| |
| |
| |
Een koning van IJsland
Het komt veel voor bij jongens die geen regel of band verdragen, dat zij naar zee willen. Als zij hun zin niet krijgen geven zij de ouders last met hun bandeloosheid, zij zwerven van het een naar het ander en later oefenen zij, zoals het heet, twaalf ambachten uit met dertien ongelukken. Het zijn de romantische mensen, de zwervers naar het avontuur, voor wie de wereld duizend mogelijkheden heeft. In de geschiedenis van de ontdekking der wereld en van de vestiging van koloniën vindt men vele mannen vermeld die niet anders dan avonturiers waren, sommige door de fortuin begunstigd en als grote mannen gevierd, de meeste verliezers in het spel, gesmaad en snel vergeten. Maar dikwijls is het verhaal van hen die niet slaagden boeiender dan van hen die geluk hadden.
Een avonturier die veel waagde, die naar hoge winst speelde en zeer smadelijk verloor, was een jongen uit Kopenhagen, zoon van een horlogemaker, die naar zee wilde in de tijd van de oorlogen tussen Napoleon en Engeland. Hij werd zo lastig, dat zijn vader dacht het hem af te leren door hem als scheepsjongen te plaatsen op een kolenbrik die in de winter tussen Newcastle en Denemarken voer. Niet alleen dat Jörgen Jörgensen de proef doorstond, maar hij bleef er vier jaren en groeide zo vast aan boord dat hij er niet af te krijgen was. Toen monsterde hij op een walvisvaarder die van Engeland naar Australië gezonden werd, bijna de hardste leerschool voor een zeeman van die tijd. Wie op een walvisvaarder voer zette soms in drie, vier jaar geen voet aan wal en beschimmeld scheepsbeschuit, geweekt in brak water, met beschimmeld pekelvlees was zijn voedsel. In Van Diemensland ging hij over op een robbenjager, waar het nog harder placht toe te gaan. Robbenjagers waren ruw gebouwde vaartuigen, door een paar man bediend, en zo klein dat zij herhaaldelijk een kust moesten opzoeken om het vet te koken en drinkwater op te nemen. Behalve dat zij het zware werk ter zee te verdragen hadden werden de mannen nog bedreigd door de gevaren aan land, want de Maori's waren woeste aartsvijanden | |
| |
van de blanken en aten nog wel mensenvlees. Ook de inboorlingen van Van Diemensland, hoewel weinig talrijk, waren geduchte tegenstanders, die zich juist op de onherbergzame plekken aan de kust verscholen en er hun feest van wraak aan hadden een blanke te verminken. Twee keer viel Jörgensen de Maori's in handen, twee keer ontsnapte hij. Eens werd hij, toen hij alleen aan land was, door een troep Van Diemenslanders gevangen. Jörgensen, die de gave had om zich uit moeilijkheden te verlossen, wist hen te overtuigen dat hij ongewapend was gekomen om vriendschap te sluiten en ten bewijze bood hij zijn zakmes aan en nodigde hen uit rondom de pot met robbevlees te zitten.
In Sydney ging hij op een vaartuig dat de nog weinig bekende kust van Australië moest opnemen en daarna naar Engeland terugkeren. Hij kwam daar aan juist toen er een nieuwe oorlog tussen Engeland en Frankrijk was uitgebroken. Hij keerde naar zijn vaderland terug en kort daarop werd ook Denemarken in de krijg betrokken. Een reder, die een kaperbrief had, nam Jörgensen als kapitein op zijn schoener. Behalve twee schepen groter dan het zijne maakte hij verscheiden vissersvaartuigen prijs, want hij waagde zich dicht onder de Engelse kust. Voor Grimsby werd zijn schoener stukgeschoten en hijzelf kwam gevangen en gewond aan land.
Hier begonnen de geheimzinnigheden waarvan hij in zijn gedenkschriften gewaagt zonder ze te verklaren. Na korte tijd werd hij uit de gevangenis ontslagen en hij beschikte over geld. Men zou verwachten dat hij zich ophield in de zeemanskroegen van Woolwich, maar hij had een voorkeur voor het vermaarde wijnhuis van Short, voor de even vermaarde tabakswinkel van Simpson, beide in de Strand, en voor de speelhuizen in die wijk. Hij won veel, hij verkwistte veel aan kostbare klederen en geschenken voor de vrouwen, en toen hij veel verloor, gelijk zo menige speler soms overkomt, kocht hij even kostbare dingen op krediet en leende bij de woekeraars. Wel had hij nu vrienden met invloed bij de Admiralty, maar zij konden niet helpen toen zijn schuldbekentenissen voor de rechter werden getoond. Hij werd in gijzeling gesteld in Fleet Prison, welbekend door Mr. Micawber, die daar later voor schuld moest zitten. Maar lang bleef hij er niet. Iemand van de Admiralty kwam hem bevrijden | |
| |
en bracht hem voor de heren. Wat daar besproken werd noemde hij: een opdracht van staatkundige aard. Daarvoor ontving hij een kredietbrief, betaalbaar bij geheime agenten op het vasteland, benevens een som in gouden guineas. Het baar geld had hij nog diezelfde nacht in het speelhuis verloren, met de nieuwe klederen daarbij. Uit vrees weer opgepakt te worden verliet hij snel de stad, hij liep naar de kust en wist met een smokkelschip in Vlaanderen te komen. Antwerpen was de naastbijgelegen stad waar een agent woonde in zijn brief vermeld. Daar liet hij zich de gehele som tegelijk uitbetalen en met de zak vol vond hij spoedig een speelhuis. Jörgensen scheen niet voor de fortuin geboren, hij verloor weer en alles tegelijk. Er was hem verzekerd dat zij die verraad pleegden of een opdracht niet uitvoerden, een bijzondere straf niet konden ontgaan en hij wist dat het geen ijdele bedreiging was. Te voet ging hij naar Parijs, naar Italië, naar Duitsland. Wat hij er deed en hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag, wordt in de gedenkschriften weer niet vermeld, vermoedelijk was het spionagedienst, waarin hij dan zo goed slaagde dat hij, na terugkeer een halfjaar later, vijftig guineas ontving, veel lof en het aanbod op de vloot te dienen. Hij schijnt inderdaad op een oorlogsschip naar de Spaanse kust gevaren te hebben, maar niet in geregelde dienst, want kort daarop was hij weer in Engeland.
Zijn vaderland werd in die tijd streng geblokkeerd en het verkeer met IJsland was afgesneden. Vissers berichtten van de nood die daar heerste, gebrek aan voedsel, aan kleding, aan geneesmiddelen, want de smokkelvaart voerde weinig aan en bovendien moesten de IJslanders zulke hoge belastingen opbrengen dat zij de dure waren niet betalen konden. Een Engelse reder, die er gewoond had, besloot een schip uit te rusten en er, met verlof van de regering, een lading levensmiddelen heen te zenden, uit zuivere menslievendheid. Jörgensen scheen de aangewezen man om het bevel op die brik te voeren. Met zijn goede papieren werd hij door de kruisende politievaartuigen gemakkelijk doorgelaten. Toen hij, voor Reykjavik liggende, aan wal ging verspreidde zich onder de bewoners spoedig het gerucht dat hun de weldaad van voedsel en kleding werd gebracht en er verzamelde zich een menigte, uitkijkend naar het schip. De Deense gouverneur echter vreesde dat de rekening | |
| |
voor een Engelse weldaad te hoog zou zijn, hij behandelde Jörgensen, die immers bij de vijand diende, op barse toon en verbood de waren aan land te brengen.
Reykjavik was een stadje van vijftienhonderd zielen, bedaarde onderdanen die, hoewel zij met de Denen niet overweg konden, zonder soldaten, zelfs zonder politie geregeerd werden. De goedhartige Jörgensen had zich geërgerd aan de hardvochtige weigering van de gouverneur en hij besloot op rustige wijze zijn taak te vervullen. In de zomernacht aan dek komende en het zonlicht over de eenzame bergen ziende, dacht hij aan de verhalen van de vikings, die alleen maar door er te verschijnen een land in bezit namen. De daad scheen eenvoudig.
Toen hij hoorde dat het kerkklokje ophield met luiden en de psalmen klonken, riep hij drie man, gaf hun geweer en ponjaard en liet zich met hen naar wal roeien. Er was niemand op straat. Hij opende de deur, gemoedelijk zonder kloppen, en trad in de woonkamer, waar de gouverneur op een bank lag te lezen, de ontbijttafel stond nog gedekt. Jörgensen deelde hem mede dat hij uit zijn ambt was ontzet, de matrozen brachten de andere gevangenen in de kamer, de oude huishoudster en de oude werkmeid, de andere bedienden waren ter kerk. Eer het klokje daar weer luidde voor het einde van de dienst had Jörgensen de gouverneur naar de brik laten brengen en een proclamatie voor de deur gehangen, beginnende: Wij Jörgensen, saluut aan allen die dit lezen, en vermeldende dat hij de regering had overgenomen. Welk een uitstekende staatsmansgave hij bezat bleek uit het tweede artikel: de jaarwedden der predikanten op het eiland werden verdubbeld, - zij hadden namelijk sedert enige tijd niets ontvangen. Het derde stelde vast dat de betaling der belastingen werd uitgesteld. De predikant kwam hem bezoeken en Jörgensen overhandigde hem beleefd een maand verdubbeld salaris. De twee regeringsbeambten, menend dat hij op gezag van Engeland handelde en al lang ontevreden over de heren in Kopenhagen, verzekerden hem dat hij op hun dienst kon rekenen. De dag daarna werden de levensmiddelen en de klederen uitgedeeld.
Toen kreeg hij het druk met schrijfwerk, want Jörgensen, die zich eerst beschermer, dan koning van IJsland noemde, verzon heel de dag wetten voor het welzijn van het volk, wetten zo kostbaar dat er ook gedacht moest worden aan belastingen,
| |
| |
overvloedig en tevens billijk. Aan de twee palen, de ene voor zijn huis en de andere aan de wal, woei de nieuwe vlag, een blauw veld met drie witte kabeljauwen. De wetten werden geschreven, aangeplakt en gelezen, maar overigens gebeurde er niets nieuws in Reykjavik gedurende de drie maanden dat Jörgensen regeerde. Alleen werden de belastingen niet betaald en dit verklaart misschien waarom geen enkele IJslander zich tegen het nieuwe bestuur verzette. En buiten IJsland hoorde niemand dat daar een andere koning heerste. Tot er op een dag een Engels oorlogsschip naderde, de commandant waarvan wilde weten wat die nieuwe vlag beduidde. Toen hij van de gouverneur gehoord had dat hij geloofde aan Engelse verovering, ging hij aan land en liet zonder hem aan te horen Jörgensen geboeid aan boord brengen.
Hiermede was het roemrijkste avontuur van zijn leven geëindigd. In Londen werd hij, daar hij immers geen misdaad bedreven had, op vrije voeten gesteld en toen hij er in het speelhuis kwam bleef de fortuin hem enige tijd gunstig. Hij won veel, hij leefde kwistig en hij werd een hartstochtelijk liefhebber van het toneel. Hij zag Edmund Kean en bewonderde hem zo dat hij een treurspel voor hem schreef. Ook begon hij aan een heldendicht, maar de fortuin vergat hem weer, ditmaal zo onbarmhartig dat geen enkele vriend hem uit de gijzeling verloste. De gevangenissen waren in die tijd boordevol, bij scheepsladingen werden de veroordeelden naar de strafkolonies gezonden en ook Jörgensen moest erheen. Het waren niet alleen de ergste misdadigers die voor de deportatie uitgezocht werden, maar in de gruwelijke ellende van het gevangenschip, waar zij wachten moesten, ontaardden allen tot het gemeenste gespuis dat, levend in een soort slavernij, de naam Van Diemensland zo berucht maakte dat hij later veranderd werd in Tasmania. Toen er enige duizenden gedeporteerden woonden werden er door een comité in Engeland ook vrouwen heengezonden, arme, maar fatsoenlijke, heette het. De aankomst van het tweede vrouwenschip in Hobart was zulk een schande dat de gouverneur dringend naar Londen schreef meer gestrengheid in de keuze te betrachten.
Te midden van verdierlijkte lotgenoten leefde Jörgensen, die over IJsland had geheerst, vele jaren loffelijk als klerk op het gouvernementshuis. Op zijn oude dag werkte hij mede aan het jaarboek van Van Diemensland. Hij speelde toen hij wijzer had | |
| |
moeten zijn nogmaals met het lot en in dit laatste avontuur leed hij een deerniswaardig verlies. Hij trouwde. En dikwijls, voor het middageten, zag men hem uit zijn huis vluchten, een magere man met een grijze baard, de paperassen in de hand, achtervolgd door zijn vrouw met een braadijzer, treurig slot voor een kloek zeeman en fantast.
|
|