| |
| |
| |
XIV
Hij had de zeilmakers- en timmermansgereedschappen in dezelfde kist gevonden waar zij altijd geweest waren en hij was dadelijk gaan onderzoeken wat er gedaan moest worden. Jack Every, de neger, de enige die aan boord was gebleven, liep hem overal na om toe te kijken, eerst met spanning wat die bedrijvigheid beduidde, dan met verbazing over zulke handigheid. Voor de middag ging hij in de kombuis om soep te koken en toen zij samen gegeten hadden en hij Brouwer dadelijk zag opstaan om het werk voort te zetten, lachte hij en sloeg in zijn handen. Hij hielp hem aan de boeg een zitting te bevestigen, waarop Brouwer de verkeerd gevoegde planken ging verbeteren, hij bleef toeschouwen en reikte gereedschappen en stukken hout aan. Maar het werk duurde langer dan zijn verbazing en toen hij thee en brood had klaargezet roeide hij naar de wal.
Brouwer was alleen met het schip. Hij zat buiten boord, schommelend op de deining, urenlang met hamer en beitel, bij het regelmatig piepen van het touwwerk. Toen de stukjes gevoegd waren moest hij nog breeuwen, maar hij had geen werk en harpuis bij de hand, hij rustte even voor hij het zou gaan halen. Naar de fokkemast kijkend rekende hij hoeveel jaren hij het schip al kende; zij werden beiden oud, nog een tien of vijftien jaar en zij zouden moeten rusten. Wat hadden zij dan gedaan met het werk van hun leven wanneer zij beiden versleten waren en naar de sloper konden gaan? Zij hadden geld verdiend al die tijd, het schip voor de eigenaars en de bemanning, die met dat geld vrouw en kinderen hadden onderhouden, - en hij? Om eigenaar te worden. Het was nu eenmaal zo dat men een schip bezat om er zijn brood mee te verdienen, zoals de molenaar een molen heeft en de vrachtrijder een kar, maar hij verlangde ernaar het schip te hebben nergens anders om dan het te hebben, van hem alleen. Eerst had hij gewerkt om het schip te onderhouden, in goede staat, zonder gebreken, en daarmee had hij zijn plicht gedaan, want het gaf hem brood en woning. Werk voor brood, dat had voor een eerlijk man genoeg moe- | |
| |
ten zijn. Waarom dan was hij toen meer gaan verlangen? Toch niet om rijk te worden, want hij wist nu wel dat het schip versleten zou zijn tegen de tijd dat hij het kreeg. Waarom dan? Was het niet onwaardig meer te verlangen dan hem toekwam? Had hij zoveel bedrog met de smokkel gedaan, alleen om eigenaar te zijn? Hij wist het niet, maar in zijn borst voelde hij de zekerheid dat hij niet zijn eigen baat zocht. Hij dacht dat een ieder in het leven een taak heeft, de een vervult die op verschillende wijzen, de andere op één enkele waar hij van begin tot einde aan vasthoudt; de zijne was voor het schip, dat hij van stapel had zien lopen, te werken, ook als het geen waarde meer had en voor wrakhout werd aangezien. Hij wist dat het hem eenmaal moest toebehoren, met de brief erbij, de Johanna Maria, van Amsterdam, eigenaar Jacob Brouwer; maar ook als het anders beschikt werd, zou het van hem zijn, want hij en niemand anders had haar zo lang gediend. De laatste jaren had hij dikwijls tegen zichzelf gezegd dat hij zwaarmoedig werd: in zijn jeugd was hij nooit door gedachten geplaagd, maar in de tijd dat hij overal naar de Johanna Maria uitkeek waren er vele in zijn hoofd gekomen en de ergste was dat hij zich verweet zijn leven nutteloos doorgebracht te hebben, werkend niet voor vrouw en kinderen, die weer voor anderen konden werken, maar voor een schip, dat eens vermolmd zou zijn, hoeveel hij er ook voor gedaan had. En hij kon zichzelf niet veranderen, hij moest voortgaan ervoor te werken. Met een zucht klom hij naar boven en haalde het nodige gereedschap.
En toen hij wegens de duisternis moest ophouden en het ankerlicht gehesen had, zat hij op de voorsteven, starend naar de nevel en de sterren. Hij voelde zich tevreden nu hij de beweging van het schip herkende, regelmatig en vast op de deining.
De volgende dag werden de luiken opengemaakt en drie boten voeren heen en weer met de pakken wol. Brouwer vroeg verbaasd of zij met zo weinig volk uit moesten varen: kok en jongen meegerekend telde hij achttien koppen, zodat, daar er maar één stuurman was en hijzelf bevel over stuurboordskwartier kreeg, de ene wacht zeven man had en de andere zeven met de jongen. Toen zij vertrekken konden lag het schip te hoog wegens de onvoldoende lading, hetgeen spoedig bleek toen er bij een harde bries gezeild moest worden; zij kwamen gedurig in moeilijkheden omdat kapitein en stuurman geen volgetuigd | |
| |
schip verstonden, dikwijls niet tijdig lieten reven en er voor het zware werk slechts vijf mannen bekwaam genoeg waren, Brouwer, Every, de twee Kanaken en de Fransman, die herhaaldelijk moesten komen helpen. Voor zij San Francisco bereikten moesten zij drie keer een haven opzoeken, waar zij meer lading konden vinden, in Acapulco bovendien het tuig herstellen. Brouwer had de vier beste zeelieden op zijn wacht, de neger Every, de Fransman John en de twee Kanaken, en de stuurman kende zijn vak zo weinig dat hij dit zelfs niet wist.
Er viel hard te werken voor de matrozen en hoewel zij, op een paar na, eerlijke mannen waren die deden wat zij konden, kreeg het schip niet wat het nodig had. Brouwer zorgde voor de zeilen en redderde heel de dag, bijgestaan door Hendrik en vooral door Every, die hem bewonderde als een meester, en het schip zag er ordelijk uit, maar hij begreep dat hij het niet geven kon wat hij wilde, want er waren geen handen genoeg.
De Lilian Bird lag een lange tijd in San Francisco waar de eigenaars een grote verscheidenheid moesten verzamelen voor de handel op de eilanden. Hoewel zij dagelijks twistten gingen de twee kapiteins altijd samen aan wal en keerden laat des nachts samen dronken terug. Zij sliepen lang en wisten niet dat Perrin, de stuurman, dikwijls eerst tegen het eind van de dagwacht terugkwam. Gedurende twaalf uur had dan ook Brouwer het bevel. Twee mannen bleven gewoonlijk bij hem, Every en John, die hem aanhingen en meer eerbiedigden dan de kapiteins. In de tijd dat het schip in de baai van Frisco lag, werden zij drieën goede vrienden. De neger en de Fransman, beiden de grootste, sterkste mannen aan boord, zaten des avonds ter wederzijde van de bootsman op het luik, om beurten vertellend waar zij geweest waren en wat zij ondervonden hadden, terwijl Brouwer luisterde en knikte. Hij sprak weinig, maar soms vertelde hij hun iets van het schip toen het nog jong was en hij ermee voer op andere zeeën, over het zeil, het tuig, of over de snelheid die het halen kon. Het waren eenvoudige dingen, maar Every en John luisterden in spanning, want zij voelden dat er meer wijsheid in moest zijn dan zij begrijpen konden, zij zagen het zeil en het tuig zoals het vroeger geweest was duidelijk voor zich, nieuw en sterk, en de bootsman in zijn jeugd, die het roer bediende of het speelgoed was. Soms sprak hij ook van de geheimen van het schip, hoe hij aan een licht gekraak onder de | |
| |
voorsteven kon horen dat er zware zee te wachten was, omdat de scherpe kant aan het zaathout, waar het met de kiel verscherfd lag, begon te werken wanneer er woeling kwam in de onderzee; hoe het kreunen van de grote ondermast vermoeienis betekende en voorspelde dat het schip een bui van traagheid zou krijgen. Brouwer sprak een mengeling van talen, maar zij verstonden hem, want hetgeen waarvan hij sprak leefde voor zijn ogen. Vele uren zaten zij rustig te zamen, terwijl de toppen van de masten heen en weer gingen en de wind nu en dan het geluid van zang en banjo bracht. Toen de Lilian Bird de haven verliet had Brouwer twee vrienden op wie hij rekenen kon bij het werk, Every, dankbaar omdat nooit iemand hem van de rechte zeemanschap had geleerd, John omdat wegens zijn onnozelheid geen maat ooit ernstig met hem sprak, ofschoon hij sterk genoeg was om er drie tegelijk op het dek te leggen. De twee Kanaken die, door de behoefte aan geld en drank nog niet bedorven, natuurlijkerwijze vaartuig, zee en wind begrepen, hielpen hem zo goed hij wenste, stipt uitvoerende wat hij aanwees. Voorts had hij een jongen als hulp gekregen, die hij de lichte bezigheden opdroeg. De wacht van Brouwer kon het schip bedienen, maar met zeer hard werk, daar zij bij enigszins ruw weer de andere moest helpen, die minder sterke mannen had. Overdag was Brouwer gedurig bezig; verwaarloosd en hersteld door mensen die het niet kenden had het schip aan ieder deel kleine gebreken die verholpen moesten worden. Maar in zijn rusttijd zat hij bezorgd te peinzen - het werd oud, de gebreken die hij zag waren te verbeteren, maar hij vreesde dat er ook andere zouden zijn, verborgen voor zijn oog; het was hecht gemaakt, maar het werd zwak, het kon niet meer dan zeven of acht mijlen halen.
In Honolulu werd een deel der lading gelost en andere ingenomen, kisten rum en whisky, wapens, dynamiet. Brouwer, die recht op enige meters in het ruim bedongen had voor zijn eigen handel, kocht gereedschappen.
Hier begon het schip zijn tochten door de Stille Oceaan, die zo veel van zijn krachten vorderen zou dat het niet de onbekwame schippers, maar de bouwmeester en de bootsman te danken had dat het zijn moeiten kon doorstaan. Wanneer kapitein Wynn laat des morgens in zijn reuk van rum aan dek kwam en met de stuurman over de koers sprak, kwam weldra ook kapitein | |
| |
Evans boven, die hem bespotte en zei dat hij er niets van wist; dan klommen zij weer af in de kajuit waar heel de dag af en aan hun schelden te horen was. Het schip werd bestuurd door Perrin en Brouwer om beurten en het had op heel die eerste reis fortuin. Van Honolulu naar Christmas voer het voor een vliegende noordoostpassaat en aan de andere kant van de linie kon het op de brede deiningen gemakkelijk tot Papeete van de wind gaan.
Hier deden de eigenaars slechte zaken. Toen de sloep met vaatjes rum aan de pier kwam stonden er gewapende inboorlingen die voor het landen van de koopwaar een vergunning van de resident eisten. Rodrigues vloekte dat hij nergens op de eilanden van zulk een maatregel gehoord had, en twee zendelingen ziende, die met andere inboorlingen stonden toe te kijken, begon hij hen uit te schelden. De politie beval hem naar het schip terug te keren. In de namiddag kwam Brouwer aan wal en kreeg vergunning een kist timmergereedschap te verkopen.
Op weg van Papeete naar Tonga werd de Lilian Bird door een orkaan overvallen. De kapiteins, die van zulk hoog tuig geen ondervinding hadden, stonden hulpeloos en twistten met elkander. Brouwer bewerkte met zijn mannen de onderzeilen en toen hij dit gedaan had en zag dat Evans, die het roer hield, er door Wynn van weggerukt werd, liep hij haastig toe en greep het vast. Hij was het toen die beval en zelfs de stuurman deed wat hij schreeuwde. Grote zeeën liepen achter in, tot de mannen erin slaagden stormzeil te zetten en Brouwer weg kon lenzen, terwijl hij de lichtmatroos midscheeps zond om zijn bevelen uit te schreeuwen daar zijn stem in de wind niet te verstaan was. Aan zijn voeten worstelden Wynn en Evans, opstaande en weer vallende, doornat in het water dat van het een naar het ander boord spoelde, tot Rodrigues een eind aan het gevecht maakte en ze meevoerde naar de kajuit. Toen de dag daarna de zon weer scheen en de Lilian Bird onder klein zeil ging, riepen de kapiteins Brouwer bij zich, zij sloegen hem op de schouder met gemoedelijke woorden van lof en gaven hem ieder tien dollar.
Voor Nukualofa lag het schip enige weken, er was veel te redderen en Brouwer had weinig mannen die hem helpen konden, maar ook toen hij gereed was vertrok het niet, want de kapiteins hadden een oord naar hun zin gevonden. Hoewel er | |
| |
maar weinig blanken woonden waren er drie bars, van morgen tot avond vol drinkers, gestrande gelukzoekers, werkeloze ondergeschikten van factorijen, gedroste zeelui, mannen die wachtten op hetgeen oneerlijkheid of toeval geven zou. Daar zaten zij te dobbelen of luid van hun avonturen en teleurstellingen te zwetsen terwijl de drank kwistig vloeide.
Brouwer, heel de dag meester op het schip, had bijna alle mannen aan boord en hield hen bezig; de masten werden geharpuisd, de zeilen en touwen gelucht en opgeknapt, al het ijzer gebikt, geschuurd, geverfd. Toen er eindelijk niets meer te doen was lag de Lilian Bird helder en stil zoals vroeger soms op een zondag; de mannen zaten onder tentdoek hun kleren te verstellen, inboorlingen kwamen met hun koopwaar, vruchten, schelpen, mandjes met snuisterij, de valreep op en zetten zich bij hen neer, en zij rookten hun pijp, de eilanders en de mannen uit alle delen van de wereld: ver weg was het dronkemansgeraas vaag te horen en nu en dan knapte een revolverschot door het gebruis van de branding.
En evenzo lag de Lilian Bird vaak op andere reden werkeloos; het schip, vroeger altijd ordelijk bezig, moest nu luieren zoals de eigenaars, die van de hand in de tand leefden, opdrinkend wat zij verdienden. Toen Rodrigues al de lading verkocht had, wachtte hij af tot hem koopwaar of vracht werd aangeboden. Eerst toen de kapiteins hun geld verteerd hadden werd er een goedkope lading gekocht, op Tonga een weinig paarlmoer en tripang, in Apia een weinig koffie en suiker, waarmede zij naar Honolulu terugkeerden. Zij hadden hun verdiensten met rum en kaartspel verloren en Rodrigues was ontevreden over zijn winst. Het schip zag er welverzorgd uit, maar alleen Brouwer wist hoeveel zwakke plekken er onder verf en teer verborgen waren.
Op de volgende tocht, die tien maanden duurde met Evans als kapitein, had de Lilian Bird gestadig tegenspoed. Al dadelijk na het vertrek kwam zij in een hardnekkige storm, die zo veel schade deed dat de kapitein gedwongen was binnen het rif van het eiland Jarvis te ankeren. Er waren gaffels weggeslagen en Brouwer had geen voorraad om ze te vervangen, dus moesten zij zonder doen. Terwijl hij met een paar man bezig was op de grootbramra bemerkte hij tot zijn verbazing dat Every, altijd vlug wanneer hij geroepen werd, deed of hij doof was en weg- | |
| |
ging. Een ogenblik later, toen hij alleen zat, kwam de neger ongeroepen naar boven enteren; hij zeide dat hij wel gehoord had, maar hij had een gedachte gekregen dat hij niet moest komen, zolang Fowler, een nieuwe man aan boord, op de ra zat. Meer wilde hij niet zeggen.
Maar Brouwer had hem begrepen. Het gebeurt wel dat de bevaren zeeman 's nachts een lichtje over het schip ziet dwalen, soms blauw, soms rossig, meestal waait het met de wind weer heen, maar het hangt ook wel een poos aan de nok van een ra. Dit is een teken, naarmate van de kleur. Een ander is dit, dat zij wier ogen zelden bedriegen, een boterland zo duidelijk zien dat er bomen en huizen te onderscheiden zijn en enkele minuten later blijkt dat het wolkbanken waren. Zo kent hij ook tekenen die voorspoed beduiden, maar daarin heeft hij minder vertrouwen dan in het aangezicht van hemel en zee. Every had de vervloekte geest gezien die op zeelieden loert, alleen te bespeuren als er veel tegenspoed is. Niemand geloofde hem en toch keek een ieder Fowler achterdochtig aan.
Maandenlang had het schip herhaaldelijk slecht weer, het scheen of het op die wijde oceaan altijd varen moest waar het stormde. Ofschoon geen enkel over het bijgeloof van de neger sprak was het Fowler die van de kwade luimen der overwerkte mannen te lijden had en toen hij zich eens bij de bootsman beklaagde kreeg hij een duw met de raad aan te pakken zonder praatjes te maken.
Toen de Lilian Bird, ditmaal gehavend met veel schade die op de langdurige tocht gebrekkig hersteld kon worden, voor Honolulu geankerd lag en er enige matrozen aan wal zouden gaan, ontstond er plotseling een vechtpartij. Fowler stortte zich of hij dol was geworden met een lang mes op een ieder die naderde. Brouwer, op het rumoer toelopende, zag Every en de lichtmatroos bloedend op het dek liggen en voor hij begreep wat er gebeurd was viel hij neer. Hij voelde dat hij tussen vinger en duim drie naden van het dek omspande, toen voer het schip weg zonder hem.
|
|