| |
| |
| |
Vasco da Gama
Wie op een hedendaagse boot, nog maar weinig op een schip gelijkend, van het ene werelddeel naar het ander trekt, kan zich nauwelijks voorstellen hoeveel inspanning er vereist werd om de wegen te vinden, die thans nauwkeurig op de kaarten staan gemerkt. Het mag wel herhaald worden dat men dank verschuldigd is aan de mannen van Portugal, zowel aan de grote die een naam nalieten in de geschiedenis, als aan de talloze ongenoemde, die een leven gaven aan die arbeid.
Na Dom Henrique en Affonso werden de pogingen om door het geheim van de oceaan te dringen krachtiger voortgezet door een koning van hetzelfde huis. De tijd was rijp en bracht de bekwaamste leider voort, João II, de Volmaakte Vorst genoemd, zonder twijfel een der begaafdste heersers van zijn eeuw. Hij staat bekend als een toonbeeld van de vorst door Machiavelli getekend, vèrziend, hard, bereid voor ieder middel om zijn doel te bereiken, een staatsman sluw en krachtig. Dom Henrique leefde in een droom van wetenschap, koning João doorzag het belang van de oceaan voor zijn staat, de macht die daar te winnen was; het werk van de een was dat van de denker die de gezichtseinder van Europa verruimde, dat van de ander, op voordeel gericht, maakte van zijn land een schatmeester van Europa.
Niet uit godsdienstijver, maar uit begeerte naar handelsbetrekkingen zond deze koning boden om het land van prester Jehan te zoeken. Een van hen, Covilhao, keerde terug met uitvoerige berichten over de afstand tussen de kusten van Indië en Afrika, over de rijkdom van de handel en de scheepvaart der Arabieren. Venetië voelde zich gerust in het bezit van de oude handelsweg, andere mededingers waren er nog niet, Portugal kon zich degelijk voorbereiden op de verovering der specerijen. Er werd wel gesproken van de mogelijkheid Indië door het westen te bereiken en het schijnt dat tochten uit Lissabon inderdaad dicht bij Amerika kwamen, maar koning João luisterde naar de raad door te zetten op de veiliger weg langs de Afrikaanse kust, waar de schepen konden ankeren en benodigdheden vinden.
| |
| |
Daar was ook een factorij gesticht die de koning tot elke prijs behouden moest, San Jorge da Mina, vanwaar ieder jaar in grote hoeveelheid goud werd aangevoerd. De weg om de Kaap scheen zeker en lonend.
Veel is er niet bekend geworden van de eerste vaart die slaagde. Eerst een halve eeuw later, toen het Indische rijk al gevestigd was, vernam men buiten Portugal iets van Bartolomeu Diaz. Er zijn gevallen vermeld van stuurlieden en matrozen die, weggelopen zijnde, tot over de grens vervolgd werden en vermoord, enkel om de geheimen van de scheepvaart te beschermen.
Twee karavelen waren uitgevaren onder bevel van Bartolomeu Diaz en João Infante, scheepjes van vijftig ton. Op 30o z.b. ongeveer geraakten zij uit de kust en toen Diaz bemerkte dat het iedere dag kouder werd, keerde hij de steven oostwaarts. Zij kwamen in woeste stormen, dagenlang slingerden zij op de donkere zeeën zonder land te zien, tot het volk onwillig werd en eiste het roer te wenden. Eindelijk vonden zij een kust terug en op een eilandje in de baai van Algoa, waar zij aan wal gingen, plantte Diaz een zuil, zonder te weten dat het de eerste was aan de andere zijde van de Kaap. De schepen voeren verder tot de Grote Vis Rivier, maar hier werd Diaz door de oproerigheid van de zeelieden genoodzaakt terug te keren. Na zestien maanden waren zij weer in Lissabon, na een vergeefse tocht, maar de toegang naar de oostelijke oceaan hadden zij gevonden.
Men leest herhaaldelijk van muiterij op die vroegste vaarten. Het harde leven aan boord hield het scheepsvolk terug en de schippers, rekening houdende met de kans er velen te verliezen, eisten een grotere bemanning dan nodig was om het schip te bedienen. En daar men zelfs voor de zeer hoge lonen het aantal niet bijeen kreeg, werd het aangevuld met misdadigers, ‘om voor de prins te varen’, zoals het later heette; de veroordeelden die zich onderscheidden werden beloond met verlichting van hun straf.
Toen Infante verslag deed van de reis verklaarde hij de koning dat zij niet geslaagd was alleen omdat de schepen te klein waren om voorbij de Cabo Tormentoso te varen, maar indien hem grotere verschaft werden, durfde hij de hoop te geven, die bijna zekerheid was, dat het doel bereikt zou worden. Waarop de koning antwoordde dat dan die kaap niet de Kaap van Stormen genoemd mocht worden, maar volgens zijn woord de Kaap van | |
| |
de Goede Hoop. En hij kreeg de opdracht nieuwe, grotere schepen te bouwen.
Dit was het vonnis voor de karaveel, want Infante ontwierp zware, brede vaartuigen, met een ruim bakhuis en een hoge kampanje, getuigd met vierkante zeilen, hoger en breder dan ooit gezien. De afstand tussen ontwerp en uitvoering werd langzaam overwonnen. Het zeildoek dat, in kleden van zulke afmetingen, de storm kon weerstaan, moest nog gemaakt worden, sterk en niet zwaar.
Nog eer die schepen op stapel gezet werden ontving de koning tijding dat een Genuees, wiens aanbod een weg door het westen te zoeken hij afgewezen had, de Taag was binnengelopen. Hij had onder de vlag van Castilië het land gevonden. Zonder zijn teleurstelling te tonen gaf Dom João hem de eer die hem toekwam.
Groot was de vreugde aan het hof van Castilië, maar in Lissabon had men besloten zich de vruchten van driekwart eeuw inspanning niet te laten ontnemen. Er werd voor oorlog bereid en Castilië had zijn krijgsvolk elders nodig. Paus Alexander VI bemiddelde en wees de landen die ontdekt zouden worden gelijkelijk aan Spanje en Portugal toe, als scheidslijn stellende een meridiaan die honderd mijl van de Kaapverdische Eilanden lag. Koning João verzette zich heftig tegen dit besluit en eiste dat de grens driehonderdzeventig mijl van die eilanden getrokken zou worden. De raadsheren stemden toe, zonder te begrijpen waarom de koning dit eiste, want hetgeen hij ermede won in de Atlantische Oceaan verloor hij aan de andere kant van de aardbol.
Door de tocht van Diaz had men geleerd dat een schipper, varende van Kaap Sint-Vincent naar Kaap de Goede Hoop, niet gebonden mocht zijn aan een beperkte ruimte, immers een schip dat moet opwerken zeilt zigzagswijze en om de Kaap te bereiken komt het soms dichter onder Amerika. Wie kon zeggen welke landen er in dat gedeelte van de oceaan lagen? In Lissabon waren mannen met de overtuiging dat daar land moest zijn. De ligging van Brazilië, volgens de bekende feiten in 1500 ontdekt, was misschien eerder bekend; zelfs de naam Brazi is in documenten voor die datum gevonden. Toen de grens tussen de toekomstige bezittingen van Spanje en Portugal vastgesteld was, haastte men zich in Lissabon niet en het duurde vier jaar na de ontdek- | |
| |
king van Columbus eer de tweede tocht om de Kaap ondernomen werd. Mogelijk had men die tijd nodig om de stuurlieden te onderrichten in de wijze om op zee de plaats te bepalen. De hofartsen, tevens natuurkundigen, met de beroemde Martin Behaim, waren bezig de instrumenten te verbeteren. Op die instrumenten, met jarenlange studie en proefnemingen samengesteld, en op de zorgvuldig gebouwde schepen hield koning João zijn hoop.
In het voorjaar van 1497 lagen de schepen op de Taag gereed, vaartuigen in het vroegste model galjoen, dat gedurende eeuwen het beste oceaanschip was. Het kleinste, de Berrio, was tweemaal zo groot als het schip waar Diaz mee voer, de San Rafael en de San Gabriel maten ruim honderd ton; het vierde, de San Miguel, was alleen bestemd om de voorraden te vervoeren.
Koning João stierf voor de leider van de tocht benoemd was, maar hij had gezocht en een man gekozen, die getoond had het gezag met sterke hand te kunnen houden. Zijn opvolger, Dom Manoel, genaamd de Gelukkige, omdat alles voor hem gereedlag om de oogst van de arbeid te zamelen, had niets anders te doen dan die keuze te bevestigen.
De legende verhaalt dat de sterrenwichelaar de koning voorspeld had dat Indië door twee broeders gevonden zou worden. Toen Vasco da Gama voor hem verscheen en de opdracht ontving, liet Dom Manoel hem zelfde tweede bevelhebber noemen, waarop Vasco verzocht dat het zijn broeder Paulo mocht zijn. Wegens een twist met een der groten leefde Paulo da Gama in ongenade, maar de koning liet hem terstond ontbieden. Hier waren twee broeders.
Toen op de eerste zondag van juni in de kathedraal een mis was opgedragen voor de zeetocht nam Da Gama geknield de witte banier met het kruis in ontvangst. Rijdend naast de koning, gevolgd door de andere bevelhebbers, door de edelen en de ganse bemanning, ging hij naar de Taag, waar van wimpel tot spiegel in vlaggentooi de schepen lagen achter elkaar. De trompetters bliezen, het volk stond met de mutsen in de hand en velen lagen aan de oever geknield toen de twee sloepen erheen roeiden, de ene met de aartsbisschop en de geestelijkheid, de andere met Da Gama en zijn banier. Aan de kade schouwden de mensen in stilte toe hoe de aartsbisschop onder de baldakijn ieder schip | |
| |
beklom en met zegenende hand van boeg tot achtersteven ging. Meer konden mensen niet doen, de vloot lag bereid.
Langzaam dreven de schepen stroomafwaarts tot voor de kapel van Restello, daar ankerden zij om op de gunstige wind te wachten, de vaste zomerwind. Toen hij kwam rende er een bode naar het hof. Al het zeevolk biechtte in de kapel en Vasco da Gama lag tot de dageraad voor het altaar met gevouwen handen. De zeilen gingen los, trompetgeschal kondigde aan dat de koninklijke sloep in aantocht was, gevolgd door een lange stoet roeivaartuigen met wapperende vlaggen. Op de kust begonnen de stukken te schieten. De vier schepen voeren de mond van de Taag uit, een eindweegs gevolgd door het vaarwel van de koning, en verdwenen daar waar de branding glinsterde.
Tot de Kaapverdische Eilanden nam de vloot de voorgeschreven koers, maar na Santiago keerden zij westelijk op de onbekende weg. Da Gama was geen zeeman en de navigatie moest hij aan de stuurlieden laten, maar hij was capitan mor (major), opperbevelhebber, die beschikte hoe het doel bereikt moest worden. De stuurlieden zouden ongetwijfeld beneden de linie de kortste weg gekozen hebben. Maar het verdrag van Tordesillas liet de mogelijkheid op ontdekkingen. Da Gama wilde zekerheid of daar landen lagen, daarom beval hij van ongeveer vijf graden boven de linie tot de zuidelijke keerkring in een rechte lijn te varen op het eenzame water waar nooit een mens was geweest. Weken-, maandenlang zeilden de schepen, naast of achter elkaar, geduldig tegen de passaat. Eerst toen hij dacht op de hoogte van de zuidpunt van Afrika te zijn liet Da Gama op het oosten aanhouden.
In het begin van november zagen zij land, de ankers vielen in een baai nabij een kleine rivier. Op alle vier schepen beval de capitan mor een beeld van Onze-Lieve-Vrouwe op de kampanje te vertonen, dat van de San Gabriel was geheel verguld, de zeelieden knielden. Daarna trokken zij hun zondagse klederen aan en voeren zingend aan wal. Aan boord hadden zij geen feest kunnen vieren, het was werken iedere dag, werken en gespannen uitkijken de horizon langs. Vier dagen gunde Da Gama aan land, aan de baai die naar Sint-Helena genoemd werd, toen gingen de ankers weer op en zetten zij de steven zuidwaarts.
Na enige dagen kwamen zij voor de Kaap, die later door | |
| |
Francis Drake de schoonste van heel de wereld genoemd werd. Van stormen hadden zij nog niets bemerkt. Maar voorbij de Valse Baai kregen de stuurlieden moeite met het roer, hoe de zeilen ook gesteld werden om langs de kust te houden, gestadig drong een kracht in de zee de boeg naar het zuidoosten. Daar heerste volgens de verhalen van het volk, dat met Diaz gevaren had, de geest van de storm. Toen de schepen in die richting gestuurd werden, toen de zeeën hoger en woester over de boeg vielen en de wind zo hard begon te rukken dat de masten geen zeil konden verdragen, werd het scheepsvolk onrustig en morrend. Er sloegen mannen overboord. De capitan mor veranderde de koers en binnen drie dagen waren de schepen weer onder de kust, maar de mannen hadden korte rusttijd, want hij zette weer zeewaarts. Toen werden zij gewaar wat de geest van de storm was en wie Vasco da Gama.
Zonder zon en zonder sterren slingerden de schepen op de overslaande golven, de mannen werkten doornat en verstijfd van de ijskoude wind waarin de sterkste nauwelijks op de benen konden staan. Uitgeput door zeven maanden slecht voedsel, brak drinkwater, vermoeienis voor de blote voeten op een nat dek, vloekten en dreigden zij en toen zij de stuurlieden hoorden zeggen dat het geen varen was op een zee waar geen mens iets van wist, hadden zij de keuze tussen hangen aan de mast en weggeworpen in het water. Maar ook Da Gama vernam van de ontevredenheid der stuurlieden. Hij seinde aan de bevelhebbers der andere schepen hen naar de San Gabriel te zenden met de instrumenten en de kaarten. Hij liet hen in de boeien zetten, de astrolaben en de kaarten overboord werpen, zeggende dat hij zonder de kennis der mensen zou varen, alleen met de genade van God. Een stuurman zonder instrument was hulpeloos en kon alleen op het gebed vertrouwen.
Koning Manoel had de rechte man aangewezen. Onbesmet van aarzeling of twijfel had Vasco da Gama het geloof der ontdekkers, betoverd door een licht, blind voor al hetgeen een mens, die met een werelds oog ziet, aan kans of mogelijkheid vindt, aan overweging of bezwaren. Hij knielde voor zijn Mariabeeld, biddend de taak te mogen volvoeren tot roem van de christenheid. Hij had het geloof dat wint.
De schepen zwalkten zonder stuurman. Het voorraadschip San Miguel verloor masten en sloeg lek, de Berrio raakte uit | |
| |
zicht. De bezadigde Paulo da Gama kwam aan boord van de San Gabriel om zijn broeder mededogen te smeken voor de bemanning en de stuurlieden vrij te laten. Vasco stemde toe, maar hij zwoer dat hij hen, indien de Almachtige hun toestond het vaderland terug te zien, in boeien voor de koning zou brengen om hem te tonen dat Indië gevonden was ondanks kleinmoedigheid en ongeloof der mensen.
Zij koersten naar land en de San Miguel moest daar afgebroken worden. De capitan mor gunde rust om het kerstfeest te vieren. De Kaffers, die vee kwamen brengen, zagen de gebaarde mannen met gevouwen handen omhooggestrekt. Zij hielden het voor een plechtige begroeting en, hoewel zij op een afstand bleven, gaven zij hunnerzijds eerbetoon door een dans uit te voeren met schilden en assegaaien. Dat land werd Natal genoemd.
Op de verdere tocht noordwaarts tegen de sterke stromingen kwamen de schepen in zo grote moeiten dat zij weinig vorderden, alleen overdag onder volle zeilen, des nachts zo dicht mogelijk bij elkander liggend, terwijl de wacht scherp uitkijk hield. Eindelijk zag men een klein vaartuig dat snel vluchtte en in die richting volgend kwamen zij voor een kust met een witte stad. Er voeren boten met mannen die klederen droegen, de Portugezen dachten dat het christenen waren. Het was altijd de legende van prester Jehan die de zoekers voorspiegelde dat zij achter de islam geloofsgenoten zouden vinden.
Gelijk bijna alle berichten omtrent de eerste ontmoeting tussen ontdekkers en inboorlingen is ook dat van Da Gama's ervaringen, eerst in Mozambique, dan in Mombassa, zo vaag dat men er de gebeurtenissen niet in onderscheiden kan. De Portugezen betichtten de Moren, aangezet door afgunstige kooplieden, van bedrog en verraad. Van de schepen werd met kartouwen gevuurd, een eerbewijs dat de Moren niet begrepen. De zeevaarders van hun kant begrepen niet dat een sjeik zich geen ontzag liet inboezemen door een handjevol mannen, hoogmoedig of zij meesters waren. Da Gama, die voor Mozambique en voor Mombassa haastig zee had moeten kiezen, liet roekeloos schieten wanneer hij weer een stad zag op de kust.
Hij veroverde een Moors vaartuig dat hij, volgens de zeegewoonte, beval te plunderen, maar de opvarenden die vertelden van een stad, niet verafgelegen, waar christenen woonden, behielden het leven. En zij wezen de weg naar de stad Melinde,
| |
| |
waar de sjeik Vasco da Gama vreedzaam ontving, een geschenk van de koning van Portugal aanvaardde en inlichtingen gaf omtrent Indië en de weg daarheen. Hij ried niet naar Cambay te varen, maar naar de kust waar peper en gember groeiden en hij gaf bekwame stuurlieden mede.
Gedurende de tien maanden dat de vloot onderweg was had zij al het vierde deel van de bemanning verloren. Maar Indië was nabij. De schepen vertrokken, zij zeilden voor de wind en na enige dagen zagen de zeelieden aan de klare horizon de Grote Beer terug. Iedere nacht stond het sterrenbeeld hoger, eindelijk wezen zij elkander ook de noordster.
Op een morgen, terwijl Da Gama stond te turen, strekte de Moorse stuurman de hand uit en knikte en sprak het woord: Indië. Uit de einder steeg een berg. In de middag onderscheidden zij toppen van palmbomen. Het volk van Cananor zag voor de ondergaande zon de grote witte zeilen met een kruis op hun zee.
Zij voeren verder naar een grotere stad, Vasco da Gama ging daar aan land met de zijnen en zij werden in het paleis van de koning van Calicut gevoerd. Daar zagen zij de pracht waarvan verteld was.
Het duurde niet lang eer de capitan mor ook deze koning van verraad beschuldigde en haastig met zijn schepen vertrekken moest. Maar het doel was bereikt.
Weinig kon hij tonen toen hij een jaar later in Lissabon verscheen voor de koning, met de edelen en de geestelijken rondom: een baaltje zijde, een doos vol paarlen, wat zakjes specerij, een tak van de kaneelboom, en het was een verhaal van twee schepen en tweederde van de mannen verloren. Maar de weg was bekend. De koning van Portugal was heer van de oceaan en van Indië.
|
|