Gedurig stormweer hield hem zowel als de kapitein veel aan dek, zodat Brouwer geen kans had. Met de tegenwind ging menige dag verloren, het werd zelfs de langste uitreis. Maar de thuisreis was twee weken vlugger dan de vorige, de beste die de Johanna Maria tot dusver had gemaakt. Het is waar dat het schip gedurig voorspoed had, maar dat het menige nacht gemakkelijk dertien knopen liep en soms wel vijftien, wisten weinigen, hoewel de stuurman de reden van de snelheid wel vermoedde. Eerst toen zij het Kanaal bereikten werd de zeilmaker ontdekt.
Het was juni, kort nacht. De kapitein, wiens buiigheid van drank een ieder nu kende, verscheen nooit eerder dan de voormiddagwacht. Maar deze ochtend had het ongeduld naar huis hem vroeg gewekt en hij zag Brouwer op de kampanje. In woeste drift, zoals een man die bedrog ziet, sprong hij op hem toe en smeet hem de trap af naar beneden.
Toen de drift bedaard was en Evers hem vroeg wat de zeilmaker misdaan had gaf hij geen ander antwoord dan een vloek. Eerst onder de Hollandse kust begon hij zelf over het geval te spreken, hij gaf toe dat Brouwer een bekwaam zeeman was, die zij niet missen konden, maar hij had hem nooit vertrouwd, zonder te weten waarom, en daar hij hem verboden had het roer aan te raken moest hij gehoorzaamd worden.
Ook Wilkens begreep de snelheid van het schip. Terwijl hij Brouwer, die hem niet was komen groeten bij het van boord gaan, nakeek in de jol, voelde hij spijt over zijn onbillijkheid. Hoewel hij het vaak genoeg had gedaan evenwel meende hij nu dat een gezagvoerder zijn woord niet veranderen mag.
Na deze reis moest Bos weer aan wal blijven wegens zijn kwaal. Brouwer, die zijn zuster getrouwd vond, gaf hem het grootste deel van zijn geld te leen, hij had in die tijd niet anders nodig dan de kost en zijn werk.