Saul en zijn dappere zoon Jonathan behaalden de overwinning en maakten grote slachting onder de Filistijnen. Ook de andere vijanden die Israël omringden versloegen zij, die van Moab, die van Ammon, die van Edom aan gindse zijde van de Jordaan.
Alleen de gehate erfvijand, het woeste volk van Amalek dat zuidelijk van de Zoutzee woonde, was nog niet overwonnen. Herhaaldelijk deden zij strooptochten in het land en voerden de Israëlieten als slaven mee. Daarom kwam Samuel voor de koning om hem het gebod van Jahweh te brengen: Ga, zo heeft Jahweh tot mij gesproken: sla Amalek dood, man, vrouw, kind, zuigeling, vee! sla Amalek dood! Werp de banvloek, niets zult gij nemen tot buit! Met een machtig leger van strijdbare mannen trok de koning naar het land van Amalek en zo heldhaftig gingen hij en zijn zoons vooraan in de aanval, dat niets hen weerstond. Roekeloos streden zij en sloegen en brandden en moordden in steden, dorpen, afgelegen hutten. En toen het volk voor Saul riep het kleinvee te mogen behouden en de vorst van Amalek, die gevangen was, levend in hun land terug te voeren, stemde hij toe.
Toen zij terugkeerden naar Gilgal kwam Samuel hen tegemoet. Hij had vernomen dat er buit van de onreinen was gemaakt. De koning trad op hem toe, zeggend dat hij het bevel van Jahweh ten uitvoer had gebracht. Maar de profeet week toornig van hem. Neen, antwoordde hij, gij hebt het woord van Jahweh niet gevolgd, want er was u geboden Amalek uit te roeien en geen buit te nemen. Tevergeefs voerde Saul ter verontschuldiging aan, dat hij het kleinvee gespaard had omdat het volk erop aandrong, en de vorst van Amalek levend meebracht om hem op het altaar te Gilgal als offer te branden. Samuel antwoordde dat Jahweh een andere koning over Israël zou stellen omdat Saul zijn woord had geminacht.
De profeet keerde zich om en de koning greep zijn kleed om hem te weerhouden, maar het kleed scheurde in zijn hand. Zo, sprak Samuel, is het koningskleed van u afgescheurd, van nu aan zijt gij geen koning meer. Toen wierp Saul, de machtige krijger, zich op de grond voor de heilige man.
Te zamen kwamen zij voor het altaar te Gilgal. Samuel was het die hier beval: Breng de vorst van Amalek! En toen zij hem gebracht hadden was hij het, de grijze profeet, die de vijand,