nieuwe woning, handel, kleren, godsdienstoefening, wogen niet op tegen de nadelen, kwalen, dronkenschap, ergerlijke zeden en woedende twisten. Binnen enkele maanden vroegen zij hun leider Hunn Nobbs hen naar Pitcairn terug te brengen. Een avonturier, zendeling en handelaar, vergezelde hen en met hem werden winstbejag en onenigheid op het eiland ingevoerd. Langs slinkse wegen en door berekeningen die zij niet begrepen wist hij een groot deel van de grond der eilanders in bezit te krijgen en hij liet hen daarop aanplantingen maken voor loon. Door hen verdeeld te houden gelukte het hem hen vijf jaar lang te onderdrukken, tot de kapitein van een Amerikaans oorlogsschip de klachten van beide partijen hoorde, de Christians, de Youngs, de Quintals, de Adams en hen tot rede en verzoening bracht, daarna de zendeling aan boord liet opsluiten en meenam.
Het was weer vrede op Pitcairn. De gezinnen namen toe, de kinderen van de muiters kregen kleinkinderen, er moesten steeds nieuwe woningen gebouwd worden. Er was dikwijls geen water genoeg, daar het, hoewel er in sommige maanden overvloedig regen viel, niet in grote hoeveelheid bewaard kon worden. De ouderen begonnen te vrezen dat de hemel de zonden der vaders met droogte wilde straffen. Hunn Nobbs zelf sprak ervan dat zij op den duur niet op Pitcairn konden blijven. Na veel beraad eindelijk kwamen zij overeen dat hij een brief zou schrijven aan de regering in Londen om haar te verzoeken hen naar een ander eiland te laten brengen, groot genoeg voor een groeiende kolonie.
Na een jaar kwam het antwoord. De kapitein van een groot schip had bevel gekregen de bewoners van Pitcairn, nu honderdvijfendertig in aantal, over te brengen naar het eiland Norfolk dat, zoals hun verteld werd, op Pitcairn geleek, maar groter en vruchtbaarder was. Slechts enkele mannen verkozen achter te blijven.
Norfolk, ongeveer zes dagen zeilen van Nieuw-Zeeland, had inderdaad een mild en vruchtbaar klimaat. De Pitcairners vonden er echter een blanke bevolking die zij er niet verwacht hadden.
Australië waar gelukzoekers uit alle delen der wereld destijds naar de goudvelden kwamen, was geen strafkolonie meer. Engeland zond thans alleen de ergste misdadigers het land uit naar