zeggen mocht, en keek door het venster naar de verte. Maar vrienden kwamen er allengs minder nu de ouders er niet waren en de zusters hadden aan elkaar genoeg, men zeide ook dat zij eenzelvig werden. Zij gingen na de middag altijd samen naar de rivier, daar liepen zij de kade af tot de weilanden en keerden dezelfde weg terug, beiden over het water turend en als er rook aan de einder dreef wezen zij ernaar.
Men merkte dat zij magerder geworden waren en dat zij geen nieuwe japonnen droegen. De jongste had soms wel een nieuwe hoed, maar Prisca droeg de oude, altijd met dezelfde veer die men al jaren van haar kende. Sommigen meenden ook dat zij kleiner was geworden, hoewel zij toch niet gebogen liep.
Bij de buren vroeg men: Die Prisca, was die vroeger niet verloofd? Met een man in Indië, is het niet? Ach, zei een ander, zij zal nu wel wijzer zijn geworden, zij is niet jong meer.
De zusters spraken nooit over hetgeen waar zij op wachtten, het was ook niet nodig erover te denken omdat de vervulling immers zeker kwam. Wanneer Prisca naar bed ging lag zij nog een poos met gevouwen handen, starend naar de zoldering, en nadat de kaars was uitgeblazen hoorde de jongste nog lang aan haar ademhaling dat zij niet sliep. 's Morgens was Prisca het eerst wakker, altijd met de handen gevouwen. Bij het kleden deed zij alles rustig en stil, met die glans die nu dieper in haar gelaat was en haar mond een vorm had gegeven die niet veranderen kon.
Iedere nieuwjaarsdag nam Prisca de gebruikte kalender van de wand en hing een nieuwe in de plaats. Dan keken de zusters elkander aan zonder een woord, met een blik die betekende: het zal dit jaar gebeuren.
Ook de jongste had al dun grijs haar toen zij ziek werd. Het duurde maar kort, zoals zij alles gedaan had zonder dat men iets van haar verwachtte, en toen zij begraven was sprak niemand meer over haar.
Prisca was onrustig. Nu zij alleen was in huis werd haar verwachting groter, bijna te veel, er kwam een kleine blos op haar wangen, die donkerder werd, ook haar ogen schenen een donkerder kleur te krijgen. Het viel haar dikwijls op hoe stil het was en zij dacht aan vroeger toen de zon zoveel scheen en er tot op zolder vrolijkheid was te horen. Zij bracht de oude kooi beneden en zij kocht weer een kanarie, een jong vogeltje met een fijn geluid. Zij zette de kooi in de voorkamer tussen de twee fuchsia's.