iedere dag, ja ieder uur, de gelegenheid gunstig zijnde, de vrouwen na zou lopen om ze te plagen of te zoenen. Het was met hem het oude vraagstuk van de zonde in daad of in gedachte en hij erkende dat het geen verschil maakte al werd zijn begeerte nooit vervuld. Hij was die hij was, de zelfstrijd bleef onveranderd.
Zo leefde hij, in bedoeling en in faam een vrouwengek, een man die met zichzelf tevreden geweest zou zijn, verdienstelijk voor zijn stadgenoten, ware het niet dat zijn verbeelding hem nooit anders voor de ogen toverde dan de vage gestalte van een vrouw.
Hij had al berust in het lot, dat hem ongeneeslijk scheen te maken, toen de kwaal zelf, op de leeftijd dat zij haar toppunt pleegt te bereiken, de genezing voortbracht.
De laatste tijd had hij al opgemerkt dat de vrouw van zijn gedachten nog maar weinig haar gestalte wisselde, zij scheen een vaste persoonlijkheid aan te nemen en er was iets bekends aan haar.
Bouser wandelde op een schemeravond, met de handen in de zakken en het hoofd diep gebogen, in een lange, lange laan van kastanjebomen. In vier rijen stonden zij, zodat er drie lanen waren. Hij wandelde in de middenlaan, de breedste. In het schemeruur werd de gestalte van zijn verbeelding meestal duidelijker, en dit keer zo duidelijk dat hij de blauwe knoopjes, die op haar japon van de halskraag tot het middel liepen, kon tellen. In de pofmouwen lagen vier plooitjes, de kraag, met een ruche omzoomd, werd door vier baleintjes strakgehouden. Zij keerde zich ietwat zodat hij de gesp van haar hoed kon zien en de veer, die sierlijk neerhing. Zij ging vlugger, hij eveneens, en het viel hem op dat haar middel dikker was dan hij gedacht had. Hij vond het vreemd dat zij vanavond de mode van dertig jaar geleden droeg, maar hij kon de rok, hoewel te stijf, niet lelijk vinden.
Plotseling zag hij een van haar voeten, die hem ontroerde dat hij er warm van werd, en tegelijk week zij naar rechts onder de laag hangende takken. Hij wilde nu ook haar gelaat zien omdat hij meende dat zij, in gang en houding, enige gelijkenis had met dat meisje dat hij voor het eerst gezoend had, hij wist niet hoeveel jaren her. Zij week nog meer naar rechts, onder de zwarte kastanjebladeren was zij groter en zij liep sneller, met de linkerhand een tipje van de rok ophoudend zodat er iets wits te zien was en ook telkens die ene voet. Hij volgde sneller, door hoog nat gras tre-