| |
| |
| |
Saul en David
Toen koning Saul aan het hoofd van zijn legerscharen terugkeerde van de tocht tegen de Filistijnen, kwamen van alle steden die hij voorbijtrok de vrouwen in feestgewaad uit de poort, met cimbels en tamboerijnen, dansend en jubelend en hem de zegezang toezingend: Saul heeft duizenden verslagen, tienduizenden heeft David verslagen!
De koning hoorde hoe het volk de kleine herder, de citerspeler, zijn dienaar, boven hem verhief. De eerste gedachte van de argwaan kwam in zijn hoofd: het ontbrak er nog aan dat zij niet mij, maar hem koning noemden. Hij herinnerde zich de woorden van de profeet, die gezegd had dat Jahweh een andere vorst over Israël zou stellen en er zou geen overwinning op de Filistijnen behaald zijn als deze herder de reus niet had verslagen, voorzeker bijgestaan door goddelijke macht.
Hij begon hem te vrezen en te haten tegelijk en wanneer David in zijn zaal de citer voor hem speelde zag hij hem aan met ogen fel van wrok. Hij had hem gemakkelijk kunnen doodslaan, maar David was bemind bij het volk. Toen Saul bemerkte dat hij zich niet langer kon beheersen verwijderde hij hem uit het koningshuis door hem het bevel over een leger te geven en hem in de oorlogen te zenden.
David sloeg de vijanden buiten de grenzen noord en oost, hij keerde altijd niet nieuwe triomfen terug en het volk eerde en beminde hem steeds meer terwijl de koning hem steeds erger haatte. Nu bedacht Saul een list om hem ten val te brengen. Hij beloofde hem zijn oudste dochter tot vrouw te geven indien hij strijd ging voeren in het land der Filistijnen, maar hij stelde slechts een kleine troep onder zijn bevel met de toeleg dat de krijgshaftige vijanden hem zouden doden.
Vele maanden streed David in het zuiden bij de zeekust zodat de koning al dacht dat hij daar gesneuveld was. Hij gaf zijn dochter aan een ander tot vrouw. Maar David keerde terug met rijke buit voor het heiligdom.
Het kwam nu Saul ter ore dat zijn tweede dochter Michal, die | |
| |
liefde voor David had opgevat, begeerde zijn vrouw te worden. Dit gaf hem aanleiding de listige toeleg te herhalen. Hij beloofde opnieuw David zijn dochter tot vrouw te geven indien hij met slechts enkele mannen honderd Filistijnen doodde. David ging, overviel de vijanden tot hij er tweehonderd gedood had. Toen werd de koning zeer bevreesd, want het was duidelijk dat de machtige hand van Jahweh die verachte herder behoedde. En hij schonk hem zijn dochter Michal ten huwelijk, maar zijn vijandschap nam zo zeer toe dat een ieder in het koningshuis voor het leven van David vreesde.
Koning Saul had een goede aard en hij luisterde wanneer iemand hem tot het hart sprak. Toen zijn oudste zoon Jonathan, Davids trouwe vriend, woorden van verzoening sprak, erkende de koning de verdiensten van zijn krijgsoverste en gedurende een korte poos bleef hij hem welgezind.
Maar hij verdroeg niet dat zijn onderdaan meer bemind en meer geprezen werd dan hijzelf, de ijverzucht begon hem weer te steken en menig keer brak zijn woede razend uit. Eens, toen hij op zijn troon zat met gebogen hoofd vol grimmige gedachten, loerend naar David, die aan de wand tegenover op zijn citer speelde, greep hij plotseling zijn speer en wierp die met sterke hand om David aan de muur vast te steken. David week al spelend terzijde, de speer drong in de wand. Toch sprong hij ijlings de zaal uit voor de razernij en van dit ogenblik begreep hij dat de koning hem naar het leven stond.
Diezelfde nacht, toen hij sliep, hoorde Michal zijn vrouw gerucht van krijgslieden, zij keek naar buiten en zag dat het huis omsingeld was. Zij ging aan de deur, zij vroeg de hoofdman die daar stond en hoorde dat de koning hem gezonden had om David bij de dageraad te grijpen en te doden. Haastig keerde Michal in het slaapvertrek, zij wekte David, zij voerde hem mede naar een venster om te vluchten. En terwijl zij weder met de hoofdman aan de deur sprak liet David zich langs een touw naar beneden glijden. Zij had het gezien en sloot de deur. In het bed waar David gelegen had legde zij de huisgod, die zij met een deken dekte of daar een slaper lag. Bij de dageraad klopte de hoofdman op de deur, de zwaarddragers stonden achter hem en Michal opende en zeide dat David ziek lag. Toen zij voor het bed kwamen meenden zij daar een zieke onder de dekens te zien. Zij gingen om het de koning te boodschappen, maar intussen | |
| |
vergingen de uren en snelde David voort in zijn vlucht.
Saul kwam toen zelf naar het huis om David te doden, ziek of gezond. Hij zag het bedrog en vroeg Michal waarom zij zich tegen haar vader had gekeerd. Zij had David lief, daarom loog zij en zeide dat hij gedreigd had haar te doden als zij hem niet liet ontvluchten, zij wist niet waarheen.
David week naar Rama om de veiligste bescherming te zoeken die te vinden was, bij Samuel, die hem te gast hield in het profetenhuis. Toen Saul vernam dat hij zich onder de hoede had gesteld van de profeet die hem, de koning, vervallen had verklaard, steeg zijn woede tot razernij, en hij zond gewapende boden om hem daar gevangen te nemen zonder zich te bekommeren om de heiligheid van het huis, waar Jahweh zich openbaarde. De boden kwamen, maar de geestdriftige aanbidding der leerlingen ziende, wierpen ook zij hun klederen af en hieven de handen met gebed en lof.
Nu zond Saul ten tweeden en ook ten derden male boden, wie het evenzo verging. En hij gordde zijn zwaard en trok zelf naar Rama. Geweldig van toorn trad hij het profetenhuis binnen, maar toen hij in de zaal stond en de luide gebeden, de smekingen, de klachten, de lofzangen hoorde van Samuels leerlingen, die tot hun god riepen en voor de koning geen aandacht hadden, werd ook hij door de geest der vroomheid bevangen. Hij wierp speer en zwaard ter zijde, hij rukte zijn klederen af, hij hief zijn handen, biddend en smekend met de anderen. De mensen hoorden ervan en voor de deur stonden velen die elkander vroegen: Is Saul ook onder de profeten?
Maar David was uit het huis gevloden. En hij kwam in het heiligdom van Nob, waar hij de priester vroeg hem het zwaard van Goliath te geven. Hij vluchtte verder zuidwaarts en daar hij de wraak van de koning vreesde zond hij een boodschap naar zijn vader en zijn broeders om Bethlehem te verlaten en bij hem te komen in het gebergte. Vele anderen kwamen bij hem, mannen die voor Saul beducht waren, ontevredenen en vervolgden, tot zich een bende van vierhonderd man rondom hem verzameld had. Zij werden vrijbuiters, zich verschuilend in onherbergzame streken, strijdend en plunderend in het land der Filistijnen en David was hun hoofdman.
Saul intussen maakte toebereidselen om hem te achtervolgen. De vrouw van David, Michal, gaf hij aan een ander ten huwe- | |
| |
lijk. En toen hij vernam dat de priester van het heiligdom David het zwaard van Goliath had gegeven, ontstak hij weder in vreselijke toorn en mateloos werd zijn wraakzucht. Al de priesters van het heiligdom liet hij ombrengen, omdat hij geloofde dat zij David steunden in zijn opstandigheid. En om te tonen dat hij een gestreng vorst was, die hard kon straffen, liet hij ook alle inwoners van die priesterstad neerslaan met het zwaard.
David bevond zich met zijn bende in een kleine stad van Judea, die hij van de Filistijnen bevrijd had, toen men hem boodschapte dat de koning met een sterk leger in aantocht was. Snel namen zij de wijk naar het kaal woestijngebergte dat naar de Zoutzee daalt, daar waren talrijke schuilplaatsen in de steile kloven. Het leger kon er wegens watergebrek moeilijk voorttrekken zodat men lange tijd vergeefs naar de vrijbuiters zocht. Rovers uit de wildernis van Zif berichtten Saul dat zij David gezien hadden, maar toen er snel een afdeling heen gezonden werd, berichtten anderen dat hij in de wildernis van Maon was gezien. Zo vervolgde de koning rusteloos David nu hier, dan daar, terwijl er iedere dag boden kwamen die meldden dat de Filistijnen strooptochten deden in zijn land.
Op een dag rustte het leger niet ver van het stadje En-gedi bij de Zoutzee. Buiten het kamp was een spelonk in de rotswand, waar de koning zich terugtrok in de schaduw met zijn veldheer en zijn lijfwacht. Ook aan de andere zijde van de kloof waren spelonken, waar verspieders van David scholen. Zij zagen dat aan de overkant de koning maar door weinig mannen beschermd was en haastten zich het te melden. Zie, zeiden Davids vrienden, Jahweh heeft uw belager in uw macht gegeven, ga en doorsteek hem. David antwoordde dat geen mens de hand mocht slaan aan een koning die door de profeet van Jahweh was gewijd. Maar hij riep dat hij gaan zou en een van zijn trouwste volgers ging met hem. In de avondschemering klommen zij de rotswand af en bestegen de andere, zij slopen nader tot voor de spelonk. Het was heldere nacht. Zij zagen de uitgestrekte gestalten van slapende mannen. David herkende Saul, de speer lag naast hem en aan de andere zijde de waterkruik. Iets verder lag de bevelhebber en rondom sliepen krijgslieden. David naderde de koning, hij nam de speer en de waterkruik en ging weer. Samen met zijn volger keerde hij dezelfde weg terug. Aan de andere kant van de kloof zetten zij zich neder. Toen het | |
| |
dag werd ontwaakten de mannen van Saul en kwamen buiten. David zag de bevelhebber en riep zijn naam: Abner! Daarna vroeg hij hem spottend waarom hij zijn koning niet beter bewaakte en waar de speer en de waterkruik van Saul waren.
De koning, die zijn stem herkende, kwam buiten. David riep hem toe: Koning, waarom vervolgt gij mij? Wat kwaad heb ik u gedaan, ik die voor u de vijanden van Israël heb verslagen? Gij jaagt mij zoals een jager een veldhoen jaagt en nu, deze nacht zijt gij in mijn macht geweest en ik heb u geen letsel gedaan, omdat ik weet dat slechtheid met slechtheid wordt gestraft.
De edelmoedigheid ontwaakte in het hart van Saul. Hij riep: David, gij zijt rechtschapener dan ik, want gij hebt mij goed gedaan en ik heb u kwaad gedaan. Groot zijt gij want Jahweh heeft mij in uw macht gegeven en gij hebt mij gespaard. Jahweh zal de weldaad vergelden. Nu weet ik dat gij, de grotere, koning van Israël zult zijn. Zweer mij, David, wanneer gij koning zult zijn om mijn schuld mijn nakomelingen niet te verdelgen.
David zwoer. En Saul en David scheidden, de een noordwaarts gaande, de ander westwaarts.
En weder moest de koning zijn leger verzamelen omdat de Filistijnen een geweldige inval deden tot diep in het land. Snel was de vijand tot de zeekust opgerukt en al tot de vlakte van Jizzeël genaderd toen het leger der Israëlieten op het gebergte Gilboa tegenover hem kwam. Nog nooit had de koning de Filistijn in zulke aantallen voor zich gezien en hij was bevreesd voor de aanstaande veldslag. Hij wilde weten hoe het hem vergaan zou, daarom bad hij Jahweh hem de uitslag te openbaren, maar Jahweh antwoordde niet. De profeet, die zijn voorspraak had kunnen zijn en hem de toekomst had kunnen voorspellen, Samuel, was gestorven.
Hoewel Saul het bijgeloof van toverij en waarzeggerij strafbaar had gesteld, liet hij navragen of er niet een geestenbezweerder was en men sprak hem van een oude vrouw die woonde bij een bron, Endor genaamd.
Toen het donker werd trok Saul de klederen van een gewoon krijgsman aan, nam zijn speer en ging daarheen met twee dienaars. In de nacht kwam hij voor een hol achter doorngewas verborgen, daar zat de heks voor haar pot met gloeiende kolen. Hij naderde en sprak: Roep een onderaardse geest op en zeg | |
| |
mij de toekomst. Zij antwoordde dat koning Saul immers verboden had met geesten en duivelen te spreken en zijn hand sloeg hard. Maar toen hij haar gezworen had dat het niet bekend zou worden, stond zij op en vroeg wiens geest zij moest oproepen. Saul noemde de naam van de profeet.
Zij rolde het pergament open met de spreuken ende tekens van de dierenriem, zij nam de kruikjes uit het donker en strooide stof, korrels, kruiden in de vuurpot. De kolen gloeiden blauw en geel, kleine vlammetjes dansten eruit bij iedere spreuk, de rook werd dik en zwart. Plotseling schreeuwde de heks, want zij had in het vuur gezien dat het de koning zelf was die voor haar stond. Saul stelde haar gerust en vroeg wat zij zag. Zij zeide: Een oud man komt op uit de onderwereld, hij heeft een baard, hij heeft een mantel aan, zijn ogen zijn licht. En Saul zag hem en boog zijn hoofd in eerbied, want hij stond voor de geest van Samuel.
De geest sprak: Waarom hebt gij mijn rust gestoord en mij opgeroepen?
De held, die vele jaren zijn volk tot overwinningen had geleid, antwoordde nederig: Ik ben bevreesd. De Filistijnen staan tegenover mij en Jahweh heeft zijn bescherming van mij weggenomen, hij antwoordt mij niet. Daarom heb ik u opgeroepen om te vragen wat ik doen moet.
De geest van Samuel sprak weder: Waarom vraagt gij mij terwijl gij weet dat Jahweh zich van u heeft afgewend? Gij hebt naar hem niet geluisterd, hij luistert niet naar u. Hij doet zoals hij u door mijn mond verkondigd heeft nadat gij zijn gebod veracht had in de krijg tegen Amalek. Hij ontneemt u de koningskroon en geeft haar aan David. De Filistijn zal hij de overwinning geven. Morgen zult gij sneuvelen met uw zoons.
De geest verdween in rook.
Verslagen stond Saul met de handen uitgestrekt en hij viel ter aarde. De heks gaf hem te drinken en te eten. Daarna keerde hij met zijn dienaren terug.
Bij de dageraad steeg het krijgsgeluid uit het kamp der Filistijnen.
Koning Saul, die veel gevreesd had, veel getwijfeld over David, had nu de zekerheid dat over zijn lot beschikt was. Heldhaftig gordde hij zijn zwaard en, wetend dat hij naar zijn einde ging, trad hij voor zijn volk tot de strijd.
| |
| |
De vijanden vielen aan, heftig, onweerstaanbaar en sloegen de Israëlieten op de vlucht. Saul zag zijn drie zoons vallen. En toen hij, verlaten van zijn krijgers, nagejaagd, alleen met zijn wapenknecht op een rotspunt stond en zag dat de boogschutters naderden, beval hij zijn wapendrager hem te doorsteken. Maar de dienaar durfde de hand niet aan een koning te slaan. Toen zette koning Saul zijn zwaard op de grond met de punt opwaarts en hij stortte er zich op neder. En ook de wapendrager stortte zich op zijn zwaard.
De inwoners van Jabes, die Saul van de vijand verlost had toen hij koning werd, kwamen en brachten zijn lichaam naar hun stad, want zij vereerden hem.
|
|