je dat hij haar wees. Hoe heet je? vroeg hij, en hoe oud? Je bent te zwak voor werkmeid. Hij bekeek haar handen. Wie is je vader? Mijn vader was een koopman, vaandrig.
Ambrosius was jong, maar hij had al geleerd te nemen wat hij kon. Dezelfde middag hield hij haar hand, hij zeide dat zij schoon was. Barbara keek hem slechts aan, bleek en ernstig. De volgende dag zeide hij dat hij haar vrij zou kopen, want al was zij niet sterk, zij kon hem nuttig zijn. En hij nam haar mee naar zijn huisje onder het bolwerk. Ik heb maar twee wapenrokken, zeide hij, veel heb je niet te doen, in het berghok is plaats voor je om te slapen.
Toen hij voor de avond terugkeerde was het huisje veranderd. De tafel en de krukken glommen, er hing geen ragje aan de zoldering, de ruitjes tintelden van de zon. Hij knikte tevreden en hij kuste haar.
De andere vaandrigs benijdden hem de vrouw die hij gekocht had. Schoon was zij niet, zeiden zij, maar zijn wapenrok zag er keurig uit, dus diende zij hem goed en hij had haar voor weinig geld gekregen. Ook hoefde hij haar niets voor haar dienst te geven. Ambrosius was er trots op, want zij deed haar plichten waarlijk goed, zo goed dat hij haar, toen zij al zes maanden gediend had, geld gaf om sits voor nieuwe kleren te kopen en kousen en schoenen, opdat zij weer behoorlijk naar de kerk kon gaan. Zij dankte met een zachte diepe stem.
Ambrosius bleef meer in huis. Het eten dat zij voor hem bereidde was beter dan in de herbergen, de wijn smaakte hem meer, maar hoewel de kan altijd gevuld stond dronk hij niet zoveel als met de wapenbroeders. Hij begon de rustigheid in huis aangenaam te vinden. Wanneer hij moe terugkeerde van de oefeningen en op bed ging liggen, trok zij hem de zware laarzen uit, wies hem hoofd en handen en zette zich dan naast het bed met de gitaar, spelend tot hij was ingeslapen. Hij liet zich verwennen door haar zorgen. Ambrosius ziet eruit als een jonker, zei de hopman na een jaar, of hij pas gisteren bij snijder en kapper is geweest.
Toen kwam de oorlog tegen de opstandige heren in het bergland. Vrouw, sprak hij, pas op mijn huis, morgen trek ik met het leger uit.
Zij stond stil, wit, met fonkelende ogen. En toen zij sprak klonk haar stem anders dan hij ooit gehoord had, diep en met