dagen aan de Kaap te liggen en op het bericht te wachten, maar te varen zo het hoorde. De raad werd aangenomen.
Kapitein Wilkens, beseffend dat hij zijn belang te veel had laten wegen, nam zich voor dit niet te herhalen; zijn bezorgdheid echter vermeerderde en daarmede zijn prikkelbaarheid.
Slechts twee dagen lag het schip aan de Kaap, genoeg om water en victualie in te nemen en passagiers en bemanning gelegenheid te geven aan wal de benen te strekken. Hijzelf bleef aan boord. Ook Brouwer, omdat sommig touwwerk geschaveeld had. De kapitein, heen en weder lopende en soms stilstaande, keek toe hoe hij bezig was op het achterdek; hij zag dat het werk knap gedaan werd, zelfs het opschieten van het herstelde touw gebeurde zo nauwkeurig dat het er lag of het niet beschadigd was geweest. Maar de rust en het zwijgen van Brouwer drukten hem, de handen bleven zonder verpozing bezig en de ogen werden niet opgeslagen. Wilkens sprak hem toe, vragend hoe lang hij gevaren had, waar hij vandaan kwam, of hij verwanten had. Hij kreeg de kortste antwoorden terwijl Brouwer hem recht in de ogen keek. Dit maakte hem ongeduldig en de zeilmaker, die niets misdaan had, begreep zijn ongeduld niet. Maar Wilkens bedwong zich om redelijk te zijn en, dichter bij hem komend, vroeg hij op een andere toon waarom Brouwer altijd een bars gezicht zette, of hij grieven had, of het niet beter was ze te zeggen in plaats altijd te zwijgen. Brouwer, wiens mond niet de gewoonte had te spreken, antwoordde niet. Toen bemerkte de kapitein onder de trap De Ruiter die gehoord had en stond te lachen en plotseling rood van drift joeg hij beiden vooruit met scheldwoorden en bedreigingen.
Wanneer er onder een bemanning kwade geesten zijn die aanzetten tot ontevredenheid en tot streken, of wanneer een kapitein gehaat wordt wegens te grote strengheid of een valse aard, zijn de mensen die op een schip samenleven in twee kampen verdeeld, waarvan het een, nadat zij elkander verbitterd hebben, gewoonlijk spoedig wordt ten onder gebracht. Op de Johanna Maria was geen enkel op wie viel aan te merken en de kapitein, een goedhartig man, zou bemind geweest zijn indien zijn gedachten bij het schip waren gebleven. Na het vertrek van de Kaap waren er voortaan twee partijen duidelijk die, groeiend of verminderend, jarenlang tegenover bleven zonder ooit een andere strijd te voeren dan voor de rechten van het schip of die