| |
| |
| |
VII
Toen de berg Orahena uit zicht verdwenen was had de Bounty het roer omgelegd en koers genomen naar het oosten dwars door de Paumotu-groep. Sommige van die eilandjes waren schaars bewoond en geen ervan had veel bomen of water. Bovendien wist Christian dat een schip, van Kaap Hoorn komende, waarschijnlijk langs deze groep zou varen, dus moest hij verder zoeken. Gedurende vele dagen werd er geen land gezien, tot zij voor een steile rotsige kust kwamen waar zich een berg verhief. Daar over de gevaarlijke branding op de klippen de Bounty niet naderen kon werd er een boot uitgezet die na veel moeite de kust bereikte.
Over de rotsen naar boven klauterend kwamen de mannen op welig begroeid land waar vogels nestelden; zij liepen hier en daar, zij schreeuwden en losten musketschoten, maar het bleef stil, er was geen mens te zien. Verder landwaarts gaande en de berg bestijgende kwamen zij in dichte bossen waar zij alle bomen herkenden die ook op Tahiti groeiden, de ficus, de kokospalm, de banaanboom, de moerbezieboom, hoog boven de warrige struiken. Aan de steile noordzijde, waar weinig bomen stonden, vonden zij eetbare knolgewassen, yams, zoete aardappelen en taro. Hier ontdekten zij ook zonderlinge stenen die toonden dat, of er nu ook niemand meer mocht zijn, het eiland bewoond geweest was. Het waren blokken van bazalt, vier of vijf opgestapeld tot een hoogte van vijf el; de middelste en de bovenste waren uitgehakt en gevormd tot een borst, armen en hoofd. Er stonden er tientallen naast elkander, alle met het gelaat naar de zee gewend, bewakers van beenderen waaruit de geesten lang geleden naar Ta'aroa waren gegaan.
Christian en Young kwamen zelf aan land om te verkennen. Water vonden zij niet, maar er waren in de rotsen vele droge beddingen en ook de tierige plantengroei toonde dat de berg genoeg wolken en regen aantrok. Het was een vruchtbaar eiland, onbewoond, eenzaam gelegen, het stond ook op de kaarten niet aangeduid. Zij bepaalden de plaats en vonden dat | |
| |
zij hier ver uit de weg van schepen moesten zijn.
Zij hielden raad. Dit moest hun eiland zijn. Zij zouden woningen moeten maken en de grond bebouwen. Er waren, de Tahitiërs meegeteld, maar vijftien mannen, dus zouden zij om het werk te doen er geen enkele kunnen missen. Het zekerste middel om iedereen te dwingen hier te blijven was de Bounty op de kust te zetten. Maar vrezend dat het gezien zou worden als er eens een schip voorbij mocht varen, besloten zij alles wat bruikbaar was eruit te halen en de Bounty te vernietigen.
Christian, vroeger een bescheiden en zachtmoedig man, had in verbittering, in een vlaag van drift, een daad gedaan waarvan hij de gevolgen niet kende, noch dragen kon. Hij werd nu voortdurend door vrees en achterdocht gekweld en door onrust gedreven dwong hij de anderen te doen wat hij voor de veiligheid nodig oordeelde. Zijn lotgenoten meenden soms dat hij even onredelijk en bars werd als de kapitein.
Hij beval en allen gehoorzaamden.
Nadat het schip door de branding gestuurd was sleepten zij het naar een inham tussen de rotsen en legden het aan de ankers vast. Zij kozen een plek voor hun woningen, aan de westzijde onder de berg tegen de wind beschut, en begonnen toen de Bounty te onttakelen en af te breken en alles wat bruikbaar was aan land te dragen. De Tahitiërs, intussen met bijl en kapmes het bos ingegaan, brachten de boomstammen en toen op het rechthoekig stuk grond, de kleine mala-e, de heesters weggeruimd waren, werd de plaats uitgemeten voor vier woningen, een voor de Tahiti-mannen en drie voor de zeelieden met de vrouwen die zij zich gekozen hadden. De varkentjes, de geiten en de kippen mochten vrij rondlopen.
Toen de Bounty tot op de kiel was afgebroken werd deze met teer bestreken en verbrand. En daarmee was op het kleine eiland Pitcairn de volksplanting gevestigd van blanken en bruinen die met elkander strijden zouden om de overheersing tot een der partijen was uitgemoord.
Christian en Young begonnen met het eiland op te nemen en in negen stukken voor de negen blanken te verdelen. De Tahitiërs werkten in dienstbaarheid, met loon en straf, terwijl de blanken onderling gelijke rechten hadden, zonder enig gezag dan dat van Christian voor zover zij het verdroegen. Een groot deel van dit gezag, waarop hij wegens zijn rang aanspraak | |
| |
maakte, ging, nu zijn zeevaartkundige kennis niet meer onmisbaar was, aan twee andere mannen over, aan Matthew Quintal, omdat hij iemand met de vuist zijn wil kon opleggen, en aan de matroos Alexander Smith, een rustig, verstandig man die een ruim gevoel van billijkheid had. Quintal werd hier, waar geen overmacht hem in de boeien kon zetten, een ondraaglijke dwingeland. Smith daarentegen, die nu de bijbel las en een rechtzinnig man werd, kreeg hoe langer hoe meer invloed op de anderen daar hij vechtpartijen voorkwam of vrede stichtte zoveel hij kon.
In de eerste tijden echter, al was er ook dikwijls twist, werd er nog niet gevochten omdat er veel te doen was en de Tahitiërs de onderdrukking gelaten droegen. De bouw der woningen, in de trant van Tahiti, het kappen van bomen en de aanleg van aanplantingen vorderden maandenlang arbeid; dan moest er huisraad getimmerd worden zoals de zeelieden het in hun land hadden, bedden, kasten, tafels, krukken; de vrouwen waren bezig van boomschors beddegoed te kloppen en er moesten ook van tappa kleren gemaakt worden.
En er kwamen kinderen. Het eerst kreeg Christian een zoon, die hij naar dag en maand van de eerste geboorte op Pitcairn Thursday October noemde. Alexander Smith schudde zijn hoofd over heidense kinderen van christenvaders en daar hij tot de adventisten behoorde, die geloofden dat een ieder bereid moest zijn voor de aanstaande komst van de Heiland, vond hij een tekst die hem vergunde te dopen. Hij verklaarde de Tahitiërs het christelijk geloof, hij onderwees hen en werd voorganger der godsdienstoefeningen.
De vroomheid waarmee hij goede zeden predikte hield vrede in de kleine gemeenschap toen de woningen gebouwd en ingericht waren, de velden aangelegd en er weinig te werken viel omdat de bomen gemakkelijk voedsel gaven. In de ledigheid begon de een naar zijns naasten huisvrouw te kijken en de ander begeerde een stuk grond dat hem niet behoorde. Smith kon er echter geen bezwaar tegen hebben dat sommigen hun vrouwen ruilden, immers er waren geen wettige huwelijken gesloten.
Voor de Tahitiërs was de gulden tijd teruggekeerd toen zij niet meer behoefden te zwoegen, maar voor de blanken, die arbeid even nodig hadden als dagelijks brood, werd de ledigheid een druk. En de eerste die daaronder leed was Fletcher | |
| |
Christian. Hij peinsde over de mannen die hij aan de gevaren van de zee had blootgesteld, mannen die, behalve Bligh, hem nooit enig kwaad hadden gedaan. Wat kon hun lot geweest zijn indien zij een eiland bereikt hadden? De wilden van Tonga en Fiji waren kannibalen. Onder de zwaarte van zijn nooit te boeten schuld werd hij prikkelbaar jegens de anderen en daar niemand hem nu meer gehoorzaamde wrokte hij over zijn machteloosheid. Hij vermeed de anderen en dwaalde veel alleen. In de eenzaamheid werd hij door erger gedachten gekweld. Hij kende de gestrengheid in de marine genoeg om te weten dat er vergelding zou zijn, indien ook maar één van de mannen met het verhaal van de muiterij in de beschaafde wereld teruggekeerd was. Christian begon spookgestalten te zien. Alleen op de hoge kust zittend bij de stenen beelden tuurde hij de horizon langs naar een mast, een schip dat kwam om hem te halen. In zijn verbeelding zag hij hoe hij vechten zou om zijn leven duur te verkopen, hij zon op middelen voor verdediging.
Voorbij de inham waar de Bounty was afgebroken verhief zich een hoge rots uit zee. Daar was een grot achter zware steenblokken verborgen. Hij timmerde er een bed, hij liet de Tahitiërs er vaatjes drinkwater heendragen, een klein kanon, musketten en andere wapens. Indien hij zich daar verborg zouden geen honderd man er hem vandaan kunnen halen.
De anderen hadden intussen al zo veel twist onderling dat zij op Christian geen acht meer sloegen.
Behalve Young en Smith werden allen door de mannelijke eilanders gehaat wegens de harde verdrukking en de mishandeling. Young behaagde met zijn vriendelijke manieren, en Smith, die altijd naar billijkheid streefde, beschouwden de Tahitiërs thans als de man wie het gezag toekwam. Hij had zijn naam veranderd omdat hij een ander mens wilde zijn dan vroeger de goddeloze zeeman was, hij wilde John Adams genoemd worden. In de vechtpartijen of wanneer er een eilander geranseld werd was hij het altijd die tussenbeide kwam.
Zij woonden ruim drie jaar op het eiland en er waren op het grasveld in het midden der woningen al kinderen die lopen konden toen er een hevige strijd uitbrak.
De vrouw van Williams, die op de rotsen eieren was gaan zoeken, was gevallen en verpletterd. Williams moest een andere vrouw hebben en hij had zijn zin gezet op die van een der Ta- | |
| |
hitiërs. Hoe Adams en de anderen hem ook de onbillijkheid van zijn verlangen voorhielden, hij dwong dat hij hebben moest wat hij wilde, dreigend anders in de boot het eiland te verlaten. Zijn genoten konden hem niet missen omdat hij bekwaam was met gereedschap en getoond had goede wapens te kunnen smeden, dus hielden zij hem niet tegen toen hij de vrouw uit het huis der Tahitiërs haalde en bij zich nam. De eilanders beraadslaagden hoe zij het onrecht wreken konden; wanneer de blanken op het veld bezig waren slepen zij hun bijlen. Maar in de avond werden zij verraden. De vrouwen staken de pitten op en schaarden zich ten dans en hun mannen naderend zongen zij enige woorden in de taal die zij geleerd hadden: zwarte mannen bijlen scherp - doodslaan witte mannen. Toen stonden de matrozen op en haalden de musketten, maar het was donker, zij konden nauwelijks de gestalten onderscheiden die achter de bomen vluchtten. Young schoot en aan de kreet was te horen dat er een geraakt was, maar zij vonden niemand. De volgende morgen wisten zij twee der eilanders terug te lokken, wie zij vergiffenis beloofden als zij zelf de twee weerbarstigen onder hen bestraften. Kort daarop keerden vier Tahitiërs terug, de beide anderen hadden zij doodgeslagen.
De blanken, die zich nu veilig achtten door hun aantal, verdrukten de bruinen erger dan ooit en het waren vooral Williams en M'Koy, Martin en Quintal die hen als slaven mishandelden. De eilanders verdroegen tot zij niet meer konden.
Nog geen jaar na de eerste poging kwamen zij weer in opstand. Zij hadden zelf geen vrouwen meer en van die der blanken bleven zij ver wanneer zij hun plan overlegden. Op een ochtend, toen de blanken de woningen hadden verlaten een ieder naar zijn bezigheid, haalden zij de musketten weg en gingen hen zoeken. Williams zagen zij op een rots, zij schoten en raakten. Dichtbij ontdekten zij Christian en Mills, die eveneens neergeschoten werden. Op het geluid der knallen kwamen de anderen aanlopen, maar nog voor zij de woningen bereikten werd Brown met bijlen neergeslagen en Adams kreeg een schot in de arm. Martin zocht hulp bij de eilander die hij zijn vriend noemde en als zijn slaaf liet werken, en die ontving hem met bijlslagen. Young, een gunsteling der vrouwen, werd door hen veilig verborgen. M'Koy en Quintal vluchtten.
Toen de overwinnaars bij Adams kwamen zeiden zij dat hij de | |
| |
enige was die zij niet haatten en zij droegen hem naar zijn woning en lieten hem verbinden. De vrouwen en de kinderen hadden zich verscholen. Die dag aten de eilanders het beste wat zij vinden konden, zij gebruikten wapens en gereedschappen of zij hun eigendom waren en sliepen op de bedden van hun meesters. De moeders, teruggekeerd om het eten voor hun kinderen te maken, vonden de strijdlust voldaan en daar zij op de bruine mannen gemakkelijker konden schelden dan op de blanke werden de Tahitiërs spoedig overtuigd dat zij zich te erg gewroken hadden en dat zij geen recht hadden de overlevenden te mishandelen. Zodra Young te voorschijn was gekomen zaten allen in vrede samen.
Maar die eigen dag twistten de eilanders onder elkander over de verdeling van de vrouwen. Eén kroop ongemerkt nader en sloeg onverhoeds met een knuppel de mededinger neer. Op dezelfde wijze vermoordde een vrouw uit wraak een andere, maar de overigen vielen op haar aan en knuppelden haar dood. Young vermoordde twee eilanders en toen werd ook de laatste nog verslagen.
Van de drieëntwintig volwassenen waren er die dag elf gevallen.
Adams en Young gingen de bergen in, luid roepend tot M'Koy en Quintal zich vertoonden.
Nu was er voor de vier laatst overgeblevenen geen reden van verdeeldheid meer, zij hadden overvloed voor al hun behoeften en het geringe werk dat er nodig was konden zij gemakkelijk doen. Een lange poos bleef het ook rustig op de mala-e, de kinderen speelden, de moeders zongen bij de bereiding van de tappa, de mannen gingen uit op het veld of in het bos om vruchten te zamelen of varkentjes en kippen te vangen, op de rotsen om te vissen. Wat zij thuisbrachten voor de maaltijd was beter dan zij ooit hadden gehad en wanneer Adams na het eten het dankgebed sprak konden de anderen oprecht amen zeggen.
Maar William M'Koy dacht aan de grog aan boord en hij zon over de mogelijkheid van een der planten een drank te maken. Hij had voor hij was gaan varen in een distilleerderij gewerkt, hij kende de bereiding. En na verschillende proeven gelukte het hem uit de wortel van een dracaena een zeer koppige drank te stoken. Quintal maakte van zijn grote koperen pot een distilleerketel en voortaan hadden zij tweeën geen andere bezigheid | |
| |
dan wortels zoeken, stoken en drinken. Om het gemeenschappelijk werk bekommerden zij zich niet, wel eisten zij dat er eten zou zijn wanneer zij honger hadden. In gedurige dronkenschap werden zij hoe langer hoe onredelijker en Young en Adams konden zich tegen de geweldige vuisten van Quintal niet verzetten, want bij de vechtpartijen, die dagelijks voorkwamen, won hij gemakkelijk.
Vooral op M'Koy had de drank een slechte invloed. Na de eerste teugen al zocht hij ruzie en wilde vechten en ranselen, dan werd hij woest tot hij in razernij met bijl en mes rondom zich sloeg en vernielde wat onder zijn bereik was.
En in dronkenschap, waggelend over de gladde rotsen, viel hij in zee en verdween.
De dwingelandij van Quintal was lichter te dragen omdat hij rustig bleef zolang zijn vrouw ervoor zorgde dat hij te eten kreeg wanneer hij erom riep. Maar toen zij, eveneens bij het zoeken naar eieren, van een rots viel en hij haar vervangen wilde door de vrouw van Young, besloten zijn gezellen een eind te maken aan de vernedering die zij van hem te verduren hadden. Er waren zes vrouwen uit wie hij kiezen kon, maar hij stond erop die ene te hebben. Young was vroeger sterk genoeg geweest om zijn recht te verdedigen, zelfs tegen Quintal; de laatste jaren echter was zijn kortademigheid verergerd en toen Quintal zijn vrouw greep en meesleurde, terwijl zijn kinderen schreeuwden, kon hij niet anders doen dan vloeken. Adams, verontwaardigd, vond dat dit onrecht gestraft moest worden. Zij slepen hun bijlen en toen Quintal dronken aankwam velden zij hem.
Niet lang daarna stierf Young aan zijn kwaal.
Tien jaren nadat zij op Pitcairn waren gekomen was er van de muiters nog maar één over, John Adams. De kleine gemeenschap, waarvan hij nu leider was geworden, bestond uit acht vrouwen en negentien kinderen, de meeste nog zeer klein, maar sommige al groot genoeg om te leren; Thursday October en Charles Christian, George en Polly Young, George en Hannah Ada Edward en Kitty Quintal.
De oude zeeman werd hun allen een vader en aan hem had het volk van Pitcairn zijn gelukkige jeugd te danken. Adams bestuurde met de bijbel en zijn geweten.
|
|