| |
| |
| |
Columbus
De legende heeft de figuur van de ontdekker zo groot gemaakt en zo stijf in het gouden staatsiegewaad van de roem gezet dat de man Columbus een raadsel is geworden met een geschiedenis vol verborgenheden. Maar als men de figuur van de praal ontdoet en niet luistert naar het rumoer van lofspraak en van kleinering, als men afziet van een oordeel over de mens, aanschouwt men het louter feit dat op een zeker tijdstip, toen de wereld behoefte had aan ruimte, een ontzaggelijk deel van de aarde onthuld werd en dat Columbus het deed. De grote feiten blinken in hun naaktheid en de tocht van Columbus schitterde zo fel in de ogen van tijdgenoot en nakomeling, dat de faam er een legende om weefde waar al het goud van Amerika in blonk.
Het begrip van de rondheid der aarde, heette het, was ontstaan in de geest van Columbus, een Genuees. Het denkbeeld dat de weg naar de rijkdommen van Indië, behalve door het oosten, ook door het westen te vinden was, kwam van hem. Hij werd miskend en gesmaad. Koningen wezen hem de deur, priesters hielden hem voor een dwaas, en geleerden hoonden hem, die in kennis van kosmografie en zeevaart allen overtrof. Maar ten laatste vond hij geloof bij de schatmeester van Aragon en bij de verlichte vorsten Ferdinand en Isabella. De koningin verpandde haar juwelen ter bekostiging van de zeetocht. Met drie kleine scheepjes uitgevaren had hij te kampen met domme kleinmoedige stuurlieden, een opstandige bemanning, met bedrog, verraad, muiterij. Maar hij volhardde en overwon en ontdekte meer dan Indië, een nieuwe wereld, de wereld van goud, El Dorado. Ondank was zijn loon, afgunst verstootte hem, hij stierf in vergetelheid zoals een afgeleefde schipper.
Dit was de voorstelling tot kort voor het vierde eeuwfeest der ontdekking toen de kritiek wakker werd en zich vooral in Spanje verzette tegen de verdraaide geschiedenis. De oorsprong der verhalen lag grotendeels bij Columbus zelf. Afkomst, jeugd en opvoeding, ervaring, kennis en plannen hulde hij in geheim- | |
| |
zinnigheid. Op zijn derde tocht nam hij schippers en stuurlieden hun aantekeningen af opdat niemand zou weten welke afstand hij had afgelegd noch zou kunnen betwijfelen dat het vasteland, door hem gevonden, inderdaad niet ver van China en Japan lag, gelijk hij tegen zeevaarders en geografen, tegen de waarschijnlijkheid, hardnekkig volhield. Het verhaal van de miskenning en het verraad aan het hof van Lissabon is van hemzelf afkomstig. De raadsheren van koning João, niet gelovend aan een weg door het westen, hadden tersluiks een karaveel uitgezonden met uitdrukkelijk bevel onverrichterzake terug te keren en daarmede de koning te overtuigen van de onmogelijkheid. Dit kon niet anders dan de verbeelding van een gekrenkte ijdelheid zijn. In Lissabon, waar meer dan ergens de nieuwe zeewegen onderzocht werden, had men van Columbus niets te leren; dat de aarde rond moest zijn had iedere scheepsjongen daar al gehoord en dat een mogelijke weg door het westen langer moest zijn dan de zekere door het oosten kon men in Lagos berekenen.
Ook onder het zeevolk, in Portugal zowel als in Spanje, was het denkbeeld dat er land lag westwaarts achter het wijde water, niet nieuw. Op de kaarten stonden de eilanden met de naam vermeld, Antilia en Brazi, verder aan de kusten van Gog Sint-Brandaan, waar in oude tijden een bisschop met zijn geestelijken heen was getrokken, zoals op ieder schip verteld werd. Ook van de rots voorbij Antilia, in de vorm van een hand die wees naar de oorden van de duivel, Man Satanica. En vele wederwaardigheden werden er verteld van de geheimzinnige schipper Sanchez, die naar het westen was gevaren waar hij al die eilanden gezien had, en alleen teruggekeerd zonder een enkel man op zijn schip. Columbus moet in de jaren dat hij op Porto Santo woonde en met zijn schoonvader Perestrelo zeekaarten maakte, die verhalen zelf gehoord hebben en hij was het niet die de landen van het Westen voor het eerst in de verbeelding had aanschouwd, maar die eenzaam zwervende schipper, die wellicht niets dan een waanbeeld was, geboren uit de zoekende geest van de tijd. De ontdekking van Amerika zat in de lucht en het is dus niet waarschijnlijk dat Columbus in Portugal niet geloofd werd.
Hij verliet Lissabon en kwam in Castilië waar men hem eveneens miskende, zeven jaar lang. De hertog van Medina Celi ontstak in geestdrift voor zijn denkbeeld en sprak hem voor aan het hof. Koningin Isabella, die hem met welgevallen aanhoorde | |
| |
over de verbreiding van het christelijk geloof, liet zijn plannen onderzoeken. Bij de geleerden in Salamanca ontmoette hij twijfel. Tegenspraak duldde hij niet, hij vertrok wrevelig. Hij werd opnieuw aanbevolen en men onderzocht zijn plannen opnieuw.
Volgens zijn schatting kon de kust van Azië, Cathay en Cipango, niet meer dan achthonderd mijl van Europa verwijderd liggen. De geleerden schudden het hoofd over de misvatting dat de aarde zo klein zou zijn, immers volgens de nieuwste berichten moest een schip van Suez wekenlang varen om de kust van Indië te bereiken, hoe ver dan moesten China en Japan zich strekken? Zijn kennis werd betwijfeld. Het is waarschijnlijk dat de geleerden beter op de hoogte waren van de afmetingen der aarde, maar Columbus had de kracht van de bezetene: westwaarts en niet verder dan zoveel mijlen moest het land van de grootkhan liggen en Cipango, of ook alle wijzen anders dachten. En wie het niet toegaf miskende hem.
Toen, nadat eindelijk Ferdinand en Isabella overtuigd waren dat de kans gewaagd kon worden, met het vooruitzicht van godgevallig werk te doen voor het geloof en tevens van winst met goud, werd hij weder verhinderd en weder omdat anderen de grootheid van zijn daad niet begrepen. Columbus stelde voorwaarden die de vorsten voetstoots verwierpen. Het waren dezelfde voorwaarden waarom men in Lissabon zijn dienst niet had aanvaard. Hij eiste als beloning voor de ontdekking van de wingewesten voor Castilië de titel van admiraal over de oceaan, levenslang en erfelijk; de waardigheid van onderkoning over al de te vinden landen; het tiende deel der koopwaar, goud, juwelen, specerijen, die vandaar aangevoerd zouden worden; de rechtspraak in alle handelszaken; het recht een achtste bij te dragen in de uitgaven en daarvoor een achtste te ontvangen van alle winsten uit de handel.
Men heeft wel getwijfeld of Columbus uit Genua kwam, maar deze eisen zijn naar de geest van de koopmansrepubliek.
Koning Ferdinand zag de arme zeeman aan die admiraal en onderkoning wilde zijn. Koningin Isabella zuchtte dat het eigenbelang meer geteld werd dan het geloof. De schatmeester streek zijn baard, vergenoegd over zoveel zakenkennis. En Columbus liep woedend heen, zonder de verschuldigde eerbied.
Reeds enige jaren tevoren had hij door zijn broeder Bartolomeo in Londen het voorstel laten doen om Indië door de West | |
| |
voor Hendrik VII te zoeken. Waarom dit voorstel niet uitgevoerd werd is niet bekend. Nu bleef hem alleen over zijn dienst de koning van Frankrijk aan te bieden. Hij besteeg de muilezel en vertrok.
Maar hij werd voor Spanje behouden door tussenkomst van de schatmeester van Aragon. De vorsten namen al de voorwaarden aan en Santangel leende de gelden nodig voor de uitrusting.
Het handvest werd gegeven in de Vega, het dal voor Granada, waar Ferdinand en Isabella tegen de laatste Moren in Spanje streden. De bekroning van de eeuwenlange oorlog tussen christendom en islam verklaart wellicht waarom de vorsten thans de eisen van Columbus inwilligden. De legende, die alle verdienste alleen aan hem toekent, verzuimt te spreken van een oud geloof, dat in deze tijd, toen de Arabieren uit de laatste grote stad, het juweel van Andalusië, verdreven werden, een ontzaggelijke invloed gehad moet hebben.
Toen ongeveer zeven eeuwen voordien de Moorse veroveraars Andalusië binnendrongen en de kloosters verwoestten, vluchtte een abt met zijn monniken langs de Rio Tinto tot Palos aan de kust. Daar scheepten zij zich in en voeren westwaarts. Zij vestigden zich aan de andere zijde van de zee en legden hun eilanden onder de toverban dat zij niet gevonden zouden worden eer de laatste Moor weer uit Andalusië was verdwenen.
Er is nog een overlevering volgens welke er in de verborgen landen van het Westen christenen woonden. In Noord-Wales vertelde men dat toen de koning Gwynnedd gestorven was, omtrent het einde der twaalfde eeuw, zijn zoon Madoc met vele vrienden het land verliet, varende naar de ondergang der zon, en anderen uit Wales volgden hen. Zij vonden een land en daar woonde hun nageslacht. Gomara, een bevelhebber van een Spaanse tocht, berichtte aan de kust van Yucatan een volk gezien te hebben dat het kruis vereerde.
Nu de strijd tegen de laatste Moorse koning ten einde ging rijpte de tijd om de voorspelling te vervullen. Dit geloof heeft zeker een grote invloed gehad op het zeevarend volk van Palos.
Koningin Isabella wees Palos aan om drie schepen voor de tocht te leveren, benevens de bemanning. Toen Columbus kwam met het bevel vertrokken de schippers de een na de ander en geen enkel man bood zich aan om met hem te varen. Zij vertrouwden hem niet. Terwijl hij wachtte, ongeduldig en kwaad,
| |
| |
tevergeefs pogende schepen te vinden, keerde de man terug die te boek staat als de verrader, Martin Alonso Pinzón, de man zonder wie Columbus geen schepen en geen scheepsvolk gekregen zou hebben. Hij was in Rome geweest met zijn karaveel de Pinta en hij had er kaarten gezien uit de boekerij van de paus, waarop de eilanden van Antilia getekend stonden. Hij vond Columbus geen dwaas, hij had wel oren naar zijn plan en hij kwam met hem overeen voor schepen en mannen te zorgen. De Pinzóns waren een talrijk geslacht van zeevaarders, hun woord had gewicht in Palos. Kort gezegd dat zij zich schamen moesten geen tocht van enkele weken aan te durven op een zee waar de Portugezen al gevaren hadden, zoals zij immers gehoord hadden van een hunner die van een zee vol van gras en wier wist te vertellen, met de belofte van rijke buit aan goud, van de beloning van een jaargeld voor heel het leven aan hem die het eerste land zou zien, had hij spoedig de mannen bijeen, ruim honderd. Zijn eigen schip stelde hij ter beschikking en hij wist de eigenaren van twee andere, de Santa Maria en de Nina, te bewegen ze te verhuren. Het waren kleine vaartuigen, van zestig tot honderd ton; slechts een, het admiraalsschip Santa Maria, had een dek, de andere waren open.
De mannen biechtten, groetten vrouwen en kinderen, en de kleine vloot voer weg uit de Golf van Palos op een vrijdag in augustus. Grote zeetochten werden bij voorkeur op een vrijdag ondernomen. Albuquerque, die zeer vroom was, begon een reis of een krijgsverrichting altijd op die dag.
Tot de Canarische Eilanden bleven zij in zicht van de kust. Daar moest de Pinta, waarop Pinzón bevel voerde, een oud vaartuig, dat nochtans de snelste zeiler bleek te zijn, anders getuigd worden. Met latijnse zeilen kon het scheepje niet de wijde zee invaren, dus kreeg het ra's en vierkante zeilen. De zesde september vertrokken zij. Gedurende twee dagen werden zij gevolgd door Portugese karavelen, waarin Columbus een blijk zag van de afgunst.
De zee was kalm, zij voeren gestadig voor de wind. De zeventiende september, toen zij meenden ruim driehonderd mijl afgelegd te hebben, zagen zij vogels die op land leven en bosjes gras op het water drijvend. Elk schip deed zijn best het voorste te zijn, gewoonlijk was het de Pinta, de mannen betwistten elkander de uitkijk in de mast. Het water smaakte minder zout, de lucht werd | |
| |
zoel. Columbus en Pinzón riepen elkander toe, de kaarten gingen in een koker van boord tot boord, de eilanden die daarop stonden moesten nabij zijn. Columbus wilde geen eilanden vinden, maar het vasteland van Indië en beval daarom de koers pal west te houden. Weldra verdwenen de tekenen die wezen op land nabij. Het waren weer eenzame dagen van water en hemel en steeds voorspoedige wind, die de schepen sneller dreef dan zij dachten. Columbus had de afstand tussen Portugal en Cipango vastgesteld, maar de schippers wisten wel dat zij al verder waren dan het aantal mijlen door de admiraal voorzegd. Zij poogden het te verbergen voor de mannen die ongerust keken naar de wind, bestendig zuidoost en zich afvroegen hoe zij tegen die wind naar Palos terug moesten keren. Er waren er die even goed konden rekenen, zij murmureerden dat zij nooit gehoord hadden van volk dat zo ver van land had gevaren, zij telden dat voor de terugreis de kost zou ontbreken. Steeds recht vooruit voeren zij, waarheen? Het was al een streek waar niemand van wist, want de naald had verkeerd gewezen en de admiraal had hen gerust willen stellen met het praatje dat de noordster hier een andere plaatshad, of hij hier al eerder was geweest. Het was een betoverde streek, niemand wist wat zij ontmoeten konden, niemand hoe zij terug moesten varen. Zij werden opstandig. Columbus had een wil, maar geen gezag, hij beval en hij dreigde. Tijdgenoten getuigden dat hij opvliegend en bars was, kortaf en hard, geen man die de zeeman verstond. Pinzón was het die de moed erin hield met een luchtig gezegde van: Achthonderd mijl? goed, dan gaan wij tweemaal zo ver.
Toen kwamen zij in de Sargassozee, waarvan zij gehoord hadden, de dichte slierten van wier waarin de schepen langzaam voortkwamen. Eerst vreesden zij te stoten, maar het lood raakte geen grond. Er moesten eilanden nabij zijn, want zij zagen pelikanen en er werd een krab gevangen. Columbus weigerde de koers te verleggen, omdat hij Cathay en Cipango wilde bereiken, geen eilanden van de kaart.
Eindelijk brak de dag aan waarop men de nieuwe geschiedenis begon te tellen, 11 oktober 1492. Het was avond, Columbus stond op de kampanje. Hij meende een lichtje te zien als van een waskaars die op en neer ging. Hij riep de page die hem was toegevoegd en ook die zag het lichtje. Hij riep de equipagemeester, die het echter niet zag. De zeelieden werden herinnerd aan de | |
| |
hoge beloning, tienduizend maravedis per jaar voor hem die het eerst land zag. Weinigen sliepen die nacht.
Het was twee uur in de morgen toen de maan opkwam. Een man, genaamd Juan Rodriguez Bermeja, van Molinos bij Sevilla, op het schip Pinta, zag een landpunt van wit zand en hij tuurde en hij zag land. Hij sprong toe op een bombarde, hij gaf vuur en riep: land! Land!
De schepen draaiden bij en in de dageraad knielden Columbus, Pinzón en de anderen op het land dat San Salvador genoemd werd. De Nieuwe Wereld was gevonden.
Bermeja ontving een beloning, maar het jaargeld behield Columbus voor zichzelf, immers daar hij het eerste een licht had gezien. Er werd van die zeeman verteld dat hij, walgend van het bedrog, zijn geboorteland verliet, het christendom afzwoer en mohammedaan werd.
Er is veel getwist welk eiland in de Cayes-groep San Salvador was, vijf zijn ervoor genoemd en op het eiland Watling staat een gedenksteen.
Goud was hier niet. Columbus zeilde verder naar Cuba en Haïti om goud en vond het er evenmin. Toen hij op de tweede en op de derde tocht ook geen goud vond ving hij Indianen om ze ter markt te voeren. Binnen korte tijd bloeide de slavenhandel.
Niemand heeft kunnen beslissen wat het was dat Columbus tot de tocht dreef, de zucht om het geloof te verbreiden, de begeerte het onbekende te doorgronden, avontuur of winzucht. Maar toen hij het land eenmaal gevonden had heerste de winzucht vooraan.
Er is gezegd dat de tijd rijp was voor de ontdekking. Een ander had het kunnen doen, een Portugese zeevaarder of Pinzón. Maar Columbus was de begunstigde die het deed en men heeft van niemand vernomen die zozeer betoverd was door het Westen. Wat ook anderen hadden voorbereid, hij was het die aan de Oude Wereld een nieuwe gaf.
|
|