| |
| |
| |
El Dorado
Toen Columbus aan land trad vroeg hij de inboorlingen, die voor hem kwamen, het eerst waar zij het goud haalden van de sieraden aan hun oren. Zij wezen zuidwaarts, hij zeilde verder en waar hij kwam, op Cuba, op Porto Rico, deed hij dezelfde vraag en ontving hetzelfde antwoord. Ook op zijn volgende reizen vond hij niet wat hij begeerde; wel nam hij slaven, die hij verkocht, maar goud zag hij weinig. De bevelhebbers der tochten na hem en de kolonisten die zij naar West-Indië brachten, deden niet anders dan vragen naar goud. De Castilianen, die Middenen Zuid-Amerika veroverden waren geen kooplieden, maar arme avonturiers die zich edelen waanden of het hoopten te worden, mannen dorstend naar roem en rijkdom die, nu er na de val van Andalusië in Spanje geen buit meer van Moren was te winnen, die buiten het land moesten zoeken. De ontdekking van Columbus had de verbeelding betoverd, een land veel rijker dan het Indië van Portugal. Het goud lag er opgehoopt voor een ieder die het waardiger vond het door strijd te winnen dan door de koophandel. Door heel Spanje gingen verhalen van de schatten der Nieuwe Wereld en honderden trokken naar de haven van San Lucar om zich te melden voor soldaat.
Het was een groot verschil met de tochten der Portugezen. Geen strijders, maar zeevaarders en kooplieden voeren naar Indië en de koning van Portugal zelf was eigenaar van de gehele handelsonderneming. In de oosterse koloniën werd specerij gekocht en betaald, in de westerse goud gezocht en geroofd.
Het duurde echter lang eer de belofte vervuld werd. De verovering van Mexico was een wapenfeit dat luister gaf aan Castilië, maar winst leverde zij nog niet op. Eerst in 1533 werd Pizarro door het lot verkozen tot een der fortuinlijkste rovers van alle tijden.
Met niet meer dan tweehonderd man, zwoegend onder het gewicht van kuras, hellebaard en lontroer, was het hem gelukt de Andes over te trekken. Daar werd zijn fortuinlijkheid evenredig aan zijn vermetelheid. Zo driest als iemand maar zijn kan,
| |
| |
die niet beseft wat hij doet, zond hij aan de vorst over duizenden strijdbaren bericht dat hij gekomen was om het rijk voor de koning van Spanje in bezit te nemen en alle inboorlingen tot christenen te maken. Het volk van Peru had een oude beschaving en een godsdienst. De Inka, nieuwsgierig naar deze zonderlinge vreemdelingen, kwam met een talrijke lijfwacht naar Caxamalca, waar zij zich bevonden, om ze te aanschouwen. Hij hoefde geen vijanden te vrezen en hij kwam als een machtig heerser zijn stad binnen, zittende op een troon van goud, onder een baldakijn versierd met papegaaievederen van zilver, gedragen door tachtig dienaren in het blauw. Hij had een kroon op het hoofd en een snoer van smaragden om de hals, de Spanjaarden achter hun verschansing keken verbluft naar de pracht. Toen hij op het plein was gekomen, groter dan enig plein in Spanje, door zijn menigte omringd, schouwde hij rond en vroeg waar de vreemdelingen waren. Een dominicaan trad op hem toe met crucifix en boek, die hem uitvoerig de christelijke leer verklaarde en hem mededeelde dat de paus aan de machtige keizer Karel zijn rijk had geschonken, wiens vazal de Inka voortaan kon zijn. Toen Atahualpa hem door de tolk begrepen had, vroeg hij wie de paus was, die kon schenken wat hem niet behoorde en met welk gezag de priester sprak. De dominicaan wees op zijn boek, de Inka nam het, beschouwde het en wierp het op de grond. Groot moet het geloof van die geestelijke geweest zijn, die te midden van zulke overmacht het boek opraapte en Pizarro toeriep de hond neder te slaan. Het onwaarschijnlijke gebeurde, het handjevol overwon de menigte en de Inka werd gevangengezet in zijn woning. Na enige dagen bemerkte hij aan hun bewondering voor zijn sieraden dat de Spanjaarden een hartstocht hadden nog groter dan hun geloofsijver. Hij bood aan zijn vrijheid te ruilen tegen goud genoeg om de vloer van de kamer, waar hij stond, te bedekken. Pizarro en zijn aanvoerders lachten, menend dat het grootspraak was, en de Inka verstond dat zij veel meer verlangden. Toen hief hij zijn hand aan de muur en beloofde de kamer te vullen met goud zo hoog hij kon reiken. Pizarro knikte ongelovig, maar maakte een streep op de muur en liet de belofte opschrijven, het relaas zegt notarieel. Volgens een ooggetuige was de kamer vijf meter breed, zes meter lang en de streep stond ruim twee meter boven de vloer. Mogelijk heeft de hartstocht, die de veroveraars verblindde, de maten vergroot. Maar toen het | |
| |
goud, langzaam aangevoerd wegens de hoeveelheid, eindelijk in de kamer opgestapeld lag, eiste iedere soldaat, die recht had op een deel, nauwkeurig het gewicht, en de getallen hiervan zijn waarschijnlijk niet overdreven. Het waren alle voorwerpen uit paleizen en tempels, schotels, bekers, vazen, offerschalen, sieraden, en voor de rechtvaardige verdeling moesten zij eerst gesmolten worden. De baren hadden een gewicht van ongeveer vijfentwintigduizend kilogram; daarvan moest een vijfde aan keizer Karel gebracht worden en het overige kwam de avonturiers toe. Iedere soldaat kreeg meer dan hij kon dragen. Toen het aandeel van de keizer in Spanje was aangekomen verspreidde zich snel de mare van dit land van rijkdommen en iedereen wilde erheen, edelman en bedelman. Binnen enkele jaren hadden de eilanden van West-Indië en de kust van Mexico tot Venezuela een bevolking van kolonisten, maar Peru bleef nog moeilijk te bereiken en de goudmijnen vonden zij niet.
Trouwens, het is niet bekend of de Spanjaarden die ooit vonden of de ligging ervan geheimhielden. Er kwamen spoedig kapers, stoutmoedige Normandiërs die in de Caraïbische Zee kruisten, loerend op de rijkbeladen galjoenen. Engelse zeevaarders volgden het voorbeeld en omtrent 1570 begon West-Indië al onveilig te worden van de filibustiers, begerig naar het goud van El Dorado. Er moeten in die tijd al schatten begraven zijn op geheimzinnige eilanden.
De ligging der wingewesten en de weg daarheen werden in berichten en op kaarten opzettelijk verkeerd aangegeven, zoals Drake ondervond toen hij buiten Straat Magellaan komende zag dat de kust niet westwaarts ging, volgens zijn kaart, maar oostwaarts. Wanneer er Spanjaarden gevangen werden en ondervraagd naar El Dorado noemden zij verscheiden oorden in het binnenland achter Peru.
De meeste tochten van Walter Raleigh werden ondernomen met geen ander doel dan het goudland te ontdekken. Hij was overtuigd dat het moest liggen oostelijk van Peru, tussen de Amazone en de Orinoco, ter hoogte van de linie. Het was het rijk Guyana, gesticht door een broeder van de Inka Atahualpa, die met duizenden Peruanen daarheen gevlucht was. In dit land bevond zich meer goud dan in welk deel van Peru ook en er waren ook meer grote steden. Van Spanjaarden had Raleigh gehoord dat Manoa, de hoofdstad van Guyana, die zij El Dorado | |
| |
noemden, groter en rijker was dan enige stad ter wereld, ook fraai gelegen aan een binnenzee zo uitgestrekt als de Kaspische Zee. Volgens die berichten waren in het paleis van de keizer al het vaatwerk, al de benodigdheden voor tafel en keuken van goud en zilver. In zijn kasten stonden beelden van goud waarop zijn klederen gehangen werden. In zijn lustverblijf, op een eiland in die zee, had hij bomen, heesters, kruiden, herten en vogels van goud laten maken, een prachtige inval, die geen vorst ooit gehad had. Bovendien bezat hij mateloze schatten van smaragden en diamanten, die hij verborgen had uit vrees voor de Spanjaarden.
Voor hen, die gehoord hadden welke buit Pizarro gemaakt had, schenen deze verhalen niet wonderlijk. Zij wisten dat er geregeld galjoenen van Amerika naar San Lucar voeren met rijkdommen volgeladen en dat de koning van Spanje de machtigste vorst van Europa was dank zij dit goud. Raleigh volgde de gedachte van Drake dat deze middelen hem ontnomen moesten worden. Hij rustte schepen uit en voer naar de West. Op een der eilanden nam hij een Spaanse bevelhebber gevangen, die de verhalen bevestigde en er nog meer aan toevoegde. Een zekere Spanjaard, zelf in Manoa geweest zijnde, had daar van de keizer zo veel goud ten geschenke gekregen dat hij niet alles mee kon voeren. Raleigh vernam ook dat, volgens die reiziger, de mensen van Guyana de grootste dronkaards ter wereld waren en dat zij meer dan de Engelsen konden drinken. Hij schreef dit alles nauwkeurig op. Andere gevangenen vertelden eveneens van de ongelooflijke hoeveelheden goud die zij in El Dorado, achter de Orinoco, gezien hadden. Het heette dat het land bereikt kon worden langs de Amazone, waar aan de andere oever de krijgshaftige vrouwen woonden naar wie die rivier genoemd was, maar Raleigh had de moeilijkheden van de vaart op de Amazone ondervonden. Behalve goud bracht het land alle waren die men noemen kon in overvloed voort, katoen, zijde, balsem, peper, gember. Al die verhalen geloofde Raleigh, hoewel hij, de Orinoco opvarende, zelf geen ander goud zag dan stukken rotssteen die glinsterden. Uit een brief, die hij onderschept had, bleek dat er verder westwaarts van de rivier een streek ontdekt was nog veel rijker aan goud, El Nuevo Dorado genoemd. Raleigh was een avonturier met verbeelding, gemakkelijk te misleiden.
Met een schrale buit van enige stukken erts en enige sieraden, van Indianen gekocht, keerde hij in Londen terug. Het erts werd | |
| |
door kenners waardeloos bevonden. Maar Raleigh was verblind door de legende en zwoer nogmaals terug te keren om het land voor koningin Elizabeth te veroveren. Eerst tien jaar later zond hij een luitenant, die evenmin het goudland vond.
Maar ondanks de goedgelovigheid kan Raleigh met meer recht dan Drake een der eerste bouwers van het Britse rijk overzee genoemd worden. Zij hadden de haat tegen Spanje gemeen, maar overigens geleken zij niets. Drake was een zeeman, die zijn doel wel overwoog, zijn middelen zorgvuldig voorbereidde, snel een besluit nam en hardnekkig volhield; een puritein, die zijn bijbel las, naar eigen inzicht verklaarde, maar op school niet geleerd had. Hij keerde met tastbare winst van zijn reizen. Van die winst is echter niets gebleven.
Raleigh was een fantast die in een grote, blinkende toekomst staarde, een poëet die van scheppen droomde en met de moeilijkheden van de uitvoering geen rekening hield. Hoewel zij maar weinig in jaren verschilden leefden zij in andere tijden. Drake wijdde zijn leven aan de bestrijding van Spanje, de vernietiging van de vijand. Na de armada was dit niet meer nodig, want Spanje heerste niet meer ter zee. Raleigh kon zich wijden aan de bouw van de Britse wereldmarkt. Hij deed het spelenderwijs, want het grote doel van zijn leven bleef de verovering van het rijk Guyana. Het eerste grondgebied echter, dat Engeland in Amerika bezat, dankte het aan hem, die het nam om zijn vorstin een eer te bewijzen, zonder de waarde te beseffen, en hij zond er kolonisten heen hoewel hij er zelf geen voet aan land had gezet. Als Virgin Queen had Elizabeth zijn verbeelding bekoord, daarom noemde hij het Virginia. Het was het begin der vestigingen waar de Engelse vlag woei. Uit de daad van een dromer, niet meer dan een compliment, kwam een kolonie voort zo groot als de geschiedenis niet gekend had. Er zou een tijd zijn dat er in Amerika meer goud te vinden was dan Raleigh van El Dorado droomde.
|
|