| |
| |
| |
Johannes
De zoon van Zacharias en Elisabeth groeide op tot een ernstige knaap, tot een peinzende jongeling, die het liefst in het huis der priesters zat, luisterend naar hetgeen zij verhaalden van de profeten van Israël. Hij kende de strenge woorden van Elia, de predikingen van Jesaja, die de mensen bezwoeren zich te zuiveren van slechte gedachten en oprecht hun plicht te doen zoals hun geleerd was. Hij leerde dat geen mens in staat was goed te leven als hij geen rein geweten had. En wie, in die tijden toen onderdrukking en hebzucht der machtigen, vrees en bedrog der geringen, een ieder drongen alleen naar eigen baat te streven, kon eerlijk zeggen dat hij zonder smet was? Johannes geloofde dat niemand ooit streng genoeg over zichzelf kon oordelen. Hij deed zoals de vroomsten in het land, die overtuigd waren dat het niet genoeg was naar de vastgestelde regelen van de tempel God te dienen met gebed, offer en weldadigheid, maar de stad verlieten om in de eenzaamheid waarlijk volgens de geboden te leven. Zoals velen in het land geloofde hij dat de God van zijn volk spoedig een verlosser zou zenden, die een nieuw rijk van geluk en vrede zou stichten, waar alleen mensen mochten wonen rein van hart. Die heilige koning zou een onverbiddelijk rechter zijn, die alle zonden zou kennen en de zwaarste straf toemeten voor iedere zonde. Het was tijd zich voor te bereiden en met een helder gemoed zijn komst te wachten. Johannes besloot zoals de kluizenaars te leven, zonder behoeften, zonder begeerten, hij verliet de stad toen hij nog jong was en woonde in de woestijn aan de andere zijde van de Jordaan. Hij droeg een kleed gelijk de profeten droegen, van kamelehaar, met een riem, en hij voedde zich met wat hij vond in het schrale land, kruiden, wilde honig en sprinkhanen. Gebed en overpeinzing vulden zijn dagen.
En in zijn gepeinzen begon hij te zien dat hij meer moest doen dan wachten voor zijn heil. Er waren velen in Israël, broeders omdat zij van zijn volk, broeders omdat zij mensen waren, die hetzelfde heil konden winnen wanneer de verlossende koning | |
| |
kwam als zij de zonden van zich wierpen, zich reinigden en in reinheid wachtten. En hij hoorde de stem van God die tot zijn ziel sprak: Ga en roep de mensen voor de komende tijd. - En toen hij de roep verstaan had om als profeet te gaan, nam hij zijn staf en trok uit de woestijn naar het land van de Jordaan. Waar hij een man ontmoette hield hij hem aan, vroeg waarheen hij ging en wat zijn doel was. En als die man antwoordde: Ik ga daarheen om handel te drijven, zeide hij dat het dom was het voordeel van een dag te zoeken zonder te denken aan het heil, dat de profeten hadden aangekondigd, het heil dat spoedig komen zou voor allen die zich geen kwaad te verwijten hadden. Sommigen trokken de schouders op en gingen verder, maar sommigen luisterden, in het hart getroffen, en volgden hem als hun meester die hun de weg zou wijzen hoe zij leven moesten om het hemels geluk waardig te zijn. De schare die hem volgde groeide snel, herders, kooplieden, kameeldrijvers, slaven.
Johannes voerde hen naar de Jordaan om hen te wijden naar het aloud gebruik. Wie geloofde in het komende heil en zwoer nooit meer te zondigen, moest de wassing ondergaan, het zinnebeeld van de reiniging van zijn hart. Johannes nam hem bij de hand en leidde hem in de rivier, daar baden zij te zamen dat God hun vergeven mocht al het kwaad dat zij gedaan hadden. Daarna dompelde Johannes de gelovige onder het water, terwijl aan de oever de volgelingen in luid gebed de armen hieven, dankend, smekend, lovend.
Snel verspreidde zich door heel het land de mare dat er een groot profeet was opgestaan, een ware profeet die niets dan de waarheid wilde, die niet tot oproer aanzette tegen de stadhouder, geen haat predikte tegen de onderdrukkers, geen geschenken aannam, maar als de armste onder de armen leefde en enkel van een zuiver leven sprak. Menigeen, hier en ginds in de steden, die in moedeloosheid, in tranen en ellende zat, wierp zijn gereedschap neder, vluchtte uit het huis van zijn meester om de belofte van bevrijding en vreugde te horen. Bij tientallen, bij honderdtallen kwamen zij aan bij de lommerrijke oevers van de Jordaan. Het was niet een zachtzinnige profeet die zij daar zagen, maar een die hun gestreng en hard, zeer hard hun zonden verweet. Als de menigte rondom hem drong, de handen wringend om te horen wat zij doen moesten om tot het beloofde geluk toegelaten te worden, hoorden zij hoe hun onbarmhartig | |
| |
voor de voeten geworpen werd dat zij onwaardig geleefd hadden en dat zij niets verwachten konden als zij niet deden wat zij zeiden te zullen doen.
Adderengebroed! riep hij, wie heeft u gezegd dat gij aan het strafgerecht ontkomen zoudt? Denkt gij beter dan anderen te zijn alleen omdat gij door angst gedreven wordt te bekennen dat gij kwaad hebt gedaan? Ik zeg u, niet omdat gij bang zijt zult gij verkoren worden tot het komende geluk. Denkt niet dat gij beter dan anderen zijt alleen omdat gij behoort tot het volk dat God eens heeft gezegend. Beter zult gij zijn alleen als gij de slechtheid uit uw hart rukt. En niet voor gij doet wat een goed mens behoort te doen zal God zien wie gij zijt. Geen woorden, geen smekingen en betuigingen, maar doet de daden. Elke boom, die geen goede vrucht draagt, wordt gekapt en verbrand.
De mensen drongen nader rondom hem en vroegen: Zeg ons dan, wat moeten wij doen?
Johannes antwoordde: Gij weet het zelf, maar de meesten onder u zijn te zelfzuchtig of te onverschillig om te doen wat goed is, of zij stellen het uit tot morgen. Hebt gij de arme man aan de weg gezien, zonder kleren, zonder brood? Wie van u, die twee stuks kleren had, heeft er hem een van gegeven? Wie vanu heeft hem een stuk van zijn brood gegeven? Toch was dat uw plicht en gij weet het, het is u van kindsbeen geleerd.
Er kwamen enige belastinggaarders die door hem gereinigd wilden worden. Belastinggaarders waren zeer gehaat omdat zij tot eigen winst het volk persten meer te betalen dan vastgesteld was. Ook zij vroegen wat zij moesten doen en het antwoord was eenvoudig: Neemt niet meer dan gij moogt nemen.
Er kwamen ook wapenknechts, eveneens gehaat bij het volk, omdat zij de huizen van arme mensen binnendrongen, die zij onder bedreiging van het zwaard van geld beroofden. Ook zij vroegen Johannes wat zij doen moesten en hij antwoordde: Gij, begint met te laten wat gij niet behoort te doen. Moet ik het u zeggen? Gij draagt de wapens om tegen de vijand te strijden, daarvoor wordt gij betaald, niet om armen overlast te doen en hen te beroven.
De taal die Johannes sprak klonk zo hoog en gebiedend, dat een ieder hem meester noemde of heer. Sommigen herhaalden de voorspellingen der profeten dat God een koning zou zenden | |
| |
om Israël te bevrijden en over een gelukkig volk te heersen, sommigen vertelden wat zij al jaren tevoren gehoord hadden, dat drie wijzen uit het Oosten de beloofde koning gezien en gehuldigd hadden, anderen dat er inderdaad toenmaals in de tempel van Jeruzalem een wonderbaarlijk kind was gezien. En men vroeg elkander of dit Johannes was, of Johannes de Messias was, de gewijde koning, wiens komst verwacht werd. Zij kwamen tot hem en vroegen hem: Zijt gij de gezalfde koning die ons verlossen zal?
Maar Johannes antwoordde: Neen, ik reinig u in de doop met water, maar er komt een machtiger dan ik, die u reinigen zal met de geest. Ik ben niet meer dan de roepende om u voor te bereiden op zijn komst. Zoals de profeet Jesaja gezegd heeft: de stem die roept uit de woestijn: bereidt de weg voor de gezalfde!
In die dagen kwamen gedurig nieuwe scharen uit alle delen van Kanaän naar de Jordaan. Beide oevers stonden vol tenten en hutten van loof tussen de oleanders. Morgen en middag ging Johannes met bekeerlingen in het water. En wie door hem gereinigd waren en terugkeerden in hun dorp, verspreidden het gerucht van de grote profeet verder, zodat zijn naam alom bekend werd.
Een man die in Nazareth woonde, hoorde de mare van Johannes en besloot naar de Jordaan te gaan om door hem gedoopt te worden. Hij was een eenvoudig man die de menselijke plicht wilde doen zoals ieder ander. Toen hij aan de oever trad herkende Johannes hem, want zij waren bloedverwanten. Johannes wist dat Jezus groter was dan hij. Hij zeide: Neen, het past mij door u gereinigd te worden, niet dat ik u reinig. Dit zeide Johannes hoewel hij niet wist dat Jezus de verkorene was om zaligheid op aarde te brengen tot verre tijden. Jezus antwoordde: Het past een ieder alle plichten te vervullen.
Toen nam Johannes hem bij de hand en bad en dompelde hem in het water van de Jordaan. Jezus hief de ogen naar de hemel, maar wat hij zag en hoorde wist niemand dan hij.
Hij ging door de menigte aan de oevers, door niemand nog gekend, en keerde terug naar zijn land Galilea.
In die noordelijke landstreek van Kanaän, door de Romeinen Palestina genoemd, regeerde toenmaals de koning Herodes Antipas. Hij had zijn paleis in Tiberias, een nieuwgebouwde | |
| |
stad aan het meer van Gennesareth. De koningin was een dochter van de koning van Damascus. Eens, toen Herodes Antipas zijn broeder Philippus bezocht in de stad Cesarea, werd hij betoverd door zijn schoonzuster Herodias. Zij was een heerszuchtige en praallievende vrouw en daar zij geloofde dat Herodes Antipas, een listig man die bij de keizer van Rome in hoge gunst stond, eenmaal koning over heel Palestina zou worden, vleide zij hem zo zeer dat hij haar tot vrouw begeerde. Hij keerde terug naar Tiberias. Om zich van zijn gemalin te ontdoen bood hij haar aan de maaltijd een beker vergiftigde wijn. Maar zij bemerkte de toeleg, zij veinsde dat zij ziek was en vluchtte naar haar vader in Damascus. Herodias had intussen koning Philippus vergiftigd. En zij kwam naar Tiberias met haar dochter en werd de gemalin van Antipas. Toen de profeet Johannes van deze schanddaden hoorde voer hij uit in heftige vervloekingen van koningen die de heilige wet verbraken, koningen die hun broeders vermoordden. Zo fel klonken zijn woorden dat zij een vurige haat in het volk ontstaken. In Tiberias zelf zagen de koning en de koningin wanneer zij uitgingen om de spelen te aanschouwen, het volk zich van hen afwenden en op de grond spuwen, roepend: Verraders! moordenaars!
Herodias eiste toornig dat Antipas soldaten zou zenden om de opruier aan de galg te hangen. Maar de koning aarzelde, vrezend dat het volk in oproer zou komen en daar er gevaar dreigde van een leger uit Damascus moest hij het volk in de stad ontzien. Toch drong zij aan tot hij ten leste een vendel soldaten naar de Jordaan zond om Johannes gevangen te nemen en op te sluiten in een vesting. Zij gingen, zij verspreidden schrik aan de oevers met hun zwaarden en lansen en zij voerden Johannes mee naar de ongenaakbare burcht Macherus aan de eenzame Zoutzee. Velen zijner volgelingen verlieten hem niet, zij zwierven rondom de burcht, des nachts naderbij sluipend tot zij door de tralies voedsel konden binnenwerpen, hun meester een groet zenden en hem verzekeren, dat de menigte van zijn aanhangers hem trouw bleef.
Op deze wijze vernam Johannes dat er in Galilea een andere profeet was opgestaan, zijn verwant Jezus van Nazareth. In heilige hoop hief hij de handen om God te smeken Israël te verlossen. En een van de mannen, die aan het tralievenster | |
| |
stonden, droeg hij op naar Galilea te gaan om Jezus te vragen of hij de aangekondigde koning was.
Intussen groeide in het land de ontevredenheid aan dat de goede profeet, die het volk een tijd van zaligheid beloofde, als de gemeenste misdadiger gevangen werd gehouden. Herodes Antipas hoorde geruchten van samenzweringen en van dreigend oproer, hij hoorde ook dat er sluipmoordenaars naar Macherus gezonden waren om Johannes om te brengen. Dus beval hij zijn soldaten de profeet naar de gevangenis in Tiberias te voeren. Daar bezocht Antipas hem en uit vrees voor het volk beloofde hij hem vrij te laten op voorwaarde dat hij niet meer over de daden van de koning en van de koningin zou oordelen. Maar Johannes weigerde.
Ook in Tiberias stonden dag en nacht mensen buiten de muur van de gevangenis. En zij hoorden hem. Hij riep hun toe standvastig te blijven in het geloof aan bevrijding, zuiver te leven volgens hun plicht en zich voor te bereiden op de komende tijd. En iedere dag ergerde koningin Herodias zich over de profeet wiens bestraffende woorden een smaad voor de vorst waren. Gedurig zette zij Antipas aan hem te laten doden, maar de koning aarzelde en durfde niet.
Op een avond nu, terwijl Herodes Antipas aan de maaltijd zat, beval de koningin haar dochter Salome voor hem te dansen. De muzikanten stonden ter wederzijde aan de wand, de dienaren brachten wijn voor de koning, Herodias zelf reikte hem telkenmaal de beker. Salome trad binnen in purperen sluiers gehuld en zij danste voor de koning, met de gouden banden aan haar enkels rinkelend in langzame maten. Uit de verte klonk soms boven de muziek de vermanende stem van de profeet in de gevangenis. Salome behaagde de koning en toen zij nogmaals gedanst had riep hij haar bij zich en zwoer dat hij haar geven zou wat zij ook wensen mocht. Herodias nam haar terzijde en beval haar het hoofd van Johannes te wensen.
Salome kwam voor de koning staan en zij zeide: Geef mij het hoofd van Johannes op een schaal. Hij verschrok en beefde op zijn zetel. Maar Herodias, zich over hem buigend, maande hem aan zijn woord, hij had gezworen en kon niet weigeren. Een slaaf ging uit de zaal en de beul kwam voor de koning om zijn bevel te horen. Herodes Antipas zat stil en verslagen, want in de verte klonken de gebeden van mensen voor de muur van de | |
| |
gevangenis. Herodias en Salome wachtten op zijn bevel. Toen wees hij de beul te gaan en hij sprak: Breng het hoofd van Johannes.
Het was stil in de zaal. Buiten klonk de stem van Johannes soms boven de gebeden van zijn volgers. Toen werd het plotseling ook buiten stil.
De beul trad binnen met een schaal waarop het hoofd van Johannes lag.
|
|