| |
| |
| |
De strenge rechter
Er was eens een rechter die bekendstond een onverbiddelijk man te zijn, onkreukbaar, onpartijdig, maar hardvochtig omdat hij voor zekere misdrijven gewoonlijk een grote strafmaat wees. Alle zaken waarvan de beslissing moeilijk te vinden was, alle zaken ook waarin geen rang of macht ontzien mocht worden, onderwierp men aan zijn oordeel en de verdachte, die ook maar het minste zwart op het geweten had, kwam in de zwaarste beproeving welke hij ooit ondervonden had. Natuurlijk hield de rechter zich aan de letter welke hem gesteld was. Slechts één keer week hij daarvan af.
Eens veroordeelde hij twee broeders die beiden een brood gestolen hadden, de een tot honderd geselslagen, de hoogste straf voor dit vergrijp, de ander tot vijf, de laagste; de een had een brood gestolen van een weduwe met kleine kinderen, waarvan het jongste ziek lag, de ander had een brood gestolen van een welvarende bakker en de schade bedroeg alleen de som van twee stuivers. Er waren geleerden en wijzen in den lande die zijn opvatting onjuist achtten; een rechter, meenden zij, immers een man met gemiddeld verstand begaafd, behoorde de wet te kennen en billijk toe te passen, en vermits hij niet alle gevolgen van een daad kon overzien, was hij alleen bevoegd de onmiddellijke, desnoods de voor een gewoon verstand waarschijnlijke in zijn oordeel te betrekken. Zij noemden hem een man zonder zin voor de werkelijkheid, een man die zich door zijn verbeelding liet misleiden, zij noemden het aanmatiging de schadelijke gevolgen van een misdrijf verder op te sporen dan de wet redelijkerwijze kon voorzien. Indien een man schuldig werd bevonden aan mishandeling welke de dood ten gevolge had, behoorde de rechter niet te overwegen of er nog andere gevolgen mochten zijn. De wetgever had zich een rechter voorgesteld als een ambtenaar, niet als een Salomo.
Onder de misdadigers was de mening over hem verdeeld. Sommigen lieten zich schoorvoetend voor hem geleiden, wel wetend dat zij van hem erger konden verwachten dan van een andere | |
| |
rechter, zij hadden genoeg over hem vernomen om te begrijpen dat hij de bezwarende omstandigheden kon ontdekken en, behalve de bijkomstige terechtwijzingen, drie maanden meer zou geven. Sommigen daarentegen gaven hem de voorkeur omdat zij wisten dat hij hun moeilijkheden zou verstaan en hen op mildere wijze tot het rechte pad zou voeren; indien zij in de naaste stad op duimschroeven, op zes maanden en brandmerk mochten rekenen, konden zij van hem op drie maanden hopen, zonder de pijn en de schande. Alles wel beschouwd was hij voor de erge misdadigers een onaangenaam mens en daar het toeval had gewild dat juist deze altijd voor hem kwamen, had hij de faam van buitengewone gestrengheid gekregen.
In het midden van een zeer koude winter ontving hij van de koning het bevel een lastige zaak te beslechten. Alle rechters van het land hadden het een eenvoudig geval gevonden en zij zouden gemakkelijk het vonnis geveld hebben indien de openbare mening niet zo zeer opgewonden was dat de vorst, die van vrede onder zijn volk hield, een burgerkrijg begon te vrezen en als laatste redmiddel het oordeel van die rechter wenste.
De zaak betrof de grootste moord ooit in het land gepleegd, met voorbedachten rade, in koelen bloede. De schuldige had zich van de aanvang ook als zodanig bekendgemaakt. Men ziet dat de meerderheid der rechters gelijk had dit een gemakkelijk geval te noemen. De stem des volks echter klonk verdeeld en de gemoederen waren zo onrustbarend bewogen dat een nadenkend rechter evenals de koning vermoed moest hebben dat er iets achter zat. Uit iedere stad, uit ieder gehucht, uit vreedzame velden werden ongeregeldheden gemeld, oplopen, samenscholingen, handtastelijkheden van partijders en wederpartijders, de dienders werden oververmoeid, de heren van de overheid hadden geen rust. Het land verkeerde in een gevaarlijke toestand en de naburige staten namen maatregelen. Alle bewoners, sommige oosterlingen uitgezonderd, waren verwant, hetzij aan de slachtoffers, hetzij aan de moordenaar en de zijnen en daar het misdrijf een wraakoefening tot beweegreden had, voelde een ieder van het volk dat hij op de ene of andere wijze erin betrokken was.
In een welvarende, ogenschijnlijk gelukkige streek, van nieuwsgierige vreemdelingen nog ongerept, lagen een uur gaans van elkaar verwijderd, twee fraaie dorpen, Roodedorp en Blauwstede. Op een hoogte bij het eerstgenoemde stond de ruïne van | |
| |
een slot, de Roodedorpers waren afstammelingen van lijfeigenen, die in de natuurlijke loop der beschaving iets van de hoogmoed hunner voormalige heren hadden gekregen. Blauwstede groeide uit een vestiging van marskramers en zijn inwoners onderscheidden zich altijd door lust in de koophandel. De dorpen hadden elkaar nodig op de wijze van koopman en koper, maar een nauwere omgang had er tussen de twee niet bestaan. Een Roodedorper zocht zich een huwelijksgenoot in het uiterste einde des lands, nooit bij de buurman, een Blauwsteder deed evenzo. Indien het bij deze afzijdigheid gebleven ware zou de vrede nooit verstoord zijn, maar de een trok de neus op voor de ander en de ander haalde de schouders op over de een, zo was het altijd geweest en van kwaad tot erger gekomen, minachting, gekrenktheid, plagerij, vergelding. De buitenwereld hoorde er niet van hoe de Roodedorpers leden onder de zorg over hun schulden, hoe de Blauwsteders hun ergernis verkropten over dagelijks voorkomende belediging en mishandeling. Op een dag werd zij opgeschrikt.
De zon stond nog kort aan de zomerhemel vol schapewolkjes toen de postwagen in Blauwstede aankwam. Daar al de luiken gesloten waren stapte de postiljon af, hij klopte hier en daar en nergens gehoor krijgend liep hij naar de kerktoren. Daar vond hij de klokluider met een touw om de hals gewurgd op de grond. Hij liep naar het raadhuis, daar vond hij schout en schepenen uitgestrekt ieder met een pijl in de borst. Hij trad alle woningen binnen en overal vond hij de mensen levenloos, op allerlei wijzen omgebracht, hoewel klaarblijkelijk zonder wreedheid. De postiljon schudde het hoofd alsof hij er niets van begreep, klom weer op de bok en de postwagen reed voort. Halverwege Roodedorp werd hij aangeroepen door een ingezetene van die plaats, die verzocht mede te mogen rijden naar de stad om zich bij het gerecht aan te geven wegens moord op Blauwstede.
Toen de fiscaal-generaal de Roodedorper had aangehoord en vernomen dat hij ruim zeshonderd Blauwsteders, naar schatting het aantal der inwoners, van het leven had beroofd, kreeg de goede man een onbedaarlijke lachbui, en dat terwijl toch zijn eigen vrouw een Blauwsteedse was en al haar verwanten daar nog had. Hieruit blijkt hoe ongelooflijk het geval zich voordeed. Maar dezelfde dag werden de straten onbegaanbaar door de renboden die het bloedbad bevestigden.
| |
| |
Dit is wat aanstonds bekend werd en als een lopend vuur door het land ging, ontsteltenis slaande over het ganse volk. Het relaas heeft wel lang geduurd, maar opzettelijk, om een indruk te geven van de omvang der misdaad.
Zoals vermeld kwam de zaak achtereenvolgens voor alle rechters, die allen voor de Roodedorper een vonnis gereedmaakten, hetzij van vierendeling, hetzij van verbranding en verstrooiing van zijn as naar de windstreken, hetzij van eenvoudige onthoofding, maar alle moesten zwichten voor het rumoer des volks en de koning verzoeken de zaak aan een andere rechter op te dragen.
De zaal was tot de zoldering gevuld, alom stonden wachters met pieken en hellebaarden ter verzekering van de orde, en buiten, waar een onheilspellend gebrom klonk, werd het hof bewaakt door ruiters met geschut. Maar alle geluid verstomde en onder ijzige stilte werd de beschuldigde binnengeleid, een krachtige jongeman, met het gezicht blozend van de koude, want het vroor dat het kraakte. Tot algemene verbazing beval de rechter hem de boeien af te doen, opdat hij zich een vrij man kon gevoelen en vrij kon spreken. De schrijver las de beschuldiging voor en toen hij geëindigd had zeide de rechter: Beschuldigde, erkent gij deze misdaad begaan te hebben?
De moordenaar stond op en in plaats te antwoorden, hield hij een uitvoerige rede, die in het kort aldus luidde:
Om een gebeurtenis te beoordelen is het nodig, alle bijzonderheden daarvan te kennen, alle drijfveren, die daartoe samengewerkt hebben, alle geringe feiten die geringe onzichtbare gevolgen hadden, maar die zich opstapelden tot zij ten leste een zichtbaar en groot gevolg veroorzaakten. Uwe Edelheid hore dan hoe de Blauwsteders de zaak, waarvoor ik hier sta, voorbereid hebben, wat zij ons Roodedorpers hebben aangedaan. Het begon reeds voor eeuwen, maar ik zal alleen spreken van hetgeen ik er gedurende mijn vijfentwintig jaren van ondervonden heb. Toen mijn grootvader stierf liet hij mijn vader een schuld aan een Blauwsteder na van duizend rijders, die eerst hem naar het graf voerde, daarna mijn vader. Mijn grootmoeder was sedert haar bruiloft ziekelijk geweest, zij werd in het leven behouden door middel van kostbare kruiden, gekocht van die Blauwsteder. De prijs was tien keer hoger dan waarvoor men ze in de stad kon kopen, maar daar mijn grootvader juist genoeg verdiende voor het | |
| |
brood, moest hij ze wel van die Blauwsteder nemen, wie hij dan later zou betalen. Hij moest hoe langer hoe harder werken, want de schuld vermeerderde en wanneer hij om uitstel van betaling vroeg, werd hij bedreigd met gijzeling. Hij wist dat hij te veel betaalde en ten slotte kwam er geen brood genoeg meer in huis, omdat driekwart van zijn loon naar de schuldeiser moest. Van de maandag tot de zaterdag dacht hij aan niet anders dan de zorg. Hij werd bleek en bitter. Mijn grootmoeder verweet zichzelf dat het haar schuld was, zij kwijnde, zij weigerde de kruiden in te nemen. Zij stierf. Haar oudste dochter trok zich dat zo erg aan, dat zij het verstand verloor. Haar kinderen werden door anderen verzorgd. Toen mijn grootvader de schuldeiser tegenkwam gaf hij hem een pak slaag en daarvoor moest hij in Blauwstede aan de schandpaal staan. Kort daarna stierf hij ook. Mijn vader, die voort moest gaan de last te dragen, zwoer het te wreken, en het werd voor ons kinderen een leven van ellende. Als man van eer betaalde hij de oude schuld zoveel hij kon, en dat gaf honger voor ons. Wat ik tot nu toe verteld heb was geen uitzondering in Roodedorp. Alle inwoners hadden iets gekocht van Blauwsteders, de een klederen of werktuigen, de ander olie of zout, en alle hadden te veel betaald, alle leefden in kommer over hun schuld. Blauwstede was de nachtmerrie van Roodedorp. Ik herinner mij niets dan toenemende zorg, toenemend gebrek, toenemende ergernissen, kwalen, angsten, rampen, die wij alleen aan Blauwstede te wijten hadden. Edelheid, de Blauwsteders waren altijd in hun recht, zij hadden altijd de schout en zijn knechten aan hun zijde. Eerst ging mijn vader met onze buurman de smid Blauwsteders zoeken om ze af te ranselen. Daar kwamen zij voor in het gevang, toen was er bij buurman en bij ons geen brood. De timmerman, de wagenmaker, de schoenlapper deden hetzelfde, met dezelfde gevolgen. Toen werden het troepjes van vijf, van tien, van twintig die uit vechten gingen, de straffen werden zwaarder. De honger kwam in Roodedorp, de kleine kinderen stierven. Mijn vrienden en ik, wij besloten er een eind aan te maken en wij lootten erom, wie de daad zou uitvoeren. Edelheid, het is iets anders van kommer en ellende te horen vertellen dan kommer en ellende te ondervinden. Wij Roodedorpers zijn overtuigd dat het ons recht was ons te ontdoen van vijanden die ons langzaam zouden ombrengen. Door het onrecht, ons door vijanden aangedaan, ben ik hier verschenen en als ik het niet was zou een ander hier staan.
| |
| |
Er volgde stilte.
Beschuldigde, ga voort, sprak de rechter.
Ik heb niets meer te zeggen.
Gij hebt nog niet geantwoord of gij erkent de misdaad begaan te hebben.
Ja, Edelheid, ik heb ze vermoord.
Schuldige, dit is het eerste wat ik weten wilde. Gij hadt nog eerlijker kunnen erkennen dat het een misdaad was en eerst wanneer ik ernaar vroeg uw redenen noemen. Voor ieder ding onder de zon bestaat, zoals de mens denkt, een reden, bekend of onbekend, een drijfveer als ge wilt, en ik heb opgemerkt dat een ieder de reden belangrijker vindt dan het ding zelf. De vergelijking is moeilijk te maken. Maar ik zal u aantonen, dat het feit, in dit geval uw misdaad, zeker niet minder belangrijk is dan uw drijfveren. Wat de zeshonderd slachtoffers van het een en van het ander denken, zij daargelaten, ik geloof dat een hogere rechter er een rekening van houdt, die gij niet betalen kunt. Maar zie eens aan. Ieder van die Blauwsteders had een vrouw of een man uit een ander deel van het land, evenals gij Roodedorpers. Ieder van die mannen en vrouwen had een vader, een moeder, broeders, zusters, vele vrienden. Hier heb ik een lijst waar te lezen staat: moeders van Blauwsteders, na de misdaad, item zoveel van schrik gestorven, item zoveel ziek in het gasthuis, item zoveel waanzinnig; vaders van Blauwsteders item zoveel veroordeeld wegens manslag op verwanten van Roodedorpers, item wegens verzet tegen de overheid, item zoveel brodeloos geworden; broeders, zusters, vrienden, item, item, item. Bij opstootjes door genoemde verwanten veroorzaakt zoveel dienders gedood, zoveel gewond. Aantal slachtoffers, behalve de vermoorden, twaalfduizend voor zover bekend. Hier heb ik een andere lijst: schade voor 's konings schatkist wegens derving van cijnzen, wegens vergoeding voor overwerk der ambtenaren, zoveel en zoveel; schade in het buitenland wegens wanbetaling, zoveel; kosten voor het leger aan de grens, zoveel. Hier heb ik mijn weegschaal, daar heb ik al het leed dat gij Roodedorpers geleden hebt, al uw grieven, ergernissen, zorgen, tranen, angsten, al uw verontschuldigingen op gelegd; op de andere schaal de aanklachten van zeshonderd zielen en al het leed dat uit de misdaad is voortgekomen. Zie nu zelf op welke schaal het zwaarste ligt. Welke straf moet ik u toemeten? Zeg het zelf.
| |
| |
Edelheid, het recht eist de zwaarste straf die de rede kan vinden.
Het zij zo, antwoordde de rechter.
Hij vouwde de handen en sloot de ogen. Er was niets te horen. Geen misdadiger wist wat hij leed. Toen zag men iets wits dat nederdaalde tot zijn oor en hij sloeg de ogen op. Klaar klonk zijn stem: Begenadigde, uw misdaad is op een rekening geschreven die ik niet lezen kan. Ga en hoed u voor de gevaren.
De rechter stond op, hij ging naar de kerk, hij knielde en hij bad. Diezelfde dag brak de burgerkrijg uit. De koning liet duizenden doodschieten. Maar de rechter bleef geknield en bad.
|
|