| |
| |
| |
Portugaals Indiën
Toen Cabral, die het bevel had gevoerd over de tweede zeetocht naar Indië, met een rijke lading teruggekeerd was, deelde koning Manoel de Venetiaanse gezant lachend mede dat, nu zijn schepen op het Oosten voeren, de kooplieden van alle landen voortaan in Lissabon zoveel specerij konden vinden als zij wensten en goedkoper dan in Venetië. De heren tien van San Marco, het bericht gelezen hebbende, beraamden hoe zij het verhinderen konden. Weldra bemerkten zij dat hun galeien minder uit Alexandria brachten, met de tijdingen dat daar weinig te kopen was. De karavaanvoerders eisten buitensporige prijzen, klagend dat zij in Suez lang hadden moeten wachten, dat er maar enkele vaartuigen waren gekomen met schrale lading wegens de zeeroof en wegens de onrust in de landen van Indië. Daar heerste strijd onder vorsten, Afghaanse moslim en hindoe, en roerigheid onder hun vazallen, van wie sommigen, die over de beste specerij beschikten, steun hadden gezocht van een volk varend onder het kruis. Gezanten waren de soldan van Caïro komen vragen schepen te zenden, geschut en buskruit zoals de Portugezen hadden. Egypte had echter zwaarder zorgen dan de handel, de schrikkelijke macht der Turken drong steeds nader. Hoewel zelf door sterke vijanden in haar gebied aangevallen bood de republiek een bondgenootschap aan en, om haar eigen schepen naar het Oosten te zenden, stelde zij voor een kanaal naar Suez te graven.
Spoedig vonden de zeevaarders van Dom Manoel schietgeweer en buskruit tegenover zich. In alle plaatsen aan de Rode Zee werd haastig gewerkt aan grotere vaartuigen, die met krijgsvolk bemand konden zijn, gewapend met geschut uit Venetië. Vijanden zochten verzoening, vorsten wier rijken ver van elkander lagen sloten bondgenootschappen, machtigen boden hulp aan zwakkeren, priesters vuurden aan tot strijd tegen de christen. Afghanistan, Perzië, Arabië, Egypte, al wat daar macht bezat of handel dreef, voelde de nadering van onheil. Kooplieden die door de steppen reisden vernamen, des avonds om het vuur | |
| |
gezeten met andere die uit het Westen kwamen, berichten van steden door vrees of door geweld aan het kruis onderworpen, steden waarvan zij nooit gehoord hadden, maar alle bewoond door volgers van de Profeet. Zij reisden verder, de verhalen groeiden en kwamen honderdvoudig groter in paleizen voorbij de Ganges. Heel het Oosten hoorde dat het kruis, de vijand van eeuwen her, binnengedrongen was.
De schrik was in Azië geslagen, dit was het geweldig wapen dat het lot het kleine, maar stoutmoedige Portugal had gegeven. De sterkste vloot, die in de eerste jaren van de zestiende eeuw langs de kust van Afrika verscheen en naar Malabar overstak, telde maar tien of twaalf schepen, bemand met hoogstens duizend zeelieden en soldaten. Wel hadden zij vuurwapenen, maar een ongemakkelijke kolfbus overtrof een goed gehanteerde handboog niet veel en een groot aantal werpsperen kon een paar lila's weerstaan. Hoe konden de Portugezen, na de ontberingen van een lange reis, legers van duizenden overwinnen? Sedert eeuwen hadden sterrenwichelaars voorspeld dat een volk uit het westen de landen van Mohammed zouden veroveren, sedert lang ook kwamen er geruchten van de tochten over de zee en toen de schepen van Vasco da Gama voor Calicut lagen hadden de waarzeggers de handen geheven. De Portugezen kwamen met een zinnebeeld, gehaat en gevreesd. Het rode kruis, over de gehele lengte en breedte van de zeilen uitgestrekt, betekende voor het volk van Indië niet de vreedzame handelaar, maar de veroveraar, lang voorspeld. Niet de macht van enkele schepen was het, maar het onafwendbaar lot waaraan de sjeiks der Afrikaanse steden zich onderwierpen, Zanzibar, Mozambique, Quilmanca. De schaduw van de kruisridder ging Portugal vooraf.
De eerste bevelhebbers hadden opdracht vreedzaam handel te drijven, indien het moest met geweld de Arabische kooplieden te verdringen, maar de inheemse vorsten het gepaste eerbetoon te geven, gelijken van Dom Manoel. Binnen korte tijd werd het duidelijk dat het voornemen om in vrede met de vorsten te verkeren en tevens de mededingers te verdrijven onuitvoerbaar was.
De Moorse kooplieden vertegenwoordigden machtiger rijken dan Portugal en voor de belangen van de heersers van Indië waren zij onontbeerlijk, niet slechts als cijnsplichtigen die de schatkamers vulden, maar ook als voerlieden naar de heilige stad | |
| |
Mekka; zonder Moorse handel geen rijkdom, zonder Moorse schepen geen bedevaart. Vasco da Gama vond reeds de poort naar het paleis door Moren versperd, zijn opvolgers hadden ook op zee te strijden tegen onderdanen van de soldan of van de Grote Turk. Toen bleek, dat de Moren geen mededinging duldden, oordeelden de raadsheren van Dom Manoel dat zij uit de Indische wateren verdreven moesten worden, zonder te begrijpen dat er dan geen vrede met de vorsten kon zijn. De een na de ander keerden de bevelhebbers terug met het relaas van tegenslag, verraad, verlies van factorijen, bovendien van de onnoemelijke schatten die er te winnen zouden zijn indien Portugal meester was. De raadsheren werden verdeeld en Dom Manoel luisterde nu naar deze mening, dan naar gene.
De ene partij telde de kosten, de schepen, de mannen die Portugal kon uitzenden, een getal zo ver buiten verhouding dat het te dwaas was te denken aan heerschappij over uitgestrekte gebieden. Indien men zich bepaalde tot de oppermacht over de zee moest men noodzakelijk alle specerij verwerven. De andere meende dat het onmogelijk was handel te drijven zonder factorijen die verdedigd moesten worden door forten, zonder vestigingen derhalve, veroverd gebied. In Indië werden die meningen vertegenwoordigd door Francisco de Almeida, de eerste onderkoning, en door Affonso de Albuquerque, zijn opvolger.
Almeida, enkel naar handel en vrede strevend, schreef aan Dom Manoel: ‘Laat uw macht op de zee gevestigd zijn. Hoe meer forten gij laat bouwen, hoe meer gij te verdedigen hebt en zoveel minder wordt uw macht, want uw krijgslieden zijn slechts honderden tegen de duizenden hier. Beveel over schepen en gij zijt heer van Indië; zonder de schepen kan geen fort u baten.’
Albuquerque was geen koopman, maar een veroveraar. Hij wilde meer dan rijkdom voor Portugal, hij wilde Azië van de Rode Zee tot Malakka onderwerpen aan het kruis, een droom van een oosters christenrijk beheerst door Portugal. Met de geest van de veroveraar, in wie het droombeeld de hartstocht van de daad ontsteekt, zag hij de verhouding niet tussen de grootheid van zijn begeerte en de kleinheid van zijn middelen.
In de tijd van Vasco da Gama's tweede tocht, toen hij nog maar bevelhebber van een der schepen was, begreep hij dat de strijd onder de radja's van Malabar noodlottig moest worden | |
| |
voor de Portugezen indien zij niet een van de partijen steunden. Hij koos de zwakste, de vorst van Cochin, die geen stand meer kon houden tegen de zamorijn van Calicut, hij bood hulp aan in ruil voor leenplicht en bouwde een fort, ter bescherming van Cochin, maar het was tevens de eerste vestiging in het land van Indië. Da Gama, de andere bevelhebbers, de raadsheren in Lissabon toen zij ervan hoorden, keurden het af en kortzichtig beschouwd hadden zij gelijk, want met dat eerste fort begon de moeilijke strijd tegen een overmacht. Cochin werd aangevallen, genomen, heroverd; de strijd ging verder, in Cananor, in Quilon, in Calicut, er moesten meer versterkingen gebouwd worden, Portugezen vielen bij honderden, Indiërs bij duizenden. Intussen kwamen peper en gember niet in de kuststeden, maar vonden een andere weg naar de Moren, de wapenen moesten ze achterhalen. Voortaan was het niet de handel alleen die de Portugezen bezighield, maar de oorlog, ver weg, vermoedelijk te zwaar voor het kleine rijk. Albuquerque werd toen al een man zonder kennis van zaken genoemd, een heethoofdige fantast, die de handel bedierf en het land in moeilijkheden bracht. Behalve een enkele ridder, bekoord door de roem, waren het alleen priesters die hem bij de koning steunden, want zij geloofden dat door hem inderdaad het kruis in Azië zou zegevieren, niet door winstzoekers, en hij had het priesters te danken dat hem opnieuw bevel werd opgedragen, ditmaal echter over drie schepen die voor Guardafui moesten kruisen om Moorse schepen te beletten koopwaar in de Rode Zee te brengen.
Almeida was toen onderkoning en capitan mor. Die benaming werd later in Nederlands-Indië overgenomen, capitan mor heette de gouverneur-generaal bij de Maleiers.
Voor traag varende schepen was het, op de afstand die Socotra van Aden scheidt, moeilijk de vlugge zambucca's te vangen, van de tien die in gezelschap voeren ontsnapten er acht. Het vruchteloos wachthouden werd Albuquerque, die daden begeerde, een beproeving. Hij zag hoe het doel beter bereikt kon worden door de handelsplaatsen Ormuz, Aden, Suez, waarover alle scheepvaart ging, de Moren te ontnemen. Geen Turks krijgsvolk, geen Venetiaans buskruit zou Indië meer bereiken. Zonder schatting van de macht der vijanden besloot hij met zijn drie schepen de Rode Zee binnen te varen en het gehele verkeer te breken door eerst Djeddah te nemen, dan Suez. Aan de kust werden vele | |
| |
vaartuigen veroverd, geplunderd en verbrand, en de Moren die ontvluchten konden, verspreidden met hun verhalen schrik voor de mannen van het genadeloos kruis. Menigmaal viel Albuquerque in een hinderlaag, verstrikt door de listen van de sjeiks, maar door zijn onverschrokken, onstuimige aanvallen bleef hij altijd meester. Er wordt van hem verteld dat hij zich voor de verovering van Azië Alexander de Grote tot voorbeeld hield, die ontrouw en verraad met ontzettende slachtingen vergold. Albuquerque liet steden uitmoorden en verbranden. Door zijn hoogmoedigheid bij de onderbevelhebbers onbemind verwekte hij thans afschuw door bedrijven die zelfs toen onmenselijk werden genoemd. Voor de vestigers van heerschappij is bloed niets dan het vuilnis van een dag. Toen hij een vloot kleine slavenhalers vermeesterd had liet hij de negers dopen, de vierhonderd Moren handen, oren en neuzen afhouwen en aan land zetten, zeggend in Mekka te boodschappen dat de banier van Portugal in aantocht was! Maar niet alleen vrees verspreidde hij, ook dorst naar wraak. De bevelhebbers herinnerden hem aan de opdracht voor Guardafui wacht te houden.
Hij sloeg geen acht op hun aanmerkingen. Na een vergeefse aanval op Aden zette hij zeil naar Ormuz, stapelplaats van de handel in hooggeprezen paarden en tapijten. Hier begonnen voor hem de moeilijkheden, niet alleen met de ongelovigen, maar ook met zijn landgenoten, en gelijk daarmede groeide de wil om een rijk te stichten. Ormuz en Malakka werden de uiterste grenspunten van Albuquerques Indië, die steden wilde hij veroveren. De bevelhebbers lachten om het dwaze voornemen. Almeida noemde hem een dwaas en riep hem terug. Maar hij stoorde zich niet aan de onderkoning die hem over drie maanden het gezag moest overdragen, want in een kistje had hij het pergament met zegel van Dom Manoel, de benoeming waarvan hij nooit gesproken had. Hij slaagde erin een fort te bouwen in Ormuz, maar de volkomen verovering ontging hem toen twee der bevelhebbers met hun schepen hem verlieten. Nu zeilde hij naar Cochin om van Almeida het bewind over te nemen.
Daar vielen grote woorden. De onderkoning deinsde er niet voor terug Albuquerque, wiens heerszucht hij verderfelijk voor de handel achtte, gevangen te doen zetten. Eerst toen er uitdrukkelijk bevel uit Lissabon kwam gaf hij het bestuur over.
Terstond rustte Albuquerque een vlootmacht uit voor | |
| |
Ormuz. Maar uitgevaren vond hij aan de kust een stad die hem gemakkelijk te nemen scheen en hem inderdaad met weinig strijd in handen viel. De naburige vorsten stelden zich te weer en de verdediging eiste zo veel moeiten dat hij de tocht naar Ormuz moest uitstellen. Tegen de raad van zijn bevelhebbers, tegen de vermaningen uit Lissabon hield hij vol en Goa bleef het eerste bezit in Portugees Indië, met een fort en een kerk.
In enkele jaren breidde Albuquerque zijn heerschappij uit langs de Bengaalse kust tot Malakka toe, dat hij veroverde vooraan in het gevecht, zeventig jaar oud. Ieder schip uit Lissabon bracht intussen vermaning, terechtwijzing, afkeuring van zijn geweld, hij zond schrale winst en vroeg altijd meer krijgsvolk. Maar hij toonde de koning hoeveel rijkdommen hij voor hem in het Oosten won. De buit van Malakka, een troonzetel en een scepter met ontelbare juwelen bezet, ging in een schipbreuk verloren. Toen Dom Manoel echter de geschenken van de vorsten van Sumatra, Pegu, Coromandel rondom in zijn zaal aanschouwde, schalen vol juwelen en paarlen, wapens van goud, weefsels van zijde en zilverdraad, begreep hij dat de veroveraar hem meer dan de koopman gaf en handhaafde hij hem, ofschoon hij, telkens wanneer teruggekeerde bevelhebbers verhaalden van de onmogelijke, ongelijke strijd daarginds, de uitbreiding van gebied afkeurde. De schepen brachten kostbaarheden, behalve koopwaar. Het hof van Lissabon verwierf een luister waarvan gesproken werd in Europa, Portugal kreeg een faam, bazuin van zijn roemrijke welvaart. Dom Manoel zond Tristan da Cunha naar Rome om de paus te huldigen, de gezanten van alle christenkoningen zagen de geschenken die aangeboden werden, een baldakijn van turkooizen door negers gedragen, pauwen en apen, een olifant die om de verre Kaap had gevaren. Enkele jaren na Vasco da Gama heette Portugal rijker dan Venetië.
Na de verovering van Malakka voer Albuquerque uit tot een onderneming die uit een grootse verbeelding sproot. Dat hij ertoe besloot zonder over de middelen te beschikken bewijst dat hij behoorde tot het geslacht dat recht naar het doel staarde zonder op de weg te letten, niet tot het volgend dat alleen de vruchten zamelde. Hij faalde, maar de schrik van de bedreiging had ongetwijfeld evenveel invloed op het voortdringen der muzelmannen als op hun tot dusver ongestoorde handel. Albuquerque had naar Lissabon geschreven om hem ingenieurs | |
| |
en werklieden te zenden, want hij wilde Egypte onderwerpen door een kanaal te graven om het water van de Nijl naar de Rode Zee te voeren. Daarna wilde hij met een vliegend leger Mekka nemen om in ruil voor het gebeente van de Profeet Jeruzalem te bevrijden. Er gebeurde niets daarvan, voor Aden keerde hij terug. Maar het gerucht was door al die landen gegaan, de Arabieren zagen de grote hand en leerden de vijand vrezen.
Het was zeven jaar geleden dat hij in Ormuz een fort had gebouwd en sedert die tijd had de vorst, een vazal van Perzië, de verbintenis van schatplichtigheid verbroken. De gehele handel in kostbare reukwerken, kostbare paarden werd door Perzen gedreven; een paard uit Perzië was voor de vorsten van Indië een zo begeerd bezit dat zij er honderden goudstukken voor betaalden en een schip dat een paard aanvoerde was vrij van tol. Albuquerque had Ormuz niet vergeten.
De stad lag op een eiland bij de kust, dicht gebouwd met nauwe straatjes en hoge muren. Daarvoor aan het strand verrees het fort, thans door een sterke afdeling boogschutters bezet, met vuurmonden op de zee gericht. Op een middag naderde de vloot, een macht hier nog nooit gezien, vijfentwintig schepen met blinkende zeilen ankerden rondom de stad. De regent zond nederige boden die de eis het fort te ontruimen terstond aanvaardden.
Albuquerque was ziek en hij wist dat het einde van zijn dagen te snel naderde om het voorgenomen werk te voltooien. In de ouderdom, voor het leven vergaat, brandt soms de vlam der begeerte feller dan in de jeugd. Met glanzende ogen schouwde hij toe hoe zijn krijgsvolk aan land ging, hoe de vlag met het kruis gehesen werd eerst op het fort, dan op het paleis. Van alle schepen bulderde het saluut. Er bevond zich in de stad een gezantschap van de machtigste vijand, op weg naar zijn bondgenoten in Indië, dat nu in handen viel van de capitan mor. Zij verzochten voor de grote heer te mogen verschijnen om hem de hulde van hun koning te brengen. Met de praal van een Perzische heerser kon Albuquerque niet wedijveren, maar hij liet een staatsie bereiden om te tonen dat Portugal meester was. Voor het fort werd een stellage opgericht, drie verdiepingen hoog, geheel met tapijten behangen, en twee zetels werden erop geplaatst, een grote met het Portugese wapenschild, een kleine van karmozijn fluweel. Boven de zetels rees de banier van witte zijde met het | |
| |
rode kruis. Rondom, tot in de straten, stonden duizend hellebaardiers en musketiers met blinkende stormhoeden en kurassen. Toen zond hij de bevelhebbers om het gezantschap te geleiden, terwijl hij, langzaam en moeilijk, met zijn zwaard en ordeketen van Santiago, de hoge troon besteeg. In een lange stoet naderde het gezantschap met de geschenken voor de tegenstander in Indië bestemd. Vooraan Moren te paard, de jagers van de sjeik, met de jachtluipaarden achter zich; dan, met tamboers ter wederzijde, de edele paarden voor de koning van Portugal, geschabrakt met goudbrokaat en paarlen aan de teugels; voorts twaalf aanzienlijken te paard, met hun dienaren die de gouden schalen droegen, de balen zijde, de vazen met muskus. Albuquerque toonde zich genadig en gaf de gezanten een brief voor hun heer waarin de keuze gesteld werd tussen de vriendschap en de vijandschap van Portugal.
Met de verovering van Ormuz was het Portugese rijk gevestigd. Ormuz en Goa hadden een grote klank en bij de naam Albuquerque, geweldig als die der veroveraars van weleer, luisterde Portugaals Indië.
|
|