| |
| |
| |
Magellaan
In 1500 was bijna de helft van de aarde ontdekt, van honderd vijf graden oostwaarts tot ongeveer vijfenzeventig graden westwaarts, alles wat ligt tussen Malakka en Venezuela, met de oude, wereld, de gehele kust van Afrika en een gedeelte van die van de Nieuwe Wereld. Wat op het andere halfrond ligt, van de westkust van Amerika tot China, kende men nog niet. Acht jaar tevoren zag men op de globe van Martinus van Bohemen nog geen Amerika, nu kon men op de nieuwe kaarten de kust daarvan aangeven van Newfoundland tot Brazilië, waar Alvarez Cabral pas voet aan land had gezet. Hoewel geografen en zeevaarders omtrent de aard van het onbekende deel slechts gissen konden, bestond er thans nauwelijks twijfel meer dat men, altijd in dezelfde richting varende, op dezelfde plek terug moest keren. De grote naam, die Behaim lange tijd genoot, als zou hij de eerste geweest zijn die de rondheid der aarde vaststelde, was niet verdiend, want bewezen had hij haar niet en er waren velen lang voor hem geweest die de overtuiging daarvan hadden uitgesproken. Wel was zijn globe de eerste kaart van een ronde aarde, die indruk maakte. Men kan zeggen dat sedert zij gedrukt werd de overtuiging onder geografen algemeen was ook zonder het bewezen feit.
Waarschijnlijk heeft ook die globe aanleiding gegeven dat Columbus zich vergiste in de afstand die Spanje westwaarts van Indië scheidde. Men ziet er op het westelijk halfrond recht onder de Canarische Eilanden de Gelukzalige Eilanden; verder Antilia en iets boven de evenaar Sint-Brandaan waar in de negende eeuw een bisschop zich met zijn kloosterlingen gevestigd had. Dan, ongeveer dertig graden verder, Cipango, dat is Japan, en de eilandengroep van Cathay, China. Daaromtrent lagen ook de specerij-Indiën. Volgens Behaim zou de afstand tussen Spanje en Cathay ongeveer honderd graden zijn, terwijl neen de Indiën dan een paar graden verder moest zoeken.
Columbus hield al de landen die hij ontdekte voor eilanden, ook Venezuela waar hij op zijn derde tocht kwam, en geloofde | |
| |
dat er niets dan water moest zijn tot China toe. De bevelhebbers der volgende tochten vonden echter nergens een doorgang om de reis voort te zetten. Dat er inderdaad aan de andere zijde een grote zee lag werd in 1513 ontdekt door Balboa. Met zijn kleine bende door de landengte van Panama trekkend vernam hij dat er niet veraf een groot water lag. Toen hij het op een morgen van een hoogte aanschouwde, beval hij de Indianen hem voor te gaan en de soldaten te wachten, omdat hij de eer het water het eerst gezien te hebben met niemand wilde delen. Van de heuvelen nederdalende zag hij allengs verder de uitgestrektheid der deining. Hij knielde aan de oever, hij dankte God dat het hem gegeven was de Zuidzee te zien. Toen deed hij zijn wapenrusting aan en met de degen in de hand liep hij het water in tot het hem aan de borst reikte. De Indianen zagen hem de ogen naar de hemel opslaan, de armen uitbreiden en zij hoorden zijn luide stem. Hij riep: In de heilige naam Gods neem ik bezit van de grote oceaan met al de landen en eilanden voor de machtigste koning der christenheid, de koning van Spanje, en allen die dit wederspreken vinden het Spaanse zwaard gereed.
Het was een gebaar groot genoeg voor een heldenzang. Meer dan een eeuw is Spanje onbetwist heerser over die oceaan gebleven.
Maar hoe smal het land ook mocht zijn dat de beide wateren scheidde, een doorgang ter verbinding vond men niet. Om de paarlen te halen van de eilanden in de Golf van Panama moesten de Spanjaarden daar schepen bouwen en dat konden maar kleine zijn die dicht aan de kust moesten blijven. Sommigen meenden dat nergens door Amerika een weg naar de nieuwe oceaan te vinden zou zijn en in Spanje werd al het plan geopperd door de engte van Panama een kanaal te graven, evenals er terzelfder tijd in Venetië al sprake was van een kanaal van Suez. Anderen bleven overtuigd dat er, hetzij in het noorden, hetzij in het zuiden, een verbinding moest zijn. Ten zuiden van Brazilië, zich uitstrekkend tot Kaap de Goede Hoop, stelde men zich een vasteland voor, Terra Australis Incognita, maar of dit land met Amerika verbonden was, wist niemand.
Fernao Magalhaes bevond zich in 1510 met Serrao in Malakka, in de tijd dat de Portugezen een weg naar de specerij-eilanden zochten. Hij besprak toen reeds met zijn vriend de mogelijkheid de Molukken uit Portugal westwaarts te bereiken. Evenals | |
| |
Columbus was hij overtuigd dat deze weg korter was dan die om de Kaap, die de Portugese weg genoemd werd. Serrao was in 1511 de eerste die onder de kruisvlag op Ternate kwam. Magalhaes, intussen naar Lissabon teruggekeerd, kreeg er ongenoegen met de kroonbeambten over een beloning, door hem onvoldoende geacht, en gebelgd verliet hij zijn vaderland. In Spanje bleef hij ijveren voor zijn denkbeeld van een vaart door het Westen. Volgens de gangbare mening, gegrond op de onjuiste schatting van de afstanden, moesten de Molukken liggen binnen het gebied dat door paus Alexander bij het verdrag van Tordesillas aan de koning van Spanje was toegedeeld, namelijk de helft van de gehele nog te ontdekken en te veroveren aarde, liggende driehonderd zeventig mijl van de Kaapverdische Eilanden, terwijl de oostelijke helft aan Portugal was gegeven. Zijn plannen werden door de koninklijke raadsheren onderzocht en goedgekeurd. Vijf schepen lagen in augustus 1519 zeilree en vertrokken in september, met tweehonderd zevenendertig man aan boord. Van deze keerde er na drie jaren één in San Lucar terug, met achttien man.
De bevelhebber van de tocht, Fernan Maghellanes, een schipper en een piloot, Carvalho, waren Portugezen; de tweede bevelhebber Quesada en de andere schippers Spanjaarden, evenals het merendeel der bemanningen, hoewel er ook Italianen, Vlamingen en een Engelsman meevoeren. De verhouding tussen de buren van Portugal en Spanje was nooit welgezind geweest. De hidalgo keek van oudsher neer op de koopman, die met joden en Moren verkeerde. Al voor het vertrek der vloot was er onenigheid, omdat de Spanjaarden met weerzin de bevelen van de Portugees gehoorzaamden. Zij waren geen zeelieden, zij schimpten op de strenge regelen die de kapitein-generaal had gesteld en al voor de Canarische Eilanden had hij bemerkt dat zijn seinen opzettelijk misverstaan werden.
De Italiaan Pigafetta, een der weinigen die terugkeerden, vertelde van de stormen waarin de vloot zestig dagen lang geslingerd werd. De heiligen, zegt hij, bleven de zeevaarders gedurende heel de reis gunstig, hetgeen al in de eerste stormen bleek. Sint-Erasmus, bisschop van Napels en patroon van allen die op de wateren van de Middellandse Zee varen, verscheen, toen de mannen radeloos werden in het geweld van wind en golven, in een witte glans aan de top van de grote mast, en van dat ogenblik | |
| |
schepten zij moed, wetend dat hij hen beschermen zou. Men noemt dit het Sint-Elmsvuur, altijd een goed teken voor de zeeman. In de ergste stormen verschenen ook Sint-Nicolaas aan de voormast, Sinte-Clara aan de bezaansmast, en de storm hield dadelijk op.
In december bereikten zij Brazilië. Verder op vierendertig graden z.b. aan de oever van een rivier, bij de plaats waar Buenos Aires ligt, zagen zij kannibalen, grote mensen, met een stem als een stier. Bij Kaap Santa Maria liet Magellaan het kleinste schip de rivier op varen om te verkennen of dit de weg naar de Zuidzee was, maar het keerde spoedig terug.
De vloot was uitgerust met victualie berekend voor een jaar, naar drinkwater echter moest men op de reis uitzien en nu reeds bleek het gezouten vlees te bederven. Daarom bleven de schepen herhaaldelijk langer geankerd dan Magellaan wenste. De winter begon, er was tegen de ijskoude stormen niet te zeilen, dus besloot de kapitein-generaal in de Golf van San Julian, in het land dat hij Patagonië noemde, het beter seizoen af te wachten. Hier woonden reuzen, die naakt gingen en 's nachts scholen in tenten van dierevel. De zeelieden wisten er twee te overrompelen en vast te binden om mee te nemen voor de koning van Spanje. Zij aten een mandvol scheepsbrood, ratten zonder ze te villen en zij dronken ieder een emmer vol water. Gedurende de vijf maanden van het verblijf voor San Julian brak er een muiterij uit. Twee der schippers en de commies van de vloot, onder aanvoering van Quesada, verzetten zich tegen Magellaan en wilden hem in de boeien slaan. Toen het hem ter ore kwam gelukte het hem hen te laten grijpen, waarbij er twee om het leven kwamen. Quesada werd gehangen en gevierendeeld. Ten voorbeeld van muiters, die later op deze kust mochten komen, beval Magellaan de galg te laten staan, en inderdaad, zestig jaar daarna zag Francis Drake die paal toen ook hij een muiterij te onderdrukken had.
In oktober 1520 kwamen zij voor een open vaarwater naar het westen. Een der schepen wendde hier de steven en keerde naar Spanje terug. Magellaan was voor de ingang van zijn Straat, voor Kaap Virgenes, zo genoemd naar de Elfduizend Maagden. Met de Trinidad, waarop hijzelf voer, voorop zette hij koers naar het westen tussen de steile rotsen en bergen, gestadig voor de wind en het was niet langer dan drie uur donker. Herhaaldelijk kwamen zij voor een zijarm van de Straat, daar moest een | |
| |
der schepen tussen de klippen naar binnen, en herhaaldelijk meldde het dan dat het maar een ingesloten baai was, met hoge bergen, wit van de vogels. Noord zeilende zagen zij aan bakboord op de bergtoppen vuren. Magellaan noemde dit land Vuurland en dacht dat het tot Terra Australis hoorde.
Hij mat deze engte op tweeënvijftig graden zuiderbreedte. Hij had zich voorgenomen zijn taak niet op te geven eer de doorvaart op vijfenzeventig graden onmogelijk was gebleken. De naar het zuiden toenemende moeilijkheden kon hij niet beseffen. Eerst in 1774 bereikte Cook zeventig graden en het duurde tot de negentiende eeuw voor men de vijfenzeventigste voorbijkwam.
Een opvallende bijzonderheid in het reisverhaal is dat Magellaan twee schepen ter verkenning zond omdat hij, zoals hij zijn schipper zeide, in Lissabon op een kaart door Behaim voor de koning van Portugal gemaakt, gezien had dat er twee uitgangen waren, één in zuidelijke en één in westelijke richting. Waren er dan al vóór hem Portugezen in de Straat geweest? Er zijn nog vele strijdigheden omtrent de kennis der oude zeevaart in Lissabon.
Vijf weken nadat zij de Straat waren ingevaren kwamen de schepen aan de andere zijde buiten in de oceaan, die zich zo rustig uitstrekte dat Magellaan hem de naam gaf van Vreedzame Oceaan. Met de beproevingen voor hem en zijn volk was het nog lang niet gedaan. Een der schepen ging verloren. De voorraad voedsel was uitgeput. De mannen aten beschuit dat tot poeder was vergaan, vol maden en stinkend van de ratten, zij aten het leder van de grote ra, zo hard door zon en wind dat zij het vijf dagen in zee moesten laten weken voor zij er de tanden in konden zetten, zij aten zaagsel en ratten.
Maar de weg naar de Stille Zuidzee was gevonden. Drie en een halve maand voeren zij daar zonder land te zien, de eersten uit Europa op een onbekende zee. In maart 1521 kwamen zij voor het eiland Samar in de Lazarus-groep, later Filippijnen genoemd. Het is nauwelijks te begrijpen hoe Magellaan en zijn door honger en ziekte uitgeteerde mannen, een klein aantal, zich nog mengen konden in de twisten der inlandse hoofden, hoe zij een van hen, die zich had laten dopen, nog konden bijstaan in de krijg. Maar hij had zijn macht ook overschat. Op het eiland Matan werd het handjevol gemakkelijk teruggeslagen en Magellaan sneuvelde. Een derde schip verging, een vierde werd zo lek dat het niet | |
| |
varen kon. De Victoria onder Serrao, een broeder van Francisco, bereikte Ternate, waar de Portugezen met de vorst handel dreven. Sebastian Cam bracht het schip om de Kaap de Goede Hoop. Sedert de uitreis had hij nauwkeurig de dagen opgetekend en toen zij op Kaap Verde kwamen dachten zij dat het een woensdag was, terwijl het een donderdag bleek te zijn. In 1522, juist drie jaar na het vertrek, keerde de Victoria alleen in San Lucar terug. In hun hemden, met kaarsen in de hand, gingen de achttien overgebleven zeevaarders naar de kerk om God te danken.
Er was een feit bewezen en de naam Magellaan betekende meer dan men nog vermoeden kon. Plat was de aarde geweest, met grenzen die men niet kende. In de veertiende eeuw waren er vermetele geesten die durfden veronderstellen dat zij rond kon zijn, maar in het oosten en westen eindigde zij nog voor een afgrond, een grens die naar mysteriën voerde. Een grens, het is waar, maar niemand wist of de mens die niet overschrijden kon. Een eeuw later stelden de geleerden zich de aarde voor als een bol in de ruimte. Er is echter een verschil tussen een voorstelling en een werkelijkheid. Na Magellaan kon men niet meer twijfelen, zijn zeelieden noemden zelfs de maat van hun weg rondom de wereld. Er is een groot verschil of men op een plaats woont waarvan men de grenzen niet kent of dat men nauwkeurig weet hoe ver de woning zich uitstrekt. Magellaan gaf meer dan een nieuwe zeeweg, hij gaf de mens de zekerheid omtrent de grenzen van zijn wereld, waar hel en hemel niet nabij waren.
|
|