| |
| |
| |
X
Van het ogenblik dat hij de vlag had neergehaald groeide in Brouwer de begeerte die hij nu eerst kende en die hij voortaan met al de kracht van zijn wil te vervullen zocht. Hij had altijd aan twee mogelijkheden gedacht: het lot van een schip is dat het vergaat of dat het in zijn ouderdom bij de sloper komt. Hij had zich nooit voorgesteld dat het ook koopwaar kon zijn en gekocht kon worden door een ieder die er het geld voor had. Indien een Noorse kapitein, die toch niet al zijn leven rijk was geweest, een schip kon kopen, waarom zou hij het dan niet evengoed kunnen doen? Hij begon te rekenen: zoveel bedroeg zijn loon, zoveel meer dan hij nodig had uit te geven. Sedert hij in Amsterdam niemand meer had die zijn hulp behoefde, had hij het overschot van zijn gage in zijn kist bewaard zonder het ooit te tellen. Hij kende nu dit bedrag zowel als de prijs van een schip met averij, die ruim zeventig maal groter was, zodat hij zeventig maal langer zou moeten sparen. Hoewel hij het daarmede alleen nooit kon bereiken zou hij geen cent meer mogen uitgeven dan voor het nodige, nauw beperkt. Er moest nog een andere wijze verzonnen worden om geld te verzamelen, want dat hij eenmaal een schip zou kopen wist hij zeker. Zoals een ander zich bij zijn taak in verbeeldingen verlustigt, aan vrouw en kinderen denkt of zich genoegens voorstelt, zo stond Brouwer op een slingerende ra met wantslag en garens, terwijl zijn handen het werk deden, met getallen in zijn hoofd, met meer en minder, met vermenigvuldiging, met twijfel en hoop.
Hij werd hebzuchtig en gierig. Wel voelde hij zich ontmoedigd iedere keer dat hij gage ontving en de geringheid van het bedrag vergeleek bij wat nodig zou zijn, maar de begeerte was sterker dan het verstand, hij vergat hetgeen hij had en zag alleen hetgeen hij hebben wilde. De hebzucht maakte hem slim. Hij vond goedkopere winkels dan in de zeemansbuurten en hij berekende wat sommige voorwerpen in een andere stad waard konden zijn; zo kocht hij in Gotheborg messen die hij in Cardiff met winst verkocht, in Cardiff pijpen die in Bergen zes stuiver | |
| |
meer opbrachten. De grootste winst kwam toen van de smokkelhandel, die ook de meeste slimheid eiste. Dat hij het deed wist een ieder, maar hoe hij tabak en drank van boord bracht werd nooit gezien en zelfs in havens waar hij dikwijls kwam en vaste kopers had werd hij nooit verdacht. Hij rookte zo weinig dat zijn maats hem niet om een pijp tabak hoefden te vragen en daar hij eenzelvig was nam niemand er aanstoot aan dat hij niet meeging naar de tapperij wanneer zij elkander rondjes gaven.
Toen de Johanna Maria, na in Gravesend tijdelijk hersteld te zijn, naar Noorwegen voer bemerkte de kapitein, tevens eigenaar, hoe nuttig Brouwer was, en hij bood hem aan bij hem te blijven als timmerman en zeilmaker tegelijk, op een loon hoger dan voor zeilmaker alleen. Het schip moest echter verbouwd worden, hetgeen drie maanden zou vorderen en in die tijd monsterde Brouwer voor korte reizen in de Oostzee.
In de winter in Drammen teruggekeerd vond hij het schip, dat nu Ingrid heette en daar thuishoorde, weinig veranderd, alleen het achterruim was verlengd, waarvoor een deel der passagiersverblijven was genomen. Maar verschil zag hij wel. De Johanna Maria, keurig verzorgd, voorzien met tuig van degelijke hoedanigheid, was iemand van de gegoede stand; de Ingrid, met oude zeilen en touwwerk, opgeknapte of nieuwe die weinig gekost konden hebben, met stukken van een andere houtsoort in het dek gezet, met een arm laagje verf, was daarbij vergeleken een geringe burgervrouw die het schraal heeft. Brouwer zag alles weemoedig aan, en toen de kapitein hem geantwoord had dat hij nieuwe lijn voor de fokzeilen niet nodig vond, aarzelde hij en rekende of hij het van zijn eigen geld zou kopen. Hij deed het niet, hij verkoos meer werk met het oud.
Toen de lading kwam en hij zag hoe zij werd ingenomen, begreep hij ook dat hij het schip niet langer kon beschouwen zoals het geweest was. De vaten traan vielen de mannen van de schouders omdat zij te groot waren, zij druipten en al wat men aanraakte kleefde van vet. Ook aan de bemanning was verschil te zien; zij bestond deels uit licht volk, dat van de zeevaart nog niets wist, deels uit grijze mannen, langzaam en rustlievend, hoewel zij in de nood stoere handen bleken te hebben. De kapitein, eveneens een oud man, had uit zuinigheid matrozen gemonsterd aan wie hij weinig hoefde te betalen, de meeste Noren, maar er waren er ook van andere landaard, allen zeelieden | |
| |
die namen wat zij kregen, fatsoenlijke mannen wier lot het was op arme schepen te varen.
Kapitein Nielsen voerde eigenlijk in naam bevel, het voornaamste dat hij deed was de papieren beheren en al het overige liet hij aan de stuurman. Des ochtends zat hij aan dek, zijn pijp rokende, en zag toe; des middags sliep hij; na het avondbrood liep hij een paar honderd schreden voor hij zijn grog dronk en naar kooi ging. Soms liet hij een der mannen bij hem komen en sprak met hem op goedmoedige wijze, hem naar zijn belangen vragende, hem raad gevende en dikwijls hulp.
Gedurende drie jaren had Brouwer een goede tijd bij hem. Kapitein Nielsen had zijn waarde opgemerkt: een ijverig man die zijn vak kende en het met toewijding deed, tevreden zo hij het belang van het schip naar zijn inzicht ongestoord mocht dienen. Zulk een man kon hij meer betalen, want zijn werk bespaarde veel kosten. Hij had hem zien sturen en ook daarvan het voordeel begrepen. Van hemzelf noch van de stuurman ontving Brouwer nauwelijks een bevel. En Nielsen, die de moeilijkheden met de ambtenaren vreesde en de stuurman gezegd had vooral erop te letten dat er niet gesmokkeld werd, hief wanneer hij dit bij de aanvang van iedere reis herhaalde de vinger op, hetgeen voor de stuurman beduidde dat hij één uitzondering mocht maken.
Op de eerste tocht al, drie maanden vracht zoekende in verschillende havens, bemerkte Brouwer dat het schip veel van zijn stijfheid had verloren en dat het iets begon te werken. Zelfs bij een bries helde het te sterk onder bovenbramzeilen. Aan de boeg, onder de kettingkluis, waar het na de aanvaring hersteld was, werd een ronding zichtbaar; het verschijnsel had geen gevolgen, maar Brouwer maakte zich bezorgd of het een teken van verwaarlozing, door gebruik van zwak hout, of wel van ouderdom kon zijn. In Liverpool drong hij er bij de kapitein op aan hem enige eiken delen te laten kopen opdat hij vast hout in voorraad zou hebben, en tussen lossen en laden beitelde hij stukjes uit de huid, paste er nieuwe in en sloeg de ronding vlak. Het leek een gering werk, maar het moest nauwkeurig gedaan worden, binnen en buiten, en toen het gereed was en hij op de kade ging staan, blonk de boeg hem toe met een jong aangezicht.
In de Golf van Biskaje, op weg naar Lissabon met stukgoed,
| |
| |
vonden zij op een ochtend het schip in de kop gezakt, zodat er lelijke zeeën begonnen in te lopen. Hoewel er goed gestuwd was bleek dat enige zware kratten zich hadden losgewerkt en stommelden; er ging een dag verloren met het verzetten en vastsjorren in het voorruim. Hetzelfde gebeurde op de terugweg, van Lissabon naar Bordeaux, en nogmaals van Bordeaux naar Londen. Het schip liet zich nu moeilijk stuwen en Brouwer zocht vergeefs naar de oorzaak. Hij wist dat het altijd buien van grilligheid had gehad, maar het was nooit kwaad geweest, en hij verdacht er de werf in Drammen van iets gedaan te hebben waaronder het in het verborgen leed.
Op een volgende reis gaf het een andere verrassing. Hoewel het met een gestorte lading erts gevuld was begon het onverwachts bij een lichte koelte in de achtersteven te zakken, tegelijkertijd aan het ene boord overhalende. Gelukkig bleef het weer gunstig, zodat zij zonder ongeval de bestemming bereikten, maar de kapitein, vrezend het schip te verliezen, besloot met weinig ballast naar Drammen terug te keren. De bouwmeester, die het onderzocht, vond geen gebrek, hij ried alleen de bovenkruissteng tot de helft in te korten, en inderdaad voer de Ingrid hierna gemakkelijk, zelfs in zwaar weer.
Het ging ook Brouwer voor de wind. In vele havens van Europa, van Riga tot Palermo, in sommige van Amerika, New-Orleans en Galveston, waar zij graan of katoen haalden, vond hij voordeel in de sluikhandel. De winst droeg hij in een lederen zakje in zijn buis genaaid, maar wijl het vaak nat werd en bovendien gedurig zwol, zon hij op een veiliger bewaarplaats. Het bevatte gouden munten en bankpapier van bijna alle landen van Europa. Toen hij, na drie jaren onder Noorse vlag gevaren te hebben, een lading hout in Amsterdam bracht en zijn stad terugzag, had hij het gevoel dat alleen hier zijn bezit goed geborgen kon zijn. Hij bezocht de vroegere reders van de Johanna Maria en vertelde hun zijn moeilijkheid; zij boden hem aan het geld voor hem te plaatsen, waarop hij terstond het zakje te voorschijn bracht, maar toen zij de inhoud hadden berekend keken zij hem achterdochtig aan. Brouwer vertelde hun eerlijk hoe hij het bedrag, loon en winst te zamen, bijeen had gekregen, erbij voegende dat het tegen zijn geweten ging in Amsterdam te smokkelen.
Van zijn voormalige scheepsgenoten vond hij alleen Hendrik | |
| |
Prins, die een gezin had en een winkel hield. Hij nam hem mee met zijn oudste jongen, die later wilde varen, om het schip te zien. In de kleine Houthaven verhief de Ingrid zich hoog boven de schoeners, barken en zolderschuiten, met de zonnige kabbeling weerspiegeld op het boord, en Brouwer, verheugd weer met een vriend Hollands te spreken, toonde hem al wat er veranderd was en hoe weinig het in die jaren geleden had, hoewel het nu geen schip voor rijke heren meer was en ruw werk te doen kreeg. Hij prees de Johanna Maria, zoals hij het weer noemde, zeggend dat er geen beter varen dan op een vrachtschip was, want dan eerst, wanneer men het knap houdt ook als het voor vertoon niet vereist wordt, blijkt of men een zeeman is en erom geeft. Prins had hem nooit zo vurig horen spreken. Nadat zij afscheid van elkander hadden genomen bleef Brouwer op de wal in gedachten staan; onder het spreken was het hem plotseling klaar geworden dat hij dit schip en geen ander verlangde te bezitten. Hij besefte de vermetelheid van de eerzucht, dat hij, in een kelder geboren, die niet op school geleerd had, de eigenaar van een groot schip wilde zijn, waar hij als gewoon zeeman nu twintig jaar voor de mast had gevaren. Het zou veel geld kosten, veel meer dan hij in nog eens twintig jaar bijeen kon krijgen, en zelfs al zou het hem dan gelukken, wat zou hij ermee kunnen doen wanneer hij zowel als het schip te oud was om te werken? Maar hoe hij ook over allerlei mogelijkheden dacht, hoe hij ook van alle zijden het voor en tegen en de kansen woog, hij hoorde gedurig een stem in zijn binnenste die zeide dat niets hem tegen kon houden, dat hij het bezitten zou, zoals hij van het begin had kunnen weten.
Die middag poetste hij de koperen banden van de zinspreuk aan het schegbeeld en daarna wandelde hij door de stad met een licht gemoed.
Na een reis naar Savannah en terug naar Kristiania had de Ingrid door aanhoudende stormen zo veel geleden, dat er enige maanden nodig waren voor herstel. Brouwer hoefde geen ander schip te zoeken, want de kapitein hield hem aan om oude zeilen op te knappen en nieuwe te maken. Hij kon nu toezien wat er gedaan werd en verscheiden keren moest hij de kapitein gaan waarschuwen dat sommig werk nadelig zou zijn indien het niet veranderd werd. In het begin vond de bouwmeester hem lastig, maar toen hij gezien had dat Brouwer de timmer- | |
| |
lieden de juiste aanwijzingen gaf en even hard werkte als zij, liet hij hem begaan. Wegens het een en het ander meende zowel de eigenaar als de bouwmeester dat zijn toewijding hun geld bespaarde. In waarheid hadden het schip en Brouwer er het meeste voordeel van.
Toen de Ingrid gereedlag om te varen gaf de kapitein het bevel aan Rasmussen, die tot dusver stuurman was geweest. Deze had achting voor Brouwer, hij wist hoezeer hij op zijn bekwaamheid en ijver kon vertrouwen, en niet alleen liet hij hem geheel vrij in zijn werk, maar hij raadpleegde hem omtrent de belangen van het schip, dat er wel bij voer. Een jaar lang deed het regelmatig houtvaart van Scandinavië op Engelse en Hollandse havens, een bescheiden winst opbrengende, maar rustig en zeker. Brouwer was nu bootsman en had maats voor het timmerwerk en de zeilmakerij. De kapitein had de gewoonte aangenomen hem de hondewacht te geven, omdat de stuurman een gebrek aan de ogen had dat allengs verergerde, en eigenlijk was het Brouwer die dan bevel voerde. De stuurman stond er wel, maar hij moest een bril opzetten om op het kompas te kijken en zelfs op een mijl afstand kon hij nauwelijks een licht onderscheiden. Maar het schip kon in geen veiliger handen zijn dan in die uren van de nacht, iedere matroos wist het en legde zich gerust te slapen, want op de kampanje stond de grote gestalte van de Hollander die ook in duister alles zag.
Maar eens, toen alles veilig scheen en Brouwer al was afgelost, werd het schip weer aangevaren, ook ditmaal onder de Engelse kust. Het was voor de mond van de Theems en had de loods overgenomen toen het in een mistbank liep. Bij het geluid van de hoorn kwam iedereen terstond aan dek, maar het ongeluk gebeurde zo snel en onverhoeds dat nog niet eens allen boven waren. Een kleine kustboot, door niemand opgemerkt, dook uit de nevel op en liep met volle kracht in de bakboordboeg, die openreet. De pompen hielden het schip met moeite op tot in de morgen een sleepboot hulp bracht en het naar Gravesend trok.
De schade was zo groot dat de bemanning naar huis kon gaan. Brouwer bleef, op kosten van de kapitein die hem behouden wilde, en hij nam intrek in een logement waar hij schuin onder zijn venster uitzicht had op de werf. Daar zat hij bijna heel de dag. Aan het kloppen van de hamers kon hij horen welk soort | |
| |
spijkers er ingeslagen werden en hoeveel, en andere bezigheid had hij niet. Wanneer hij dan te zamen met de kapitein, die in Londen de herstelling afwachtte en soms overkwam, naar het werk ging kijken, vertrouwelijk als vrienden, wist hij al wat er gedaan was. Te zamen monsterden zij ook de nieuwe mannen aan, zo weinig mogelijk gelijk de eigenaar had geschreven, juist genoeg om het schip naar Drammen terug te brengen; zij vonden maar één stuurman, die naar Noorwegen moest, een jonge man, zodat de kapitein Brouwer het werk van een tweede opdroeg en hem een hut gaf. Tot zijn verbazing bemerkte hij dat Brouwer met de instrumenten kon omgaan; daar hij met de kaarten moeite had toonde hij hem het meten en afzetten op vluchtige wijze, omdat hij dacht dat een zeeman zonder school dit niet begrijpen kon.
In Drammen kwam nog voor de ankers geworpen waren de eigenaar met twee heren aan boord. Hij nodigde kapitein Rasmussen en Brouwer die avond bij hem aan tafel.
Na de maaltijd, terwijl zij rondom de kachel zaten, vertelde hij hun dat hij de Ingrid verkocht had. Brouwer sprong op met een vloek en hij kon slechts stamelen om naar de prijs te vragen. Maar ander antwoord dan schouderophalen kreeg hij niet.
Hij keerde met kapitein Rasmussen naar boord terug en voor zij gingen slapen gaven zij elkander zwijgend de hand.
|
|