| |
| |
| |
VI
Toen de Bounty wegzeilde met vijfentwintig man aan boord behield Christian het bevel niet alleen omdat hij de leider geweest was in de muiterij, maar vooral omdat hij de navigatie verstond. Twee der adelborsten, Heywood en Stewart, hadden geen deel gehad aan het oproer; zij hadden ook nauwelijks ervaring. Met de anderen, Edward Young, de enige die hem kon bijstaan daar hij al vele reizen gemaakt had, had hij dikwijls moeite, evenals met sommige matrozen, vooral Burkitt, Thompson en Quintal.
De meesten wilden terug naar Tahiti omdat zij er hun vrouwen hadden. Christian en Young echter waren overtuigd dat er wat er ook met Bligh en de sloep gebeurd mocht zijn, vroeg of laat een Engels schip op Tahiti moest komen. Daarom vonden zij het geraden een onbekend eiland te zoeken, liefst zo ver mogelijk van de Society-groep verwijderd. Voor de gemeen-schappelijke veiligheid werd vastgesteld dat degene die zou trachten te ontvluchten doodgeschoten zou worden, want hun aantal mocht niet kleiner zijn op het eiland waar zij zich zouden vestigen.
Na acht dagen kwamen zij voor Tubuai in de westelijke Tahiti-groep. Het vooruitzicht het schip te verlaten verslapte de tucht, die Christian met zijn onwettig gezag toch al niet streng kon handhaven. Sommigen wilden hier blijven, anderen drongen aan naar Tahiti te varen. Na langdurige en heftige twisten gaven Christian en Young in zoverre toe, dat er besloten werd daarheen te gaan opdat sommige mannen er hun vrouwen konden halen, maar op Tubuai terug te keren; zij zwichtten slechts voor de wil der belhamels, Burkitt, Byrne, Thompson, uit vrees dat zij anders zouden weglopen. Dus werd het anker gelicht en de Bounty stevende verder.
Jubelend kwamen de eilanders het schip tegemoet, zwemmend of snel pagaaiend. Daar men aan boord verwachtte dat er naar Bligh en de anderen gevraagd zou worden was er afgesproken te zeggen dat de Bounty op een zeker eiland kapitein | |
| |
Cook had gevonden, die zich daar vestigen wilde; de brood-vruchtboompjes waren er aan land gezet en Bligh had Christian opgedragen naar Tahiti te varen om er varkentjes te kopen. Het opperhoofd Ooti was bereid alles te geven wat verlangd werd. De mannen vonden hun vrouwen en brachten hen aan boord, en de Bounty keerde terug.
Toen de inboorlingen van Tubuai bemerkten dat de matrozen zich op hun eiland wilden vestigen, een fort begonnen te bouwen en er kanonnen opstelden, namen zij een vijandige houding aan. Het kleine eiland bracht weinig vruchten op, de vreemdelingen namen ervan of zij hun toebehoorden. Er werd dagelijks gevochten. De musketten knalden, de matrozen moesten in hun kamp gedurig op wacht staan; zij kregen geen hout om hutten te bouwen en zij konden slechts gewapend vruchten en water gaan halen. De mannen die naar Tahiti terug wilden, morden, de anderen, die een bestraffing door een oorlogsschip vreesden, voelden zich nooit veilig in de Society-groep. Er werd voortdurend getwist, gedreigd en gevochten. De partij van Christian, steunend op de sterkste mannen en op de overreding van Alexander Smith, behield de overhand. Maar na drie maanden van moeilijkheden met de eilanders, die steeds gevaarlijker werden, en onderlinge onenigheid, besloten de zeelieden dat een ieder zou kunnen doen naar zijn behagen; degenen die op Tahiti wilden wonen zouden daarheen gebracht worden en wie met Christian een ander eiland wilden zoeken zouden verdervaren. De Bounty lichtte weer het anker en keerde naar Matavai terug.
Het was nu september, vijf maanden na de muiterij. Christian en de zijnen dachten aan de mogelijkheid dat Bligh inderdaad een schip ontmoet had, zoals zij aan de eilanders verteld hadden, en in dat geval terstond naar Tahiti zou komen om de Bounty terug te nemen. Zij besloten dus er niet langer te blijven dan nodig was. Het waren er zestien die aan wal gingen. De meesten van hen geloofden, ook al zouden zij gevangen worden, te kunnen bewijzen dat zij niet hadden meegedaan aan het oproer. Sommigen, die zeker konden zijn aan een ra te hangen als zij ooit weer voet aan boord van een Engels schip zetten, Burkett, Sumner, Thompson, waren onverschillige kerels die een galg niet erger vonden dan een haai of een kogel.
Zodra het anker in de grond zat werd er verdeling gehouden | |
| |
van de scheepsvoorraden, touw, zeil, gereedschappen, wapens, en de twee partijen namen afscheid.
Er bleven negen man aan boord, van wie er zelfs een geen zeeman was, Brown, die voor de broodvruchtplanten had moeten zorgen. Christian en Young wisten enige eilanders over te halen mee te varen om op het schip te helpen, natuurlijk onder belofte hen weer terug te brengen. En aangezien zij besloten hadden een onbewoond eiland te zoeken waar zij ongestoord heel hun leven konden wonen, moesten er ook vrouwen meegaan opdat een ieder er zijn gezin kon hebben. Er waren twaalf vrouwen aan boord, sommige om hun mannen te vergezellen, andere door de Engelsen gekozen. De zeilen gingen op, de Bounty wendde de steven en voer weg naar het noordwesten.
Met enkele uitzonderingen bereidden de zestien die achterbleven zich voor op een aangenaam, makkelijk leven.
De adelborst Heywood was misschien de enige die oprecht verlangde dat er spoedig een schip zou komen. Het oproer en het gedwongen verblijf op het eiland beschouwde hij als een ongelukkig avontuur dat zijn dienst onderbrak. Ook Morrison, de bootsmansmaat, en Coleman, de wapensmid, echte zeelieden, deden niets dan uitkijken naar een schip. De anderen namen het leven der inboorlingen aan, overtuigd dat niets hen ooit zou storen.
In hun vreugde dat de blanke mannen hun vrienden wilden zijn gaven de zachtmoedige eilanders hun het beste dat zij geven konden; de ruimste woningen werden voor hen gebouwd, de mooiste vruchten voor hen geplukt. De matrozen trokken hun harde versleten kleren uit en toen zij zich lieten tatoeëren kregen zij de uitvoerige versiering die de hoogste eer beduidde. Hun vrouwen vlochten hun fijne tappa kleding.
Zij woonden niet allen in hetzelfde dorp, maar sommigen hier en anderen daar aan de oever. En overal brachten zij hun vrolijkheid, hun matrozengrappen en hun liederen. De eilanders, die in de maat geen ander onderscheid kenden dan tussen snel en langzaam, luisterden bekoord naar de zeemansrefreinen en de ouderwetse liedjes waarmee iedere Engelsman was opgegroeid. Er scheen palmbomen iedere dag maskerade te zijn van uitgelaten, als wilden verkleed zeevolk, de horlepijp dansend met een tinnen beker in de hand.
| |
| |
Maar zij hadden ook hun zonderlinge begrippen van recht, waar nijd en haat en moord uit kwamen.
Churchill en Thompson hadden twee zusters tot vrouw, dochters van een opperhoofd die over veel tappa, varkentjes, vruchten en timmerhout beschikken kon. Toen het opperhoofd stierf meende Thompson dat alleen zijn vrouw erven moest en hij eiste dat Churchill zijn woning verlaten zou. Zij vochten, Churchill werd vermoord. Zijn vrienden liepen te hoop en Thompson vluchtte, maar hij werd achterhaald en met een knuppel doodgeslagen.
Na een jaar begon het eentonige leven sommigen te vervelen. Zij misten hun rum en zij dachten aan Londen. De mannen die overtuigd waren dat zij niets behoefden te vrezen, opperden het plan om een schip te bouwen. Er waren er slechts vier bekwaam om met gereedschap om te gaan, de wapensmid, de timmermansmaats en de kuiper, en bijgestaan door zeven anderen begonnen zij het werk. Hout vonden zij in overvloed, maar spijkers hadden zij nauwelijks en ijzer voor de talrijke onderdelen in het geheel niet. Touw en zeil moesten gevlochten worden. Het was tenminste weer arbeid, waarin zij meer bevrediging vonden dan in behaaglijk luieren, arbeid die genoegens in de toekomst beloofde. Zij werkten er zeven maanden aan, toen was het vaartuig voltooid, een merkwaardig scheepje, twaalf el lang en vier el breed, dat ondanks de gebrekkige middelen waarmee het gebouwd was, vele jaren op de Zuidzee voer. Het bevel werd gegeven aan de bootsmansmaat Morrison die het naar Java zou brengen, en het vertrok met tien man aan boord, droevig nagestaard door de eilanders.
De adelborsten Heywood en Stewart, de wapensmid en een matroos, overtuigd dat er spoedig verlossing uit Engeland zou komen, bleven achter.
Enkele dagen na het vertrek van het schoenertje, bij zonsopgang, kwam een eilander Heywood in zijn hut tegen de berg wekken met de tijding dat er een schip met drie masten naderde. Hij zond hem om zijn makkers te waarschuwen en snelde naar de oever beneden, waar hij het fregat zag dat juist de baai invoer. Vele kano's omringden het al. Heywood liet er ook een te water en pagaaide erheen. Toen hij de valreep opklom vond hij Coleman, die naar het schip gezwommen was, op het dek te midden der matrozen die hem, daar hij naakt en getatoeëerd was,
| |
| |
voor een inboorling hielden. Heywood sprak een adelborst aan en hoorde dat zijn vriend Hayward, thans luitenant, aan boord was. Hij zocht hem op in zijn hut en werd tot zijn verbazing door hem met minachting behandeld en uitgescholden voor schurk en verrader. De kapitein, die erbij kwam, beval de luitenant te zwijgen en liet Heywood door een paar mariniers in de boeien zetten. Weldra waren ook de drie anderen opgesloten.
Toen kapitein Bligh in Londen was gekomen had het verhaal van zijn wederwaardigheden bewondering voor hem gewekt en ook buitengewone verontwaardiging over de misdaad. De Admiraliteit had geen moeiten of kosten geteld om de muiterij met de uiterste strengheid te straffen en zij had om de vijfentwintig zeelieden, niet eens allen schuldig, in de wijde oceaan terug te vinden een groot zwaar bewapend schip uitgerust dat alleen voor dit doel meer dan een jaar gebruikt zou worden. Kapitein Edwards had bevel om in de Society-groep en op in de nabijheid gelegen eilanden naar de Bounty te zoeken en de muiters gevangen naar Engeland te voeren.
Kort nadat het anker geworpen was had hij er al vier achter slot. Hij vernam dat er twee vermoord waren, dat een aantal met de Bounty was weggevaren en een ander aantal juist enige dagen tevoren vertrokken. Toevallig kwam een inboorling vertellen dat het schoenertje diezelfde dag enige mijlen voorbij de kaap gezien was. De commandant zond een gewapende sloep uit, die spoedig terugkeerde met het verlaten scheepje. De tien mannen hadden, wegens de gebrekkige zeilen, weer op Tahiti moeten landen en waren toen zij hun scheepje zagen weghalen de bergen ingevlucht. Maar aangezien de meesten dachten dat zij niets te vrezen hadden, gaven zij zich de volgende dag over.
De kapitein liet op het achterdek een hok timmeren met een opening in de bovenkant juist groot genoeg om er voedsel door aan te reiken. De veertien mannen, aan handen en voeten geboeid, konden er naast elkaar liggen, maar nauwelijks staan. Twee schildwachten bewaakten hen, met bevel degene die met een inboorling trachtte te spreken neer te schieten.
De vrouw van de jonge Stewart was aan boord gekomen met hun kind, zij had het voor de opening van het hok opgehouden opdat hij het kon zien, en zij had geklaagd en gejammerd tot de matrozen hun tranen veegden. Toen zij nog eens was gekomen had Stewart zelf gevraagd haar niet meer aan boord te laten en | |
| |
de mannen, met hem begaan, hadden haar telkens weggejaagd. Ook de eilanders konden de smart niet aanzien.
Het kwam de kapitein ter ore dat er een poging gedaan zou worden de gevangenen te doen ontsnappen; hij beval haast te maken met de toebereidselen voor het vertrek.
Toen de Pandora de baai uitvoer stonden er vele vrienden op de oever te schreien bij de vrouwen met kinderen aan de borst. Een zendeling, die kort daarna op het eiland kwam, hoorde dat Peggy Stewart, zoals zij genoemd was, gestorven was van verdriet.
De Pandora, gevolgd door het schoenertje, kruiste nog een poos in de nabijgelegen eilandengroepen, tot men op een rif een stuk wrakhout vond met de naam Bounty. Toen zette kapitein Edwards koers naar het westen.
Bij slecht weer liep het schip op de koraalgordel langs de kust van Nieuw-Holland en het lek was zo groot dat het binnen enige minuten kantelde. Hoewel er nog geen schuld bewezen was had de kapitein van den beginne de gevangenen met onmatige strengheid behandeld en bij de schipbreuk werd hij onmenselijk. Toen de mariniers van de wacht hem kwamen vragen of zij het hok mochten openbreken, weigerde hij. De boten gingen weg, het schip was verlaten. De noodkreten horend waadde de bootsman terug, roepend dat hij de gevangenen los zou laten ook al zou hijzelf ervoor als muiter behandeld worden. Hij hakte en hij maakte van enigen de boeien los, maar het water wies snel en met vier anderen, onder wie de adelborst Stewart, verdronk hij terwijl hij bezig was hen te bevrijden.
Kapitein Edwards keerde zonder schip in Engeland terug en hij had een groot deel van zijn volk verloren. Maar hij bracht tien mannen, beschuldigd van muiterij en zeeroof, voor de krijgsraad.
Vier werden er vrijgesproken. Heywood, Morrison en de hofmeester werden veroordeeld, maar begenadigd. Drie matrozen werden op een oorlogsschip voor Spithead aan een ra opgehangen. Daarmee eindigde de zaak van de Bounty voor zover zij de tucht op de vloot betrof.
|
|