beroep bewoond. Toen Fleiva binnentrad stonden zij in rijen geschaard en uit de top klonk een ritmisch voorspel. Zij klapte in de handen omdat zij zag dat allen op Fleirboer geleken. De maten van de muziek en de gebaren begreep zij dadelijk, zodat zij vooraan ging staan en meedeed. Maar een glasnaakte man met een koperen schijf aan de nek trok haar weg en te zamen met twee anderen hield hij haar vast, want zij was sterk. Toen de oefening gedaan was vormden de dansers een kring van vele rijen rondom haar en wezen naar haar. Zij schreeuwde en sloeg, maar de drie opzichters konden haar telkens weer grijpen. Aan de ingangen werd gedrongen, heel de dag traden er andere dansers in de kring en wezen naar haar, en de opzichters losten elkaar af om haar vast te houden. Toen het gebouw in licht gezet was, zo hel dat zij niet zien kon, werd er een glazen kist binnengedragen, men legde haar erin en deed het deksel toe. Maar de stroom der bezoekers hield niet op.
Fleiva sprak met Fleirboer, zij vertelde hem alles wat haar overkomen was. Hij hoorde haar terwijl hij naar de sterren keek en schudde zijn hoofd. En iedere nacht, in de glazen kist liggende, vertelde zij hem hetzelfde: van opzichters die haar vasthielden, dansers die naar haar wezen. Fleirboer antwoordde niet, hij was te oud om haar raad te geven, dus schudde hij alleen het hoofd.
Enige maanden was zij zo behandeld, overdag in de kring vastgehouden, schreeuwend en slaand, des nachts in de kist gesloten, toen een antiquarius onder de toeschouwers verscheen en zich verbaasde dat zij nog leefde. Hij beval haar niet meer uit de kist te nemen.
De dansers kwamen dag en nacht naar haar kijken, zij wezen hoe haar vermagerende borst bewoog, hoe haar verstijvende vingers door de grijze haren woelden. Op een morgen bewoog zij niet meer, zij lag met opgetrokken benen en het gelaat in de armen stil. Toen droeg men de glazen kist naar het museum.
De stem van Fleiva vond de plek aan de plas terug waar Fleirboer gebogen zat te kijken naar de wolken. Zij vertelde hoe zij hier lag en zij vroeg hem of zij hun kinderen wel behoorlijk hadden grootgebracht, want eerbied voor de voorouders had zij bij de nakomelingen niet waargenomen. Het was ten dele haar schuld, zeide zij, maar ten dele ook de zijne. Toen dit hem ter ore kwam schudde hij zijn hoofd, want hij was te oud om tegen te spreken.