blijven, hij mocht een bos stro nemen in de stal, hij mocht bij het vuur zitten bij de knechts en kreeg een stuk brood.
Eens, toen hij al oud was, kwam hij op een avond juist voor de poort gesloten werd, de klok luidde en de burgers doofden de lichten. Hij liep langzaam daar hij zeer vermoeid was. Voor het altaar lag hij tot de klok middernacht sloeg. Toen stond hij op met een zucht en dankte God die hem vergund had zo lang over de heilige grond te gaan, meer dan gewoonlijk de sterveling wordt gegeven. Het was zijn laatste reis geweest, de benen konden niet meer. Halverwege had hij het al gemerkt en hij had zich afgevraagd of het niet beter was terug te keren en het einde te wachten daar waar zijn hoop lag, maar hij had ingezien dat hij maar een gewone pelgrim was die thans naar huis moest gaan.
Toen hij op de deur van de herberg klopte en er opengedaan werd, schrok de knecht. Zijn baard schitterde in het licht van de kaars, zijn aangezicht was groot en wit. Hij dankte voor het stro, hij legde zich neder en de knecht, die erbij stond, hoorde dat de nacht rustiger was dan anders.
Alle dagen van de zomer zat hij, die niet meer lopen kon, op het bankje onder de boom bij de rivier. De gasten groetten hem wanneer zij kwamen en soms vroeg er wel iemand wat hij toch in dat heilig land gezien had. Dan schudde hij zijn hoofd en dacht zo lang dat de vrager ongeduldig werd en heenging naar de vrolijkheid bij de borden en kannen. Als er geen wonderen te zien zijn, riep er een, waarom dan de verre reizen? En een ander: Ach maat, voor ons slag mensen heeft de Heer geen wonderen.
Op een namiddag toen er al bladeren vielen barstte er plotseling onder de gasten uitbundig gelach uit over een jongen die diende met de kroezen. Een van de mannen riep met dreunende stem: Wij zullen het de oude vragen, die weet het bij ondervinding. Twee grepen de jongen bij de nek, twee anderen hielpen de pelgrim op te staan en zij zetten hem aan de lange tafel. Een zware man riep: Deze jongen wil naar het Heilig Land om de wonderen te zien, hij gelooft niet dat ons Heer er geen meer zendt, vertel gij hem dus of gij er ooit een gezien hebt.
De gasten gingen voort met eten en in het gerinkel van borden en bekers was in het begin de stem van de pelgrim nauwe-