spelling, dat hij het ver zou brengen, wekte weer de eerzucht in zijn gemoed. Hij had geen rust, hij voelde dat hij hogerop moest en deze begeerte verstoorde de tevredenheid met de staat waarin hij verkeerde.
Het zijn benijdenswaardige stervelingen die alleen, door anderen ongemoeid, een tweestrijd kunnen uitvechten; soms is die strijd gauw beslist, soms duurt hij lange tijd, maar hoe het gemoed dan ook bewogen mag worden, het hoofd wordt niet in de war gebracht door inblazingen van anderen, die met die strijd niet te maken hebben en de ongemakken ervan niet hoeven te dragen.
Eens, pas van manoeuvre teruggekeerd, waar hij zich door stiptheid zeer onderscheiden had, ontmoette de korporaal in een nieuwe lange straat het wasmeisje dat een zo belangrijk deel van zijn lot in haar hand zou nemen. Het was het bekoorlijk uur van een septemberschemeravond. Wie aan toveren twijfelt heeft nooit op zulk uur een meisje ontmoet dat zoals zij de bekoring van de schemeravond in heel haar wezen droeg. Wat het was dat zijn hart beving, de houding van haar arm waarmede zij het mandje hield, de zilverglans van haar hoofd of het lachje van haar mond toen zij naar hem omkeek, wist hij niet. Maar hij stond stil en hij voelde dat hij een andere man werd. En toen haar gestalte kleiner werd aan de horizon van de straat, herinnerde hij zich dat hij haar eerder gezien had, niet haarzelf welteverstaan, maar iemand die sprekend op haar geleek.
Het heeft geen nut, zoals de romanschrijvers doen, uitvoerig de verkering te beschrijven. Het wasmeisje had, daarin bijgestaan door haar ouders, na enige aarzeling zijn aanzoek aangenomen, op voorwaarde echter dat het huwelijk gesloten zou worden zodra hij tot een hogere rang bevorderd was, want zij voelde zich te goed om de vrouw van een korporaal te zijn en dan natuurlijk de was van de hele compagnie te moeten doen. Het zaadje van de eerzucht, door de overste met een gunstig oog beschouwd, werd thans gekoesterd en aangemoedigd.
En toen begon de tweestrijd.
Op een zondagmiddag, terwijl hij op een stille plek van het bolwerk voor de gracht zat, kwam de andere, die op het wasmeisje geleek, naast hem zitten. Hij kende haar al uit de verhalen van zijn vader, die eveneens korporaal was, en uit hetgeen later de commandant van de pupillenschool van haar verteld had. Hij