| |
| |
| |
De marktschreeuwer
Er was eens een marktschreeuwer die tot grote verbazing van een ieder juist voor hij zijn gouden jubileum zou vieren de gunst verloor en plotseling tot diep verval geraakte. Na in het zenit van zijn glorie gestaan te hebben, de Roem van het Westen zoals zijn bijnaam luidde, zag men de beklagenswaardige grijsaard, bijna honderd jaar oud, langs de straten bedelen, verdwaasd, zonder herinnering aan zijn groots verleden. Zijn levensbeschrijving, verschenen nog voor hij ter aarde was besteld, bevat vele merkwaardige bijzonderheden, maar de enige die de waarheid omtrent hem wist, heeft onlangs pas gesproken.
Bol Boeleke werd in een negorij geboren, in een woonwagen die behoorde aan een rondtrekkend schoorsteenveger en zijn moeder werd als een zigeunerin uit Andalusië aangeduid. Het is een feit dat Spaans de eerste taal was die hij leerde en dat hij altijd een voorkeur behield voor al wat Spaans was. Hij was blond en hij had een onmiskenbaar Saksisch voorkomen, met ogen van een lila kleur gelijk men zelden ziet. In de kleur van die ogen lag het geheim van Boelekes welslagen. Een ieder die hem ontmoette keek ernaar in verwondering en sprak ervan, zonder echter die kleur te kunnen noemen. Hij ging niet ter school omdat de schoorsteenveger, daarover herhaaldelijk aangesproken, kort en bondig zeide dat mensen met schoolkennis het ten hoogste tot een klein verstand konden brengen. De jongen keek zelf geringschattend op schoolkinderen neer. Maar hij leerde op markten en kermissen meer dan andere kinderen van zijn leeftijd konden weten en daar hij de gave had iets zo volkomen na te bootsen dat het zijn eigen vinding scheen, trok hij spoedig de aandacht van het markt- en kermisvolk. Hij kon van alles. Hij kon stoelen matten, scharen en messen slijpen, bloemen van papier maken, hij kon ontelbare grapjes voordragen in het argot, in het cockney, in het koeterwaals, hij kon koorddansen en goochelen, en meer dan eens deed de eigenaar van een circus een bod om hem te kopen. Maar zijn grootste gave was het aanpraten. De schoorsteenveger verhuurde | |
| |
hem op de markten aan dezen en genen om waren te verkopen. Wat Bol ook ter hand nam, koliek- of kiespijnolie, mannen- of vrouwenkleding, boter- of anijskoek, overal had hij verstand van en hij wist de mensen te overtuigen dat zij hun waren nergens beter konden krijgen. Ook wie niets nodig had kocht voor zijn laatste penning. Ik spreek vandaag voor de vrouwen, riep Bol op roerende toon, zij zullen mij begrijpen want ik ben nog maar een onschuldig kind dat nog nooit gelogen heeft en hun gevoelig hart zal kloppen voor wat ik hun vertel. Nu moeten jullie luisteren. Maar dan zweeg hij een poos en deed hulpeloos of hij iets niet vinden kon. De vrouwen drongen nieuwsgierig dichterbij. Als hij zakmessen verkocht sloeg hij een gemoedelijke toon aan: Fidele boeren en hidalgo's, weten jullie waar een zakmes toe dient? Ja? Kom jij dan eens hier, die dikke daar, meen ik, en laat jij dan eens zien wat je met dit beste zakmes doet. Wel, goede man, weet je dan niet dat je er ook mee kan steken? Kijk, zo! En die boer schrok en er steeg daverend gelach uit de kring.
Er waren andere marktschreeuwers, natuurlijk met meer ervaring dan een jongen, maar niet alle waren sympathiek en Bol was dat wel. En niemand had zo'n grote stem. Wat een ogen heeft die jongen, zeiden de mensen, maar slim als de duvel, de duiten vliegen naar hem toe, en dat is bekwaam, dat zeg ik. En wat kan hij schreeuwen.
Bol zal vermoedelijk twaalf jaar geweest zijn toen het paard voor de wagen dood neerviel en zijn moeder wegliep. De schoorsteenveger, die stijve benen had, liet Bol de wagen trekken. Maar de goede man nam de verliezen zo zwaar op dat hij kwam te overlijden. Bol vond een menigte gouden munten en enige juwelen in de voering van zijn buis genaaid en hij schafte zich dadelijk een nieuw paard aan. Eigenaar van een wagen en paard, begaafd met gezond verstand, welbespraaktheid en aantrekkingskracht, begon hij zijn schitterende loopbaan.
Van zijn twaalfde tot zijn achttiende jaar trok hij door de moeilijk bereikbare delen van het land waar hij met zijn koopwaren en nieuwigheden uitkomst bracht. Hij maakte zich bemind door zijn opgewektheid en hulpvaardigheid. In menig dorp liet men hem niet vertrekken eer hij ten minste een keer aan tafel had gezeten en men had maar te zeggen: Bol Boeleke, goede man, daar en daar woont een verre neef van mij, ach,
| |
| |
loop eens bij hem aan en breng hem onze groeten en dit mandje, en hij deed het. En hij gaf graag zijn kostbare tijd om mensen met zorgen wat op te beuren met verstandige en vrolijke praat. Op deze wijze leerde hij in die afgelegen streken alle mensen kennen, hetgeen hem later te stade kwam. En hij verdiende veel geld. Hij zag er toen al welgedaan uit.
Bol dacht erover een vrouw te nemen, maar hij kon geen keuze doen. Uit de boeren- of burgerstand wilde hij er geen, omdat zij te huiszittend waren, uit de rondtrekkende stand evenmin, want wel vond men daar veel fatsoenlijke vrouwen, maar zij waren meestal niet ontwikkeld genoeg voor de stand die hij zich voorstelde eenmaal te bereiken. Dus besloot hij de steden af te reizen, hopend daar iets van zijn gading te ontmoeten.
Er leefde, zoals voor het merendeel der mannen, een vrouw voor Boeleke in de wereld. Menigeen kiest te haastig en neemt de vrouw niet die voor hem bestemd is, menigeen blijft vrijgezel hetzij omdat de vrouw voor hem nog niet geboren is, hetzij omdat zij reeds met een ander is getrouwd. Maar de vrouw voor Bol Boeleke kreeg hij nooit door de kwaadwilligheid van een elf die zich op haar wreken wilde. Wat het verschil was tussen vrouw en elf doet hier niet ter zake en is trouwens niet bekend. Die vrouw bleef een geheim voor Boeleke, maar ook van die elf heeft hij niet veel geweten, behalve dat zij hem voorthielp.
Hij zat op een morgen bij zijn wagen onder een elzestruik aan de sloot, starend naar het kerkje in de nevelen van de warmte, toen hij zijn besluit nam. Zij hoorde zijn gedachte die door de sferen ging, zij streek neer op een tak achter zijn gebogen hoofd. Er klonk een onderdrukt geluid, hij meende een lachje in de verte, of een meisje grapjes met hem wilde maken. Geen grapjes, hoorde hij zeggen met een trillend geitestemmetje, daarvoor moet ik je waarschuwen. Als je het ooit waagt mij aan te raken is het uit tussen ons, je mag me zelfs niet zien. Maar als je netjes blijft en altijd doet wat ik je zeg, wordt het aardig voor je in jouw wereld. Luister, muchacho.
En zij noemde hem de stad waar hij heen moest gaan, welke waren hij daar moest verkopen en waar hij die krijgen kon, waar hij het geld, dat hij dan verdiende, bewaren moest. Veel geld, veel eer, maar kleed je als een heer en schreeuw vooral heel hard want dat kan ik niet voor je doen, zeide zij, en als dit ge- | |
| |
lukt is zal ik je wel verder zeggen. Boeleke hoorde haar nog zuchten: O die lila ogen, o mi corazon.
Zij had hem de stad genoemd waar de vrouw, die bij hem hoorde, juist vertrokken was, alleen om haar te plagen. Wel dacht Boeleke tegenwoordig veel en met verlangen aan het huwelijk, maar toen hij een kans op winst ontwaarde trok die hem toch niet minder aan. In het vooruitzicht van veel goud vergat hij zelfs een poos de bekoringen der vrouw.
Hij spande zijn paard aan en vertrok naar die stad, waar hij op de jaarmarkt aankwam met zijn wagen boordevol kandijkoek, haarolie en kanten kragen. Hij had gedaan wat de elf hem gezegd had, hij had herenklederen gekocht, een koffiekleurige pandrok, een hemelsblauw vest, een abrikooskleurige broek, geheel naar zijn smaak, waarbij hij een dasspeld met karbonkels en een gouden ketting droeg. Achter zijn stalletje plaatste hij een groot bord, waarop volgens de gegeven aanwijzingen te lezen stond: Meester Bol Boeleke met de lila ogen, matador koopman van Europa, lage maar vaste prijzen. In de herenkleding begreep hij hoe hij de klanten behandelen moest. Hij sloeg vervaarlijk op de bekkens en hij schreeuwde zo hard dat de voorbijgangers de vingers in de oren staken. De klanten snelden toe, roepend: Heb je het gehoord? De prijzen zijn vast, heb je het ooit beleefd? Hij behandelde ze als minderen wie hij een gunst bewees, en wie niet snel besloot schold hij uit en joeg hij weg. Oude mannen en vrouwen sprak hij minzaam toe: Achtbare grijsaards van beiderlei kunne, komt en ziet toe vooraan op de eerste rij! Voor de dochters der rijken tikte hij aan de hoed met de woorden: Zuivere maagden en eerbare huisvrouwen, staat hier naast mij, ik zal u behoeden! Zo iets had men in de stad nog nooit gezien, een heer met een gouden ketting die koek en haarolie verkocht, en zo fraai gebekt. Uit alle straten liepen de mensen toe, zij drongen zo dicht te zamen dat menigeen gekneusd werd. Voor twaalf uur was de naam van Meester Boeleke gevestigd en de weg naar roem en rijkdom lag voor hem open. Men sprak van niet anders dan van Bol Boeleke, zijn ogen en zijn prijzen, men noemde zijn koek onvergelijkelijk, verreweg de allerbeste die te vinden was. Na de middag kwamen schout en schepenen hem verzoeken zich hier te vestigen, zulk een koopman, zeiden zij, brengt gewis de stad tot welvaart. De stad? schreeuwde Boeleke, verheven caballero's, het hele land | |
| |
zal er profijt van hebben! Zij boden hem het huis aan met de marmeren beelden aan de gevel en Boeleke beloofde dat hij het wel verfraaien zou.
Van nu aan deed hij alles grootscheeps. Daar hij geen ruimte genoeg had gaf de elf hem de raad vier huizen daarnaast te kopen, ze hoger te laten maken en kwistig te versieren met vergulde beelden. Boeleke, rijke man! riepen de armen voor zijn deur en hij liet hun brood uitdelen. Aan de overkant verrees een statige markthal met koepels, door bekwame bouwmeesters gemaakt, en Boeleke huurde twintig en toen nog eens twintig jongelieden uit de beschaafde stand om zijn goederen te verkopen, goederen van allerlei aard en hoedanigheid, aangevoerd uit het Oosten en het Westen. Men vond in die markthal al wat men maar wensen kon tegen lage maar vaste prijzen en de naam van Bol Boeleke, die men lezen kon niet alleen op en in zijn markthallen, maar in alle straten, op alle muren, op de wegen die naar de stad voerden, stond er borg voor dat alles wat Bol Boeleke leverde het beste en het goedkoopste ter wereld was. De kopers kwamen van heinde en ver.
Hij werd dik en rood en hij droeg een dubbele ketting. In zijn woonzaal zat hij op de vergulde canapé met de handen rinkelend in de zakken wanneer de aanzienlijke burgers hem bezochten om zijn raad te horen. Met luider stem wees hij hun de zetels, met galmend bevel riep hij om de wijn en met dreunende woorden gaf hij de raad waarmede de welvaart van de stad gediend zou zijn.
De elf zag hij nooit, wel hoorde hij vaak haar stemmetje, meestal achter hem, soms achter een gordijn, wanneer hij op middelen zon om zijn waren aantrekkelijk te maken. Dan bleef zij maar even, sprak vlug en lachte niet. Maar zij bleef ook wel eens langer. Bij de wisseling der seizoenen gebeurde het soms dat Boeleke zuchtte en dacht aan de huisvrouw die hij wenste. Wanneer hij dan het besluit nam ergens heen te reizen om haar te zoeken, hoorde hij terstond in de kamer dat lachje en dat geitestemmetje sprak van prachtige vooruitzichten, hoe hij schout kon worden, gouverneur, wellicht rijksbestuurder en nog veel meer waren verkopen. Dan werd hij geestdriftig en vergat het huwelijk weer. Kom in mijn armen! riep hij de onzichtbare toe, je bent een schat voor mij. Muchacho, hoorde hij met een lachje en verder niets.
| |
| |
Bol Boeleke verkocht zo veel waren aan de stad dat de burgers hem uit dankbaarheid tot schout benoemden en een lange gouden keten schonken. Van de morgen tot de avond liep hij door de straten met zijn staf, voorafgegaan door hellebaardiers en baanderdragers, men hoorde overal zijn stem en men riep overal: Meester Boeleke! De stad werd rijk in die dagen, de pakhuizen verrezen bij honderden. Dat hebben wij Bol Boeleke te danken, riepen de mensen, ofschoon er ook waren die alleen maar naar hem keken en dachten: Wat een dikke ketting.
De bewoners van de uithoeken des lands riepen dat het schandelijk was een man, die door zijn kunde zoveel welvaart bracht, alleen maar schout te laten zijn. Boeleke hoorde ervan, hij hield een lange rede in de raadszaal, verzekerend dat inderdaad niemand dan hij alleen de hoorn des overvloeds over het land kon storten. Hij liet die rede door zijn bedienden in de markthal uitroepen zodat iedereen het hoorde, tien-, honderdmaal. Het zal toch wel waar zijn, werd er algemeen gezegd, wat doet het ertoe of hij een Spanjaard is en vroeger met de woonkar liep, alleen de verdienste telt, laten wij hem rijksbestuurder maken.
Hij regeerde vele jaren, de zwaarlijvigste van alle welgevoede landgenoten. Aan het huwelijk dacht hij zelden. Maar een ieder behoudt, ook al is hij nog zo welvarend, een sprankje van een oud verlangen. De elf hoefde nooit meer te komen omdat hij aan die vrouw immers niet meer dacht. Waarom zij toch kwam is een raadsel en waarom zij zich niet onzichtbaar hield eveneens.
Boeleke trad zijn woonzaal binnen en zag een schone gestalte, zittend op de vergulde tafel met de rug naar hem gekeerd. Het sprankje begon te knetteren, hij herinnerde zich dat hij wel getrouwd had willen zijn en hij raakte alleen maar met zijn vinger haar schouder aan. Er klonk een gil van pijn en de gestalte was verdwenen.
Over de omstandigheden die Bol Boeleke ten val brachten en over de verguizing die hem ten deel viel, is genoeg geschreven. Men vergat wat hij voor het land geweest was. Zijn gouden ketting en zijn staatsiegewaden kan men in de bewaarplaats van oudheden bewonderen.
|
|