was, niets dan een stoep waar zijn zuster had gezeten, niets dan de herinnering aan een gelaat. Toch werd de hitte ondragelijk, de kleur van hemel, zee en bergen verveelde hem, de palmen hinderden hem; hij moest de grijze lucht en de donkere grachten terugzien en de mensen van zijn stad weer horen spreken. Zijn droefheid zag en hoorde niets dan Amsterdam.
Hij monsterde aan op een groot schip. Op reis stierf de zeilmaker en Jacob, nog zeer jong, kreeg zijn plaats.
Hij kwam en zag het huis waar hij geboren was terug, een voorovergezakte gevel, verweerde bruine stenen, de versleten stoep naar de woning beneden. Er zat een meisje aan de tafel, zijn jongere zuster, een arme gestalte, een flets gezicht. Zij praatten heel de ochtend en zij schonk koffie. De moeder was gestorven, de vader erger dan voorheen; zij moest zelf verdienen, maar veel borgen omdat het niet genoeg was. Hij luisterde terwijl zij sprak en keek de wanden langs, het was hem of hij iets zocht dat hij niet vinden kon. Hij gaf haar geld en ging.
Voor hij vertrok ontmoette hij Jan de Ruiter, Dirk Janse en Hendrik Meeuw, jongens uit de buurt die, horende hoe het hem gegaan was, ook wilden varen. Zij kwamen op hetzelfde schip op Indië.
Jacob voelde zich verlicht. Op het kerkhof stond een steen met een naam erop. Nu zijn moeder niet meer mishandeld kon worden liet hij alleen die jonge zuster achter, wie hij na iedere reis genoeg voor onderhoud kon geven. Hij wist dat hij geen ander tehuis had dan op zee, maar zijn stad zou hij geregeld weerzien. Er waren aan boord vrienden uit de straat.
Ofschoon hij ernstig en kort van woorden bleef luisterde hij 's avonds naar de liederen en verhalen. Overigens zag men hem, daar hij geen wacht hoefde te lopen, van vroeg tot laat rechtop, nu hier dan daar, met garens en strengen omwonden, met priemen en slegel in de handen. In de gestadige aandacht voor de werktuigen, de wijze waarop zij gebruikt wilden worden, de aard van ieder doek of slag, hoe het een slechts zo het best kan dienen, het ander zo, verwierf hij de bekwaamheid die de werkman meer voldoet dan de lof ervoor. Toen Brouwer drieentwintig was had hij de naam de knapste zeilmaker te zijn die men vinden kon.
Het gebeurde dat hij, afgemonsterd zijnde, van de werf het schip te water zag gaan dat op de achtersteven de naam Johanna