| |
| |
| |
Hendrik de Zeevaarder
Toen Dom Henrique, zoon van koning João van Portugal, geboren werd, in 1396, las de sterrenwichelaar van het hof zijn voorbeschikt lot aldus: Zijn teken is de Ram, die het huis van Mars is en de machtigste invloed van de zon ondervindt. En vermits Mars in de Waterman stond, die het huis is van Saturnus, het huis van de hoop, beduidt het dat deze prins zijn leven zal wijden aan onmetelijke en gevaarlijke ondernemingen tot onderzoek van verborgen zaken, overeenkomstig de natuur van Saturnus.
De voorspelling werd vervuld.
Avontuurlijk waren de zoons van koning João alle vier, maar Henrique had de zin het buitengewone te zoeken in de natuur liever dan in de krijg of in ridderlijke daden. Het spel met wiskundige vraagstukken boeide hem toen hij nog een jongen was meer dan dat met de degen of met de speer op het toernooiveld. Toch onderscheidde hij zich zo zeer bij de verovering van Ceuta op de Moren, dat zijn vader hem het bevel over die stad opdroeg, met de waardigheid van Grootmeester der orde van Christus. Daar dit nieuw gebied door de zee gescheiden was van het koninkrijk en bedreigd werd door de ongelovigen, moest Dom Henrique over schepen beschikken.
Hij was twintig jaar toen hij een plan beraamde niet alleen tot verdediging van het bezit, maar tevens tot bestrijding van de vijand, tot heil van het christendom, een groots plan, zoals een jonge prins met verbeelding kon maken, door de bezadigden van het hof een luchtkasteel genoemd. In het oosten, achter de heersers van de islam, in Indië of in Afrika, moest een machtig christenrijk liggen; indien Portugal met de gebieder hiervan een verbond kon sluiten zouden zij de aanval op de Moren van twee kanten kunnen doen. In Ceuta had hij ook van gevangenen betoverende verhalen gehoord van het goud dat in Afrika in overvloed te vinden was; verhalen bovendien van zeevaarders die oostwaarts en zuidwaarts onbekende landen hadden gezien.
Dom Henrique moet een van die geesten geweest zijn die, door | |
| |
een droombeeld verblind, de omstandigheden met hun hindernissen niet begrijpen. Hij voer zelf niet op zee. Hij tuurde op de zeldzame kaarten die hij uit Barcelona en uit Italië had laten komen, hij ondervroeg de stuurlieden der Venetiaanse galeien die, op weg naar Vlaanderen, in Lagos aan wal gingen. Hij zag alleen het doel, hij zocht alleen het middel, zonder te beseffen wat de oceaan was die daartussen lag en hoeveel inspanning er vereist werd om die te overwinnen.
De teleurstelling besefte hij evenmin. De eerste schippers die hij uitzond, in kleine éénmastscheepjes, keerden hoofdschuddend terug, zeggend dat het volk niet voorbij Kaap Neen durfde gaan. De golven stonden daar te hoog, een notedop kon er niet varen. Hij beval andere schepen te bouwen, weinig groter maar, die een jaar later uitzeilden en zij kwamen voorbij die kaap.
Dom Henrique kreeg de naam een dwaas en een verkwister te zijn. De edelen, lachend om een prins die met boeken zat, met scheepslieden omging en zich vereerd voelde met het bezoek van vreemde kaartenmakers, beklaagden zich bij de koning over zijn beheer van de inkomsten der orde, aangewend voor scheepsuitrusting in plaats voor de krijg.
De herhaalde teleurstellingen hadden geen ander gevolg dan dat hij zich hardnekkiger toelegde op de middelen. Hij bedacht orde en regel om het doel te bereiken: bouw van grotere vaartuigen, onderricht der stuurlieden in de kennis van landen en zeeën, in de navigatie, in de instrumenten en paskaarten die in Italië gebruikt werden. Uit Majorca en uit Genua ontbood hij mannen die hierin bedreven waren en hij liet een huis bouwen voor de studie en het onderricht, een zeevaartschool, Terça Nabal genaamd.
Hier werden de vraagstukken van de gestalte der aarde onderzocht. Aan een vlakte geloofde men sedert lang niet meer. De geldende opvatting was dat het oppervlak der aarde te vergelijken was met dat van een eierdop die, met de bolle kant opwaarts, in het water dreef. De oceanen in het westen en in het oosten leidden naar de afgronden. Er waren al geografen die het nieuwe inzicht hielden, dat de aarde een bol moest zijn, hangende in de ruimte, zodat men van een zeker punt altijd in dezelfde richting gaande op dat zelfde punt terug moest keren. Voor die stelling had men geen bewijs. Maar volgens berichten, van eeuwen her overgeleverd, moesten er daar,waar afgronden heet- | |
| |
ten te zijn, bewoonde streken liggen. Kort na de ontdekking van de Azoren vertelden schippers dat er ver in het westen een land moest zijn, gelijkend op een oosters land; op de kust van een dier eilanden had men, aangespoeld, takken van onbekende bomen gezien en eens had men er een drenkeling gevonden, naakt en bruin van huid, zoals volgens de beschrijving de mensen van Indië waren. Toen al, in het begin der vijftiende eeuw, werd gesproken van de mogelijkheid het Oosten te bereiken door naar het westen te varen.
De papieren van Terça Nabal zijn grotendeels verloren gegaan of liggen bedolven in archieven, vele waarschijnlijk in Sevilla. In die tijden hield men ze geheim omdat er verspieders waren uit Spanje en Venetië. Anderhalve eeuw later werd de kennis van de zeewegen nog zo streng verborgen gehouden dat anderen, voor zij een tocht naar Indië konden ondernemen, haar op slinkse wijze moesten bemachtigen. Er schijnen onlangs documenten gevonden te zijn waaruit blijkt dat voor Columbus een tocht van Portugezen tot dichtbij de kust van Amerika kwam.
Tot de instrumenten voor de navigatie, op de school van Lagos onderzocht, behoorden de astrolabe, waarmee men alleen bij kalme zee kon bepalen, en de zeilsteen. In de veertiende eeuw bestond het kompas nog uit een aarden kom met water waarin de naald lag. Het is niet bekend welke verbetering het was die Gioia vond, maar men weet dat op het kompas van de Portugese schepen op de vroegste oceaanvaarten de naald op een spil lag.
De eerste ontdekking, gedaan door Zarco met twee scheepjes die door een storm van de kust waren gedreven, werd weinig geacht, een eiland van even twintig mijl in omtrek. Maar vergeleken bij het onherbergzame vasteland dat het scheepsvolk tot dusver gezien had, was het een heerlijk oord, het bracht weldra, toen er kolonisten gevestigd waren, ruimschoots koren en vee op en het werd een nuttige ankerplaats.
Aan de noordkust van Porto Santo staande zag men aan de einder een nevel. Daarheen varende vond Zarco een eiland dat beroemd is gebleven als een lustoord, zoals in de middeleeuwen Cyprus, maar het klimaat was hier nog milder. Rondom langs de oevers stonden bloemen en vruchtbomen, het midden was dicht bedekt met cederbossen. Het toeval werkt gewoonlijk gunstig als de mensen hard streven. Portugal was arm aan bossen en hier vond men overvloed van hout, wel niet zo sterk als dat | |
| |
van de steeneik, maar gemakkelijker in de bewerking en veel lichter. Zonder Madeira had Dom Henrique niet zo snel zijn nieuwe schepen gehad.
Dit was het tweede eiland waar een padrao werd opgericht, een zuil, toenmaals nog van hout, met het wapen van de koning aan de ene zijde en aan de andere de naam van de ontdekker. Onder voorwaarde het christendom te verbreiden had Portugal van de paus het recht gekregen alle heidense oorden, die het vinden mocht, in bezit te nemen, en voortaan voerde ieder schip zulke zuilen mee.
Dom Henrique droeg zijn schippers altijd op waar zij kwamen Moren te vangen en slaven te kopen. Ten eerste was het een rechtvaardige vergelding op de ongelovigen die christenen in slavernij hielden, ten tweede werden er door de doop der gevangenen nieuwe christenen gemaakt. Bovendien verwachtte de infante inlichtingen over de streken vanwaar zij kwamen. En hij kreeg inderdaad belangrijke aanwijzingen. De Rio do Ouro, bekend als het uitnemendste goudland, moest niet ver voorbij Kaap Bojador liggen, maar het heette lang niet zo rijk aan goud te zijn als een warmere streek, Ghana genaamd, een onmetelijk land, waar de Moren ook hun slaven haalden, die zij medevoerden naar hun stad in de woestijn.
Het was geen goud wat de prins zocht. Maar Portugal, een arm land, werd dikwijls door hongersnood geteisterd, het waren gewoonlijk schrale oogsten op de bezittingen der orde van Christus en de schatmeester van de prins kon de hoeveelheden duur zeildoek niet kopen, noch het volle loon der stuurlieden betalen. Met het goud uit Afrika zouden de schepen rijkelijk uitgerust kunnen worden.
Toen het eindelijk gelukt was Bojador om te zeilen en de vrees voor die kaap te overwinnen, kregen de schippers bevel op de beste plaatsen van de kust te landen en van de inboorlingen hun waren te kopen. Daar het wegens de ondiepten en de stromingen veiliger was van de Canarische Eilanden de kust te bereiken, deed Dom Henrique een poging die eilanden in bezit te nemen. Maar Castilië, zich op historische rechten beroepend, klaagde bij de paus, die Portugal liet weten dat het deze eilanden niet veroveren kon. Het was het begin der moeilijkheden over de verdeling der wereld tussen de twee koninkrijken.
Na twintig jaar moeiten voor een zeeweg naar het Oosten had | |
| |
Dom Henrique nog niet meer bereikt dan de ontdekking van Madeira en een klein deel van de Afrikaanse kust. Toen er een nieuwe oorlog in Marokko gevoerd moest worden was er geen geld voor de uitrusting, de krijgstocht werd slecht voorbereid en eindigde in een nederlaag, waarbij een jongere broeder van Dom Henrique in gevangenschap geraakte. Voor zijn vrijlating eisten de Moren teruggave van Ceuta. Maar de edelen, in Cortes geraadpleegd, verzetten zich daartegen en alle schaarden zich bij de infante, die de ongelovigen verder wilde bestrijden langs de weg der zee.
De prins hernieuwde zijn ondernemingen, zijn schepen bereikten steeds verdere oorden en brachten de eerste winsten thuis. De streek bekend als de Rio do Ouro gaf een teleurstelling, zij was niet bewoond, men zag er zelden trekkende Moren. Tweehonderd mijl voorbij Kaap Branco had Antao Gonsalves dicht bij de dorre kust enige eilandjes gevonden waar een handel gedreven kon worden. De bedoeïenen, die geregeld uit Tombouctou langs de Senegal naar Guinea reisden om goud en slaven, hadden gehoord dat er zeilen gezien waren voor de steppekust van Arguin. In zes dagreizen was die kust te bereiken van hun pleisterplaats Ouadan. Zij wisten dat de christenen begeerlijke waren hadden, zware lakens, zilver en bovenal tarwe. Van nu aan zagen de Portugezen uit de grauwe stofwolken van de horizon de stoeten kamelen verschijnen, zwaar bepakt met ivoor en gom, alle met witte vlaggen, gevolgd door negers samengebonden.
Het eiland Arguin werd de eerste handelsplaats op de westkust, met een fort en een factorij. Voor een halve schepel tarwe kochten de Portugezen een neger. De bedoeïenen kochten in het binnenland twintig negers voor een paard en het stofgoud ruilden zij voor zout uit de woestijn.
Toen in Lissabon de slaven voor hoge prijzen verkocht werden, toen men het voordeel van de zeetochten zag, werd de prins gevierd en geprezen als de weldoener van zijn land. Velen dongen naar zijn gunst om verlof te krijgen voor de handel. Kooplieden richtten deelgenootschappen op, gelijk in Italië bestonden, zodat ook edelen winst konden trekken uit de slavenhandel. Een vijfde deel van de winst moesten zij afstaan voor de nieuwe Terça Nabal, nu in Sagres gevestigd, en de andere voorwaarde was dat alle schepen moesten varen onder de vlag met het kruis van de orde van Christus.
| |
| |
Dom Henrique had nu meer dan ooit behoefte aan geld, want omtrent deze tijd waren de bossen van Madeira verbrand. Het hout voor de scheepsbouw moest men nu in het Noorden gaan kopen, in de Cinque Ports, in Brugge en Lübeck, waar het uit de Oostzee kwam.
Arguin werd een levendige markt en de Portugezen kregen de naam de slavenhandelaars van Europa te zijn. De meeste negers, een duizendtal jaarlijks, bleven in Portugal, arbeiders in de olijfen wijngaarden, dienaren in de huizen der welgestelden. Maar velen werden ook naar de Middellandse Zee verkocht.
Madeira en de kort tevoren ontdekte Azoren kwamen door de slavenarbeid tot bloei. Uit Cyprus liet Dom Henrique suikerriet daarheen brengen en weldra kon men in Lissabon overvloedig suiker krijgen, in andere landen nog een zeldzame weelde.
Binnen enkele jaren na de vestiging der loja van Arguin, de winkel van koopwaar (vandaar het woord loge, door de o.i.c. gebruikt), na het begin van de slavenhandel, trok de voorspoed van Portugal zo zeer de aandacht, dat de Raad van Vene tië bijzondere gezantschappen naar Lissabon zond om zich op de hoogte te houden van de uitbreiding van scheepvaart en handel. In 1450 konden zij berichten dat er zeventig schepen uitvoeren alleen met zeilen, toebehorende aan kooplieden, behalve de grotere van de infante, bestemd voor de ontdekking van nieuwe landen. Een mededinger was Portugal nog niet, omdat Venetië meester was van de handel op het Oosten, maar de republiek hield rekening met de mogelijkheden van een staat, die zich op zo grootse wijze toelegde op de scheepvaart. De heren van San Marco wisten dat de infante ernaar streefde het Oosten over zee te bereiken, een hersenschim genoemd door hun Egyptische vrienden, omdat immers een tocht van Suez naar Indië heen en terug al bijna een jaar vorderde, maar voorzichtigheidshalve lieten zij zich gestadig inlichten door hun waarnemers. En op Terça Nabal werden de kaarten en journalen streng bewaakt.
Lissabon werd ook rijk aan goud, verkregen tegen lage prijzen. Er wordt verhaald dat de Arabieren in een ongenoemde streek van het binnenland een ruilhandel dreven met inboorlingen die zij nooit zagen. De negers hadden zich in de bossen verscholen zodra zij de karavaan hadden bespeurd. Dan legden de Arabieren in hun dorp de baaltjes zout neer die zij hadden aangebracht en trokken weer af. De volgende dag terugkerend vonden zij in | |
| |
plaats van het weggevoerd zout lederen zakjes met stofgoud. De mannen van Tombouctou ruilden het gretig tegen de waar die voor hen het kostelijkst was, de tarwe.
Intussen voeren de schepen van Dom Henrique verder langs de kust, steeds verder, voorbij de mond van de Senegal, voorbij Kaap Verde, omzeild voor de eilanden ontdekt werden, voorbij Senegambië en de Rio Grande. Toen Dom Henrique stierf waren de tochten gevorderd tot Opper-Guinea, het rijke land Ghana, dat later Amerika de zwarte bevolking gaf.
In veertig jaar had de infante van Portugal, een rijkje zonder aanzien aan de uithoek van Europa, een staat gemaakt welks overzees gebied zich verder uitstrekte dan dat van Genua en van Venetië. Maar beter dan wat het had was de belofte. Dom Henrique had de weg gewezen en zijn neef koning Affonso vervolgde die zo voortvarend dat spoedig de grondslag gelegd was van het grote Portugese gebied van West-Afrika, zich uitstrekkend van Sierra Leone tot Angola met San Jorge da Mina als middelpunt. Er was een volk tot zeevaarders gevormd. De vissers van voorheen waren opgevolgd door matrozen die zeilen konden. De stuurlieden hadden geleerd ver van de kust te varen en de plaats te bepalen, komende en gaande namen zij de koers over de Azoren, hetgeen bewijst dat zij de stromingen kenden, de veranderlijke en de geregelde winden tussen Sint-Vincent en de linie. Zij werden de leermeesters van het komend geslacht.
Dom Henrique had een vonk ontstoken. De drift naar de verte, de moed het onbekende te overwinnen bezielde de Portugezen de grote tochten te ondernemen. En met zijn devies: Talent de bien faire, stond de gestalte van de Zeevaarder groot voor zijn volk.
In de tijd toen het werk begon kende men nog geen andere schepen dan die van de Middellandse Zee, roeivaartuigen, hoewel sommige ook voorzien van een mast met een vierkant zeil. Onder de kleinere, die nooit uit zicht van de kust kwamen, zag men veel verscheidenheid van vorm, maar voor wat omstreeks 1400 de grote vaart heette, een tocht van acht of tien weken van Catalonië naar de Levant heen en terug, gebruikte men alleen galeien en galjoten, lange, smalle vaartuigen, laag op het water. De grootste tweedekkergaleien werden voortgedreven door roeiers, tot tachtig man toe, slaven of veroordeelden, door de reder van de overheid gehuurd. Voor het vervoer van hun | |
| |
krijgsvolk bouwden de Castilianen karaken, brede, trage driedekkers met een voor- en een achterkasteel, de grootste zelfs vijfhonderd ton. Meer dan twee mijl per uur gingen zij niet.
De Portugezen zagen dat de galeien, voorbij Sint-Vincent naar Vlaanderen varende, ongeschikt waren voor de hoge zee. Zij begonnen hun tochten langs de gevaarlijke kust van Afrika en de onbekende ruimte in met kleine, zwaargebouwde barken en barinellen, met een of met twee masten. Maar voor het ongeduld van Dom Henrique waren zij te traag. Hij stoorde zich niet aan de beproefde regel der verhouding van lengte tot breedte en ontwierp een smal, snelvarend schip, oplopend van boeg tot achtersteven. Behalve door de vorm was het nieuw door de tuigage van drie masten met latijnse zeilen.
Toen op een morgen de statige Venetiaanse galei, met de fonkelende riemen aan haar boorden, rustig buiten Gibraltar op de oceaan kwam drijven, zag zij verbaasd onder de steile kust een schip als een vogel verschijnen, snel voorbij haar boeg vliegen, binnen een ogenblik aan de einder verdwenen.
Dit was de karaveel, een Portugees schip dat gedurende een halve eeuw heel de kust van Afrika ontdekte en eerst thuis moest blijven toen het zeevolk voor het zwaarste werk kwam, de grote Kaap te overwinnen.
|
|