderen wisten wie het genomen had. Zij leefden van de jacht. Bij zonsopgang verzamelden zich degenen die in nabijgelegen hutten woonden en trokken eropuit, en niet voor het eerste dier geveld was zetten zij zich rondom het vuur om te eten. Ieder man was verplicht dagelijks een stuk wild te bemachtigen, met musket geschoten of beslopen en met het mes afgemaakt. Daarna werd al het vlees in repen gesneden en gerookt. In de taal der vroegere Indianen heette zulk gerookt vlees boekan en de jagers noemden zich boekaniers. Het vlees begon allengs smokkelschepen aan te trekken die daar ankerden om er voorraad van in te nemen in ruil voor kruit, lood en brandewijn. En dit was voor de Spanjaarden aanleiding om de boekaniers te verdrijven, hetgeen hun eerst gelukte door het wild te verdelgen.
De broeders, daarmede tot onverzoenlijke vijanden gemaakt, trokken naar een veilige plaats, een eilandje ten noordwesten van Haïti, Tortuga, het eerste roversnest, dat de schrik werd der Spaanse retourvloten.
| |
| |
In het begin waren het niet meer dan tien of twaalf man die zelf een sloep bouwden en uitvoeren om jacht te maken op kleine kustscheepjes. Zij hadden een verdrag, waarbij ieders aandeel in de buit bepaald was en waarbij zij zich verbonden elkander schadeloosstelling te geven voor verminking; later, toen zij grotere schepen hadden, was een hunner eerste bepalingen dat een ieder recht had op geneeskundige behandeling. Geen boekanier, hoe onverschillig ook voor alle zeden, of hij stelde er een eer in de plicht van onderling hulpbetoon te vervullen.
Toen een Fransman, in Normandië teruggekeerd, vertelde hoe gemakkelijk de zilverschepen genomen konden worden, werd er een handelscompagnie opgericht met geen ander doel dan de vaart op roof. Het schijnt een Hollander geweest te zijn aan wie het bevel werd toevertrouwd en hij had de grootse gedachte een heel eiland, gelegen op de weg van Panama, op de Spanjaarden te veroveren en er een staat van boekaniers te vestigen. Weliswaar slaagde het plan niet, maar zijn opvolger, de bloeddorstige Frans Lolonais, was tot zijn einde onbetwist meester van Tortuga en beschikte over een vloot van twintig schepen, bemand met meer dan duizend koppen.
Behalve in de navigatie en in het gevecht had de eerste generaal der zeerovers niet het minste gezag. Op Tortuga had hij zich een woning als een fort laten bouwen, waar hij zich omringde met negerslaven en gepreste blanken, die drie jaar slavendienst deden. Wanneer zijn volk werkeloos zat en in buitensporige drinkgelagen met de vrouwen, door de handelscompagnie ingevoerd, al de winst verbrast had, kon de generaal zich slechts met het pistool tegen de ruwste klanten verweren en wanneer er te veel ongeduldig werden, moest hij weer uitvaren. Aanvallen op de zilvervloten waren onmogelijk geworden nu de Spanjaarden ze met zware oorlogsschepen konvooieerden. Maar Lolonais ging op avonturen die bijna even rijke buit opbrachten. Hij voer langs de kusten van Honduras tot Guyana en brandschatte er de steden. Een van zijn bekende ondernemingen was de verovering van Maracaïbo, gelegen aan een ingesloten baai en beschermd door sterke forten. Een geducht wapen van de zeerovers was de schrik die hun nadering verspreidde, want een gemeen soldaat of een burger die geen rantsoen kon betalen, kon geen kwartier verwachten. Iedere gevangene werd gepijnigd tot hij bekende waar de dukaten en piasters verborgen waren. Van Lolonais werd ver- | |
| |
teld dat hij een bevelhebber, die hardnekkig bleef zwijgen, herhaaldelijk met een dolk stak, het bloed in een beker opving en dronk. Toen de piraten de stad geplunderd en verbrand hadden en vertrekken zouden, vonden zij de uitgang van de baai door vier oorlogsschepen afgesloten. De generaal zond er een brander tussen en wist door een krijgslist te ontsnappen. Geen Spanjaard ving hem ooit, maar toen hij eens Indianen door marteling tot bekentenis van verborgen schatten wilde dwingen, werd hij overrompeld en hij onderging het lot dat vroeg of laat iedere zeerover wachtte.
Zijn opvolger, sterker dan hij, was een Welshman, die zich vestigde in het even beruchte roversnest Port Royal op Jamaïca, dat onder Cromwell een Engelse bezitting was geworden. Met de nieuwe generaal, John Morgan, die tegen een aandeel in de buit van de gouverneurs van Jamaïca in het geheim bescherming genoot en krijgsbehoeften volop ontving, steeg de zeeroverij tot haar bloeitijdperk. Alle boekaniers, of flibustiers, freebooters, zoals zij thans heetten, hetzij onder Engelse, Franse of Hollandse vlag, waren aangesloten bij Morgans grote onderneming, zij steunden elkander als bondgenoten en voegden hun schepen bij zijn vloot wanneer er een grote slag geslagen moest worden. Zo gebeurde bij de plundering van Panama, de stad waar de schatten van Peru aangevoerd werden. Aan deze zijde van de landengte, waar men ze inscheepte naar Spanje, waren zij veilig genoeg beschermd door de galjoenen, maar in Panama had Morgan alleen de forten te veroveren. Met achthonderd man trok hij het gebergte over en toen hij voor de stad kwam vond hij het garnizoen voorbereid, de rovers moesten optrekken tegen ruiterij en geschutvuur. De aanval gelukte, de bende plunderde, moordde, brandde een week lang en toen zij de vernielde stad verliet voerde zij een paar honderd gijzelaars mee voor de losprijzen. Het bericht dat de flibustiers te land de belangrijkste en veiligste haven hadden aangevallen, verwekte in Madrid ontsteltenis. En spoedig moest men vernemen dat er in de Stille Zuidzee een vloot van zeerovers voer, die achtereenvolgens alle steden van Panama tot Arica aantastte.
In de aanvang der achttiende eeuw waren de koloniën in Zuid-Amerika al zo ver in verval dat de zeeroverij daar niet meer loonde. Zij verplaatste zich naar de Bahama Eilanden. Providence werd het verblijf der mannen, die nu geen nationale vlag meer | |
| |
voerden, maar de bekende zwarte Jolly Rogers, waarvan men in zijn jongensjaren gelezen heeft, de beroemde kapiteins Teach en Kidd maakten er jacht op schepen van Charleston tot New-York en ook deze periode was vol bloeiend avontuur.
Een bekende figuur, omtrent 1750, is ook Long Benn geweest, wiens geschiedenis uitvoerig verteld zou mogen worden. De zeeroverij had zich toen weer naar de Indische Oceaan verplaatst met Madagascar als middelpunt. Met een paar kleine scheepjes overviel Long Benn de pelgrimsvloot die van Mekka naar Indië terugkeerde, hij maakte slechts één vaartuig buit, maar dat was veel groter dan een schip van de East India Company en het behoorde aan niemand minder dan de grootmogol. Toen zij het geplunderd hadden liep iedere zeerover in goudbrokaat en zijde. Long Benn meende slim te zijn door zijn mannen al het goud en zilver te laten, terwijl hijzelf van een ieder de gestolen juwelen kocht. Na veel zwerven waagde hij het later naar Engeland terug te keren, onder een valse naam natuurlijk, want hoewel Long Benn, die de grootmogol zijn schatten en zijn harem ontnomen had, een alom bewonderde naam was, kon hij op de galg rekenen indien men wist dat hij de man was. In het geheim trachtte hij zijn diamanten te verkopen. Eerlijke mensen wantrouwden hem, voor dieventuig was hij op zijn hoede. Hij leed gebrek, zwervend van stad tot stad met zijn zak juwelen. Meer vermeldt de geschiedenis niet. Maar na Long Benn stelde de East India Company oorlogsschepen beschikbaar om de pelgrims uit Indië te begeleiden.
|
|