| |
| |
| |
De markiezin en de elleman
Er was eens een markiezin die met een bijzondere mate van wispelturigheid geboren was en het geluk had heel haar leven in al haar grillen trouw gediend te worden. Toen zij ter wereld kwam schenen de tekenen niet gunstig. Haar ouders waren vluchtelingen die met weinig, hoewel weelderige have in een veel te groot huis onderdak hadden gevonden met de dienaars die hen gevolgd waren, een huis onder donkere bomen in de deftigste stad van het land. En zonder dat zij het wisten was ook een der geesten uit het kasteel met hen meegekomen.
In de tijd dat het kind begon te lopen overkwam die geest het ongeluk dat een menselijk gevoel in hem binnendrong. Hij zag aan dit kind iets dat alleen voor stervelingen zichtbaar is, hij zuchtte, hij verlangde en hij deed de wens evenals zij in menselijke gestalte geboren te worden. Het duurde meer dan vijftig jaar voor hij begreep dat hij zich vergist had. Hij kwam ter wereld in de achterkamer van een winkel van kledingstoffen, een kind dat niets wist, wel schreien kon maar het lachen nog moest leren. Hij kreeg tanden en voelde daar de pijn van, hij leerde met slagen dat er meer was dat hij niet dan dat hij wel mocht doen en dat hij moest werken om zijn brood waard te zijn. Tot zijn geluk kende hij het verschil niet tussen de staat van geest en die van mens, zodat hij zonder klagen zijn plichten kon vervullen. Intussen was het derde deel van zijn leven al verlopen eer hij het meisje, om wier wille hij geboren was, weer tegenkwam en wel gaf hem dit iets zoets, maar ook iets bitters in het hart. Hoe dit zij, hij had zijn lot te dragen.
Hij was nu ellejonker in de winkel van zijn vader, die tot bloei was gekomen omdat de aanzienlijkste dames daar de stoffen voor hun kleding kochten. Mooi was hij niet, integendeel, het viel soms zijn vader op dat hij eerder lelijk genoemd kon worden, een eigenschap die iemand in een winkel, waar alles bevallig behoort te zijn, weinig paste. Toch keken alle dames naar hem, sommige ook met welgevallen, en er waren er die duidelijk de wens te kennen gaven alleen door hem bediend te worden. Dan | |
| |
lieten zij zich onvermoeid de stoffen voorhouden, over de schouders hangen, plooien en gladstrijken, met de blikken aarzelend tussen de bevalligheid van zijn handen en die der stoffen. Hij was vertrouwd met alle weefsels en hoewel hij steeds beweerde dat hij geen Frans kende, sprak hij de namen daarvan onberispelijk en welluidend uit. Vooral de dames die al grote dochters hadden schepten behagen in hem, zij lieten hem herhaaldelijk een strik of een lint rechtzetten aan de hoed of aan het middel, of voor hen knielen over de schoen, en dan zuchtten zij. Hieruit blijkt dat hij een verdienstelijke ellejonker was.
Toen trad op een ochtend, dat een zonnestraal helder door de bovenruitjes viel, de schone binnen, sedert kort de gade van een markies, die op een verre reis was gegaan. Hoewel hij zich niet herinnerde haar ooit ontmoet te hebben, wist hij zeker dat hij haar kende en hij was zo vrijmoedig te vragen of de winkel al eens de eer van haar bezoek gehad had. Zij glimlachte, ondanks haar kwade luim, want zij voelde zich tot de jonkman aangetrokken. Schertsend antwoordde zij: In gedachten ben ik dikwijls hier geweest omdat ik hoorde dat hier de keurigste stoffen worden aangeboden door een man met smaak. Toen zette zij zich langzaam in de zetel van hemelsblauw peluche, streek een vouwtje weg en vroeg hem, terwijl zij in de spiegel keek, haar een wit brokaat te tonen. Hij bracht haar een baaltje dat hij openwikkelde, geheel wit met fijne streepjes erdoor geweven. Zij wees het ongeduldig af, zeggend dat zij niet van streepjes had gesproken, maar van bloemetjes. Hij kwam met een ander baaltje, eveneens geheel wit, met zeer kleine bloemetjes erin. Zij wenste ze ietwat groter. Dit, mevrouw, zeide hij, een ander baaltje tonend, is het fijnste dat uit Verona komt, het is onlangs nog gekocht door mevrouw de Quatretours. De markiezin schoof het verachtelijk terzijde, zeggend dat zij niet van vergeet-mij-nietjes hield, zij wilde liever rozen zien, maar heel, heel klein. Hij hoefde niet lang te zoeken voor hij haar een ander baaltje bracht, een brokaat waarin kleine roosjes geweven waren. Zij vond ze echter te dik en bovendien kon zij mosrozen niet uitstaan. Toen hij haar dadelijk een ander bracht, echter met gewone maandrozen, zeide zij dat zij ze liever enigszins gekleurd wilde zien. Binnen een uur zat de markiezin, zelf in haar geel mousseline het hart ervan gelijkend, als in een roos te midden van een menigte plooien van glanzend wit brokaat, waaruit zij niet kiezen kon omdat het een zo mooi als het ander was.
| |
| |
Er kwam een leermeisje binnen met een staaltje effen blauw satijn, een jongen mat drie verrel voor haar uit en zij vertrok daarmede. Toen koos de markiezin tien el van hetzelfde satijn en droeg de ellejonker op voor de volgende dag een grotere keuze witte en gekleurde brokaten voor haar gereed te leggen.
Hij zocht het keurigste uit de voorraden dat hij uitspreidde over stoelen in een kring en toen zij kwam stond zij een ogenblik in bewondering. Voor zij wilde zitten verlangde zij een andere zetel omdat het blauw peluche niet paste bij de grote paarse bloemen waar haar hart naar uitging. Hij bracht er haar een met goudleder bekleed. Die morgen bleef zij tot het uur van de maaltijd, zij koos acht verschillende brokaten en droeg de elleman op een zwaarder soort voor haar te zoeken, met gouddraad doorweven, zoals vroeger de mode was, en zij wilde zijn mening horen, welk halssieraad zij daarbij dragen moest. Daartoe nodigde zij hem in haar boudoir te komen om in haar juwelenkist te zoeken.
Het goudbrokaat van de oude mode vond hij niet spoedig, hij liet haar herhaaldelijk weten dat hij er steeds naar zocht en toen hij na enige weken er eindelijk mee kwam, had zij het vergeten. Zij had nooit van goudbrokaat gesproken en zij vond hem zo onbeschaamd, toen hij haar halssieraden noemde, dat zij hem de deur wees.
Een week daarna trad zij stralend als de zomerdag de winkel binnen, zij kocht het goudbrokaat, zij schonk hem een dasspeld en zij nodigde hem die middag in haar boudoir te komen om haar confituren te proeven. Hoewel hij geen smaak had in zoetigheid at hij uit verscheidene schaaltjes, hij beschouwde haar juwelen en haar kanten, haar schouderdoekjes en haar linten, en hij toonde haar wat haar het beste stond. Met een blos draaide en boog zij voor de spiegel, zij zeide zelf dat zij nooit zo bekoorlijk was geweest. En verrukt over zijn wonderlijk inzicht verzocht zij hem voor eeuwig haar raadgever te willen blijven, hij kon over haar beurs beschikken om haar altijd de allerfraaiste der fraaie stoffen te leveren.
De elleman reisde heinde en ver, naar de hoven van Duitsland, Italië en Spanje, naar Frankrijk en Marokko om de nieuwste lakens, fluwelen, taffetas en satijnen, naar Konstantinopel om de lichtste zijden van het Oosten. De winst van vele jaren besteedde hij aan de aankoop en de markiezin wees hem de lade waar het goud lag zodat hij weinig schade leed, althans in het begin. Maar | |
| |
toen hij de stapels en stapels van zeldzame stoffen voor haar ten toon had gespreid, trok zij een wrevelig gezicht. Of hij haar voor deze prullen zolang in een zoete droom had laten leven? De taffetas had haar grootmoeder al ouderwets gevonden, de fluwelen werden door de verre voorouders gedragen of zij poppen waren, de lakens waren goed voor lakeien en de oosterse zijden voor zekere vrouwen. Hij mocht de stoffen aan anderen verkopen en zij zou zich voortaan elders voorzien. Zelfs geen blik gunde zij hem toen hij de deur uitging.
Hij dacht dat hij deze klant, ondanks haar grillen zo aantrekkelijk, niet verliezen mocht. Daarom reed hij met buidels vol goud te paard naar Napels, waar hij, bijgestaan door kunstenaars, fluweel van zijde liet weven, versierd met prachtige ornamenten, lijnen, krullen, bloemen, arabesken, in tinten waarvoor apothekers wekenlang de kleurstoffen bereidden. Meer dan een jaar was hij bezig met het toezicht. Zo kostbaar werd de verzameling die hij te vervoeren had, dat de aanzienlijkste rovers ervan hoorden en hij voor de veiligheid een schip moest huren. Hij lachte en hij wreef zich de handen, want ditmaal zou zijn mevrouw de markiezin de fraaist geklede vrouw van heel Europa zijn.
Hij klopte op de deur en hij werd naar het boudoir geleid. Daar lag zij bleek en kwijnend op de sofa met een zakdoekje in de ene hand en een spiegeltje in de andere. Hij vroeg of zij ziek was geweest, zo bedroevend vond hij haar voorkomen. Ach, zeide zij, hem door haar tranen aanziend, waarom heb je mij verlaten? Denk je dat mijn geluk alleen uit die mooie stoffen komt? Een vrouw verlangt meer dan dat. Ik ben wel rampzalig dat de enige die mij begrijpt mij drie jaar alleen laat om zulke nietigheden voor mij te zoeken. De tijd is lang voorbij dat ik nog hechtte aan fluweel van zijde. Een batist voor een enkel ochtendkleed, een chintz, een linnen zoals ik als klein kind droeg, al was het maar een indienne. Verkoop die nutteloze pronk aan vrouwen die nog geluk verwachten. En na veel zuchten vervolgde zij : Mijn waarde, er woont in Syracuse een parfumeur die een middel tegen rimpels heeft, haal mij dat, want de tijd nadert dat ik ze wel krijgen zal. En een batist, mijn vriend, lichter dan dit, nu ik mij zo moe begin te voelen. Haast je als je nog genegenheid voor een ongelukkige kunt hebben.
Hij pakte, hij steeg te paard en het schip, dat nog op de Maas lag, lichtte diezelfde dag het anker. De reis naar Syracuse en terug | |
| |
vorderde toenmaals ruim drie maanden. De parfumeur had niet genoeg dadelolie en mirre om de zalf te bereiden, daarom voer de elleman zelf naar Aleppo, waar hij zo fortuinlijk was tevens het lichtste kasjmier batist te vinden. Behalve de rimpelzalf bracht hij nog verscheiden andere medicamenten voor de schoonheid mee.
Hij schrok toen hij mevrouw de markiezin terugzag, zij scheen een bejaarde dame geworden te zijn hoewel er op de welgevulde wangen geen enkele rimpel te bespeuren was. Toen hij de zalven voor haar had neergezet haalde zij de schouders op en sprak: Je bent braaf, maar toch heel onnozel, je ziet toch wel dat ik geen zalven meer nodig heb. Geen van mijn kennissen ziet er jeugdiger uit. Maar je bent welkom, mijn trouwe vriend en je kunt mij helpen. Op mijn kamenier kan ik mij niet meer verlaten, zij is te ouderwets en zij begrijpt niet dat het heden anders is dan het verleden. Keer je om en luister zonder mij aan te zien. In mijn kleedkamer vind je een keurslijf van witte kant, pak dat netjes in, breng het naar de bekwaamste keurslijfmaker van Parijs en zeg hem een ander te maken dat - de rest fluisterde zij zo zacht dat hij het niet hoorde, maar door de goede wil om haar te dienen meende hij haar te verstaan. En nog dit, vervolgde zij, die fluwelen en die taffetas en die oosterse zijde, die je voor een paar weken voor mij kocht, ja, vooral die oosterse zijde, breng die hier. Ik mag wel nieuwe japonnen laten maken, want mijn figuur is nog jeugdiger dan mijn gezicht.
Toen hij terugkeerde uit Parijs en zij het keurslijf had beschouwd, mompelde zij: Het is veel te wijd. Ach, zeide zij, het baat niet of ik het je verzwijg, de jeugd vergaat zoals de lente en komt niet meer terug. Mijn vriend, zeg mij eerlijk of ik magerder ben geworden.
Eerlijk antwoordde hij: Uw hals is, dunkt mij, iets minder gevuld dan voor een jaar of twintig. Ik raad u een donkerder stof te dragen, gesloten aan de hals.
Het duurde nog enkele jaren dat hij voor haar reizen moest om stoffen te zoeken. Wanneer hij donkere bracht, stampte zij ongeduldig op de vloer, wanneer hij lichte bracht, kreeg zij tranen in de ogen.
Op een morgen liet zij hem in haar slaapzaal komen omdat zij te vermoeid was om op te staan. Het werd duidelijk voor zijn ogen dat zij een oude vrouw geworden was, zelfs in het duister | |
| |
van de gordijnen. Mijn vriend, zeide zij met zwakke stem, breng mij alle stoffen uit je winkel, vooral de lichte.
Hij droeg ze zelf binnen, tientallen balen die hij open liet vallen, afwikkelde, uitspreidde over het bed en over de stoelen rondom, brokaat van goud en zilver, changeant en taffetas, fluweel en zijde, mousseline en batist van alle kleuren, maar de meeste licht, veel linnen glanzend wit. Zij nam het een en wierp het weg, zij nam het ander en liet het vallen. Je hebt mij nooit verstaan, zeide zij, anders had ik wel kunnen kiezen.
Zij zuchtte en sloot de ogen. Toen het morgengewaad van haar schouders viel deed hij het voorzichtig toe. De stoffen hadden geen waarde meer.
De elleman keerde niet lang daarna terug tot de staat van geest, zuchtend dat hij in een halve eeuw zo weinig had gedaan.
|
|