| |
| |
| |
Het Zuidland
De voornaamste wegen over de oceanen waren ontdekt, de nieuwe winst van het Westen en het eeuwenoud raadsel van het Oosten verbonden met Europa. Sedert de prins, de Zeevaarder genoemd hoewel alleen zijn gedachten naar de verte voeren, hadden geslachten van zeelieden ernaar gezocht en zij waren het, de enkele beroemde en de menigte onbekende, die het hoofdstuk van de geschiedenis waarboven staat: de ontdekking van Amerika, geopend hadden. Duizenden en duizenden, jongens gedreven op avontuur, mannen zonder hoop op het land, de minsten onder hun volk, hebben het werk verricht, zwaarder dan men thans beseffen kan, duizenden ook liggen er onder de golven. En ongetelden hebben er te land voor gewerkt, peinzers die zochten naar het doel en weg en schip beraamden.
Het doel was het Oosten en tegelijk met het Oosten werd als geschenk van de fortuin het Westen geopenbaard. Wat echter enkelen, op vaartuigen niet groter dan een kustbrikje, gelukt was, konden anderen niet navolgen zolang dewegen onbepaald waren. Ten tijde van de Portugese tochten had men van de wereld geen plattegronden die verder reikten dan van de Canarische Eilanden tot het vaag gebied China, van IJsland tot de Nijl, een kaart waarop meer verdelingen in de lengte dan in de breedte getrokken konden worden. Met zulke wegwijzers was het geen varen op de nieuwe oceanen, waarvan men niet eens de grenzen kende.
Hoe kon de schipper weten waar hij zich bevond wanneer de kust onder de horizon was verdwenen? Alleen in de heldere nacht kon hij van de sterren enigszins plaats en richting gissen, maar overdag had hij slechts zijn kompas, grillig en veranderlijk, en zijn log, betrouwbaar aanwijzer van gelopen afstand, die hulp had kunnen zijn bij bepaling van weg indien er een veilige tijdmeter had bestaan. Maar ook al had de schipper kunnen rekenen waar hij zich bevond, zou hij van die plek op de oceaan de gevaren niet geweten hebben, ondiepten, riffen, stromingen of nabijheid van een kust. Er moest herhaaldelijk gepeild worden, tijdrovend werk daar het zeil moest minderen. De lijn was niet | |
| |
lang genoeg en als er grond geraakt werd durfde de schipper niet verder. Het bijleggen in donker uit vrees voor onbekende gevaren maakte het werk dubbel zwaar en de reis langer van duur. Erger belemmering was de traagheid in die tijd toen de kustvaarder nog ontwikkelen moest tot oceaanschip. Zeildoek was er niet te krijgen in kleden van voldoende lengte. Eerst moest het vierkante zeil bedacht worden en eerst met de verstelbare ra's leerde de stuurman zijn schip ook tegen de wind voort te drijven. Spoedig nadat het gelukt was de Kaap te omzeilen hadden de scheepsbouwers een nieuw schip voortgebracht, metende minstens tweemaal zo groot als de vaartuigen waarmede de weg naar Indië was ontdekt: een scherper boeg om het water te klieven, het dek oplopend tot een hoog kasteel, bestand tegen de zware zeeën van de Atlantische Oceaan, en de boorden vlak gevoegd. Voorts drie masten in plaats van twee en hoger dan voorheen, omdat men nu eikestammen uit het Noorden kreeg, langer dan het pijnhout van de Middellandse Zee of het cederhout van Madeira. Er is beweerd dat de Engelse zeemacht ook te danken was aan het bezit van hoge eikenbossen. Bovendien werden nu door de talrijker Hollandse vrachtvaarders zeil en touwwerk in ruimere hoeveelheid aangevoerd, ook teer uit het Noorden, nodig voor onderhoud van het schip.
De grootste moeilijkheid echter, het gebruik van het vaartuig, moest door het zeevolk nog overwonnen worden. Hun kennis van de navigatie was gering en ondervinding van de grote vaart hadden zij nog niet. Op een schip, bemand met honderd tot tweehonderd koppen, voer gewoonlijk slechts één man die iets van kaarten en boeken had geleerd, één man bekwaam het vaartuig te sturen. En onder de matrozen waren er weinig die eerder de zee hadden gezien. Op zijn best werden zij gemonsterd uit vissers en kaaigasten, zonder begrip van zeil en want. Maar met de snelle groei van de vloot werden er duizenden gevraagd en wie zich maar aanbood, sterk van lijf en leden, kwam aan boord, velen uit het schuim des volks, bedelaars en rasphuisklanten. De fatsoenlijke zeeman, die zijn ambacht verstond, verkoos nog ten tijde van de eerste compagniestochten, waar de helft der bemanning niet van terugkeerde, de veiliger vaart op Middellandse of Oostzee. Dit volk, nog aan geen tucht gewend, ging een leven tegemoet erger dan de minste aan land te dragen had. Te werken viel er dag en nacht en voor de rust hadden zij een | |
| |
hok in het voorkasteel. De kleding droegen zij meestal nat of, als het zuidelijk ging om de Hoorn of de Roaring Forties, stijf bevroren. Rekening houdend met de verliezen op de langdurige reis werd er altijd overtollige bemanning gemonsterd en voor zo veel monden kon er nooit genoeg voorraad meegenomen worden. Bij de levering van de victualie werd vaak bedrogen en de schippers lieten, de voorzichtigheid betrachtende, niet meer dan het onontbeerlijke uitdelen. Gezouten vlees, scheepsbeschuit krioelend van de maden of alleen maar beschimmeld, brak drinkwater met een scheutje azijn tegen het bederf, een oorlam om de slechte kost te vergeten, daarvan leefden zij met geen andere afwisseling dan wat er op een ankerplaats te vinden was, soms niets dan onbekende kruiden of bladeren van een boom.
Behalve van de zee, van wind en rots en rif, behalve van de ziekten, loerden er de gevaren van de mensen in de tijd toen bij zicht van een schip of van een onbekende kust de wapens klaargelegd moesten worden. Elk schip kon een vijand of een rover zijn en inboorlingen waren wilden en moordenaars.
En onder al die zwarigheden en gebreken leerden de schippers van stromingen en passaten, van ondiepten en kusten, bepaalden zij de wegen. En uit hun kennis, verzameld gedurende ruim een eeuw en beschreven in de journalen, kwam het verkeer voort met vreemde volkeren, de handel, de welvaart van Europa.
Eén vasteland en één oceaan waren onbekend gebleven.
Toen men wist dat de aarde een bol was, vrij in de ruimte, kon men vermoeden dat er niet alleen in het noorden een land lag, maar dat er ook een in het zuiden moest zijn. Reeds op een kaart van Rotz, van 1542, staat een Terra Australis Incognita getekend. En toen de Oost-Indiën bereikt waren en Balboa de oceaan gezien had, door Magellaan de Pacifico genoemd, werd er berekend dat er in zo veel water een vasteland moest liggen. Magellaan zeilde over die oceaan de grootste afstand zonder iets te ontdekken dan een menigte kleine eilandjes, de Marianen en de Ladronen. Na Urdaneta, die van de Filippijnen terugkeerde naar Mexico, zeilden de Spanjaarden bijna geregeld tussen Amerika en Azië, maar, altijd nabij de evenaar blijvend, op de uitreis eronder en terug erboven, vonden zij geen vasteland. Meer dan honderd jaar bleef het Zuidland een Spaanse legende, die alle zeevaarders bekoorde. Hoewel niemand het gezien had | |
| |
stond het op de kaarten met de naam door De Quiros eraan gegeven ter ere van Filips van Oostenrijk. Misschien had iemand wel een kust gezien, maar waar die lag en hoe gevormd, wist men niet. Eerst toen op de geregelde compagniestochten een schipper was afgeweken van de tot dusver gevolgde Portugese weg, van de Kaap noordoostwaarts langs Madagascar, en zich met wind en stroom op zuidelijker breedte had laten voeren, zag een Hollander, Dirk Hartogh, een kust die het onontdekte land moest zijn. Van die tijd aan bleef de gedachte aan dit land, door de Spanjolen geheimgehouden, die er zeker veel goud vandaan haalden, menige Hollandse zeeman in het hoofd. Nieuw-Guinea werd vermoed er een deel van te zijn, want de schippers Jansz en Carstens, uitgezonden om naar goud en specerij daar te onderzoeken, waren niet door de straat gekomen, die Torres reeds gevonden had. De eerste, die uitvoer met uitdrukkelijke opdracht van Zuidland ligging en grootte te bepalen, was Abel Jansz Tasman, een schipper met ervaring van zulke tochten daar hij reeds tevoren op ontdekking uit was geweest. Hoewel de fortuin hem karig diende en zijn naam niet klinkt als die van Columbus, vond hij zeker dat er veel waan was in dat Zuidland. De opdracht luidde te varen naar de parallel van vierenvijftig graden en dan oostwaarts tot de lengte van Nieuw-Guinea's punt. Met twee scheepjes, de Heemskerck van zestig last en de Zeehaen van honderd, het een onder Franchoys Visscher, een geleerder man dan hij, moest hij naar Mauritius om vandaar het doel te vinden. Hij vond het zuidelijk deel van Australië en hij vond Tasmanië, dat hij omzeilde; hij vond ‘een groot hoog verheven land’, waar moorddadige wilden woonden, Statenland door hem genoemd. Verder kwam hij aan de Tonga Eilanden, aangename oorden, die hij Amsterdam, Rotterdam en Middelburg noemde ‘ter oorzaeke d'overvloet van verversing die aldaer bequamen’, en verder de Fiji Eilanden, die hij niet zo goed gezien heeft als Cook. Toen hij na tien maanden terugkeerde had hij bewezen dat de westkust van Zuidland op ongeveer honderd graden lag, maar dat er op ongeveer honderd vijftig geen vasteland bestond, alleen een eindeloze oceaan en een menigte eilandjes.
Het Zuidland bleef een geheim. Wat men ervan hoorde was niets dan barre kusten, armzalige wilden en zonderling gedierte, kangoeroes en zwarte zwanen, een land dat geen moeiten loonde. Er werd ook verder niet gezocht en wat ervan ontdekt werd | |
| |
was te danken aan het toeval, dat in deze streek van de aarde weinig voorkwam. Honderden vermetele vaarders zwalkten over die oceaan, Spanjaarden die de Filippijnse waren naar Amerika vervoerden, Fransen en Engelsen die geloofden dat er misschien nog rijke eilanden te vinden waren, zeeschuimers die leefden van wat de fortuin daar op hun wegen zond. En daar er op geen van die ongetelde eilanden goud of specerij te halen was bleven die inboorlingen tot in de negentiende eeuw van Europa ongestoord.
Portugezen en Spanjaarden, Italianen en Hollanders waren de ontdekkers geweest van de zeewegen, de Engelsen waren slechts gevolgd. Maar de laatste der grote zeeavonturiers, een der grootste en bovendien een eerbiedwaardig man, kwam uit Engeland. Het is waar dat James Cook in een tijd leefde toen de zeevaartkunde al gevorderd was, met betere kaarten dan Vasco da Gama had, met sextant en chronometer, een tijd toen er ter zee mildere wetten bestonden. Hij had in een behoorlijke marine gediend en hij kende meer dan zeemanschap alleen. En niet de minste zijner verdiensten was zijn rechtvaardige opvatting van de taak des schippers. Een gezagvoerder was meestal niet meer dan de vertegenwoordiger der reders, op hun en zijn voordeel bedacht, die beval op zijn kasteel, gehoorzaamd werd en zich niet om zijn volk bekommerde. Cook zag toe dat de victualie, waarvoor betaald was, inderdaad aan boord kwam, en dat ieder man zijn deel kreeg. In het verhaal van zijn eerste reis schreef hij met trots hoe weinig mannen hij door ziekte of ongeval had verloren en hij beroemde zich erop voldoende van het nieuwe middel tegen scheurbuik, lemoensap, meegenomen te hebben. Hij was ook bemind. Toen op Otaheite de scheepsslager een vrouw geranseld had omdat zij hem een stenen bijl, die hij voor curiositeit wilde hebben, niet had afgestaan in ruil voor een spijker, en Cook, van het spektakel horende, de man met de bullepees liet straffen, smeekten de eilanders met tranen hem te sparen, maar de schuldige wist dat het rechtvaardig was en ging voor de tuchtiging staan. Tot het laatst dacht hij voor alles aan zijn volk. Toen in de baai van Karake op Hawaï de inboorlingen, menend dat de blanken kwamen om al het voedsel weg te halen, met de speren dreigden, keerde Cook zich om of er nog zeelieden aan land waren en op dat ogenblik werd hij vermoord. Het is aandoenlijk te lezen van zijn omgang met de eilanders, wier begrip van eigen- | |
| |
dom verschilde van dat der Europeanen.
Cook strafte mild of lachte erom. En hij behandelde ze of het kleine jongens waren. Koningin Oberea, een zwaarlijvige vrouw van naar schatting veertig jaar, had een pop van hem gekregen en toen haar man Totatah woedend van afgunst werd liet Cook ook voor hem een pop van boord halen.
In 1768 besloot het Sterrenkundig Genootschap in Londen een expeditie naar de Zuidzee te zenden om de planeet Venus waar te nemen, waarvoor volgens berekening Otaheite de beste plaats was, en Cook, die zelf de instrumenten verstond, werd gekozen tot het bevel over de Endeavor, bark van driehonderd zeventig ton. Op deze reis van twee jaren vond hij dat Tasmans Statenland uit twee delen bestond. Hij ontdekte vele kleine eilandengroepen, maar het belangrijkste, dat nu pas bereikt werd, was toen hij op een morgen de branding aanschouwde op het rif dat voor de noordoostkust van Australië ligt. Ook deze grens van het werelddeel was nu gevonden, al besefte men nog niet dat nu bijna het gehele Zuidland omgezeild was.
Vier jaar later werd hij weer naar die oceaan gezonden met de opdracht zekerheid te winnen omtrent De Quiros' mededelingen over Australia del Espiritu Santo, of zij de reeds bekende delen golden of een nog zuidelijker gelegen land. Hij schreef: Ik had de begeerte verder te gaan dan iemand ooit geweest is, zo ver zelfs als het de mens gegeven is te gaan. Om de Kaap varend kwam hij met de Resolution en de Adventure tot in de zuidelijke Poolzee, omringd door ijsbergen hoger dan de masten van zijn scheepjes. Na twee jaar varen, de eerste reis rondom de wereld in die gebieden, de eentonigste reis waarop niets werd opgemerkt dan ijs en ijsbergen en de afwijkingen van het kompas, zag hij eindelijk weer een kust van Vuurland. In het relaas staat: Ik heb afgedaan met de zuidelijke Stille Oceaan en ik mag mij vleien dat niemand zal denken dat ik hem niet doorzocht heb of dat er meer bereikt kon worden op één enkele reis dan op deze. En dat was: geen Zuidland.
Maar nogmaals moest hij die wateren over, thans om te onderzoeken of er een weg was van Alaska naar de Hudson Baai. Terugkerende uit het ijs om op Otaheite de zomer af te wachten vond hij zijn einde. Geen mens voor hem had deze oceaan bevaren van oost naar west, van west naar oost, van de pool in het noorden tot die in het zuiden, en geen dan hij kende de afstanden.
|
|