| |
| |
| |
Carnaval
De onenigheden in Florence geleken vaak een treurspel, maar soms een komedie met een zeer vrolijk slot, vooral in tijden, dat de mensen luchthartig door het leven gingen. Dat deden zij onder de tucht van de inquisitie, toen een strenge overheersing in de stad ook rust en orde hield.
De Medici en de Pazzi waren, gelijk een ieder weet, vijanden van eeuwen her en ofschoon er in de tijd, waarin deze geschiedenis voorviel, geen geschil meer tussen hen bestond, ja, toen zij zelfs met elkander omgingen zoals het heren betaamt, waren dezen zowel als genen gemakkelijk voor argwaan vatbaar en geneigd voor een vals gerucht een goede grond aan te nemen. Hun omgang beperkte zich tot de noodzakelijke vormen der hoffelijkheid.
Een tak van de Medici woonde in een nieuw huis, schuin tegenover het statig paleis van de Pazzi, in dezelfde straat waar ook de Pandolfini, de Altoviti en de Albizzi hun huizen hadden. Medici en Pazzi ontmoetten elkander dus dagelijks, namen diep de hoeden af, wisselden enige woorden over het nieuws in de stad, terwijl de een in de blik van de ander trachtte te lezen wat hij eigenlijk dacht. Openhartig of vriendschappelijk werden zij niet. Nu woonde er in het huis Medici een jonkvrouw, Maddalena, de dochter van een verre verwant, die onlangs in de stad was gekomen. Bij de Pazzi was er een zoon, Sandro, een jonge wildebras, begaafd met een scherp oog voor de schoonheid van meisjes, die spoedig Maddalena had opgemerkt en zodanig door haar bekoord was, dat hij zijn vader wist over te halen om haar hand te werven. Medici echter gaf een ontwijkend antwoord, dat gelijk stond met een weigering.
Toen Sandro hiervan onder zijn kameraden sprak blufte hij, zeggend dat hij te eniger tijd zijn zin zou krijgen en met Maddalena trouwen. Er bevond zich onder hen een valse vriend, die bovendien zelf verliefd was op het meisje. Dino vertelde niet dat zijn vader al eerder Medici bezocht had om voor hem de hand van Maddalena te vragen en dat haar voogd | |
| |
kortweg geweigerd had, omdat Dino bekendstond als een deugniet, hetgeen zijn vader nauwelijks had tegengesproken.
Toen Sandro zo snoefde, dat sommigen der makkers hem geloofden, nam Dino zich voor de vernedering, die hij ondergaan had, op hem te wreken. Het was zijn aard geen middelen te vrezen en zich over geen gevolgen te bekommeren. De grootspraak van Sandro was weldra Medici bekend.
Hetgeen toen verder voorviel had treurig kunnen worden zonder de tussenkomst van goede geesten. Het volk geloofde dat zowel de Pazzi als de Medici geheime beschermers hadden. De Pazzi, zeide men, hadden hun rijkdommen te danken aan de eeuwigdurende vriendschap van een kabouter, die slechts zelden gezien werd in zijn ware gedaante; het toeval wilde, dat zich thans onder hun bedienden een dwerg bevond, Florio genaamd. Van de Medici vertelde men dat zij altijd op een kwaad ogenblik gered werden door de hulp van een fee, die zich meestal als een oude vrouw voordeed. Onder hun bedienden bevond zich altijd meer dan één oude vrouw, zoals Rita, de dienares van Maddalena. Het is niet bewezen dat Rita en Florio bovennatuurlijke wezens waren, maar wel, dat zij hun meesters redden en de weg tot hun geluk bereidden.
De dwerg en de oude vrouw waren zeer bevriend met elkander, men zag hen vaak in gesprek wanneer zij dezelfde straat gingen om boodschappen te doen, met een knipoogje en een verholen lachje.
Rita wist nauwkeurig wat er in het huis Pazzi gebeurde en wederkerig vernam soms Florio de geheimen van het huis dat het wapen met de zes ballen droeg. Maar aangezien er tussen de twee geslachten en bijgevolg ook tussen hun dienaren een oude vete bestond, voerde Rita noch Florio, die echte Florentijnen waren, de vertrouwelijkheid zo ver dat zij hun belangen kon schaden.
Op een zeker carnaval wilde Florio dat zij samen van de feesten zouden genieten. Weliswaar achtte Rita zich te oud om nog aan die dwaasheden mede te doen, maar hij had haar bezwaren overwonnen en haar bovendien geld gegeven om de klederen te betalen, de zoetigheden en al wat op dit feest verkwist mocht worden. Want Florio had genoeg klinkende munten in de zak. Alleen Dino Pandolfini wist hoe hij eraan kwam, evenals ook alleen hij wist hoe Dino de geheimen zowel van | |
| |
het huis Pazzi als van het huis aan de overkant had kunnen raden.
Het carnaval was in die dagen nog de tijd, van Driekoningen tot Aswoensdag, waarin heel het volk zich los van banden voelde. Niemand ergerde zich wanneer een troep vermomden op de deur klopte, binnenkwam en zich zingend reide tot een dans met de bewoners in het midden. De rijken, in hun gewaden van fluweel en goud, vertoonden hun grimassen in de huizen der armen, en de nederigsten, met een masker en zot uitgedost, durfden de herenhuizen in te gaan om hun snakerijen te doen.
Op een van die avonden was een gezelschap het huis van de Pazzi binnengedrongen, en anderen waren gevolgd, zodat het een vrolijk gedrang werd in de zalen. Er danste een fee met een jonge colombine, er huppelde een kabouter, en vele pierrots maakten er hun capriolen. Op een ogenblik stond de fee in een hoek te fluisteren met de kabouter. Later zag men de kabouter op een stoel klimmen om een der pierrots iets aan het oor mede te delen. Deze zelfde pierrot greep kort daarna drie rode duivels bij de armen en sleurde hen mede de zaal uit. Maar toen zag men ook de kabouter haastig naar buiten lopen.
Florio had zich vergist. De fee had hem voorspeld dat die avond een der pierrots, die zij aanwees, een met een witte muts waarop een hoge veder stak, een tuchtiging zou krijgen wegens zijn grootspraak en hij had dit dadelijk aan zijn heer Sandro overgebracht. Maar een minuut later ontdekte hij dat de pierrot met de gevederde witte muts niet zijn meester was, maar Dino, en hij was hem fluks gevolgd toen hij met de duivels wegging. Onder de bogen van de donkere binnenhof hoorde hij het gesprek: hoe de drie mannen, stoere pakkendragers, ieder twee dukaten konden verdienen indien zij een zekere pierrot niet met een stok tuchtigden maar met een wapen zo scherp als een dolk. Florio keerde terug naar de zaal, vond zijn meester, en vertelde hem van de valse toeleg. Sandro beval hem de drie duivels naar de eetzaal te brengen en hun te zeggen daar te wachten. Toen hij dit gedaan had, ontmoette hij op de trap een pierrot, die hij zeker voor zijn meester gehouden zou hebben zo hij geen witte muts met een veder had gedragen, hij bespiedde hem tot hij hem de zaal zag ingaan.
Ten slotte verliet de vrolijke bende het huis Pazzi. De kabouter vroeg aan het oor van de fee waarom haar voorspelling niet | |
| |
was uitgekomen. Wacht maar, antwoordde zij en keerde zich lachend tot haar gezellin de colombine.
Enige dagen later, toen er al meer carnavalvierders in de straten verschenen, kwam er weder een troep in de straat van de Pazzi, maar ditmaal drongen zij het huis Medici binnen. Daar waren de drie duivels, die met hun vreselijke gebaren de meisjes gruwen en gillen deden; de fee was er ook met de colombine naast zich, wier mond glansde van jeugd. De kabouter verzocht zijn vriendin in een hoek alleen te spreken, hij klom op een tafel en fluisterde haar iets toe waarom zij zo hard lachen moest, dat het de aandacht van alle gemaskerden trok. En toen zij een ogenblik later met de colombine terzijde liep en achter de waaier met haar sprak, klonk ook uit de jonge mond een luide heldere lach of er een kostelijke grap verteld werd. Het ging hier vrolijk toe, want heer Medici liet wijn en anijskoek ronddienen, terwijl een muzikant op een doedelzak jolige danswijzen speelde.
Plotseling klonken er op de trap ontzettende kreten. Vermomden snelden binnen met de maskers afgerukt zodat de witheid van hun gelaat te zien was en: moord! moord! werd verschrikt door mond na mond herhaald. Medici zelf gebood plaats te maken, hij drong door de menigte met de ogen der wanhoop, maar hij kon niets meer zien dan enige pierrots en harlekijns die een verslagene wegdroegen. Weldra wist ieder wat er gebeurd was en de doedelzak zweeg: Sandro van de Pazzi was verraderlijk getroffen, men zeide dodelijk gewond naar huis gebracht.
Alleen de colombine, de fee en de kabouter schenen ongeroerd te zijn, tenminste zover dit ondanks de maskers te zien was. De brigadier van de wacht kwam met zijn piekeniers. Volgens sommigen, die ondervraagd werden en zelf gezien hadden, waren het de drie als rode duivels vermomde mannen geweest die op de trap een pierrot in de rug hadden aangevallen, met dolken, meenden zij, en inderdaad vond men sporen van bloed. Later kwam heer Pazzi vergezeld van de bargello zelf. Hij schreed op Medici toe en zeide toornig dat hij voldoening zou eisen voor de moord, aangezien volgens getuigen, die hij noemen kon, de drie duivels huurlingen waren van Medici. Dit had hij juist geraden, maar hun opdracht was slechts een kastijding geweest, niet een misdaad. Medici moest wel veinzen dat hij zich om de zaak niet bekommerde. Daarom beval hij dat het | |
| |
grote feest, dat op vastenavond in zijn huis gevierd zou worden, ongestoord zou doorgaan. Intussen echter liet hij door vrienden voorzichtig uithoren op welke wijze de Pazzi voor een verzoening te vinden waren, en hij vernam dat slechts een huwelijk met Maddalena hen had kunnen bevredigen, maar dit was onmogelijk geworden, want de arts had de hoop om Sandro te redden opgegeven.
Op vastenavond, toen er bij de Medici feestgevierd werd, waren bij de Pazzi de luiken gesloten.
Het waren aanzienlijke gasten die kwamen, jonge heren wier paarden trappelden in de straat, jonge vrouwen omringd door dienaressen die de slepen droegen. De klederen van zijde en brokaat, de parelen, de lovertjes, de sieraden schitterden onder de luchters die in alle zalen waren opgestoken. Het schateren en de geluiden van zotheid klonken boven de muziek, maar in sommige hoeken werd ook gefluisterd over het droevige geval bij de Pazzi.
Een colombine met een rode roos op de borst huppelde licht en dartel over de vloer. Er werd vermoed dat zij Maddalena moest zijn en menigeen begreep haar vrolijkheid niet, daar zij toch de oorzaak van de misdaad was geweest. Zij hield zich meest in het gezelschap van een fee, of zij haar bescherming zocht voor een pierrot, met een witte gevederde muts, die herhaaldelijk op een dans bij haar aandrong. Zij schudde dan haar hoofd en lachte, zodat de blankheid van haar tanden schitterde. Kort voor middernacht verschenen er drie rode duivels, naar het uiterlijke stoere en gespierde mannen. De verstandigen onder de gasten achtten het onvoorzichtig dat deze gemaskerden, klaarblijkelijk dezelfden die voor de huurlingen van Medici werden aangezien, in het huis waren toegelaten. Na enige malle sprongen door de zaal gedaan te hebben, grepen zij onverhoeds de pierrot met de gevederde muts en sleurden hem mede de deur uit.
Men was nog niet bekomen van de verbazing toen men de pierrot weder binnen zag huppelen, maar hij scheen iets groter en slanker geworden te zijn. Ook de kabouter, van wie men wist dat hij tot de bedienden van de Pazzi behoorde, was ongemerkt verschenen en buitelde tussen de dansende paren. Van de afspraken en heimelijke verstandhoudingen kon niemand iets weten en daarom begreep ook niemand waarom de colombine | |
| |
met de rode roos thans lustig aan de arm van de pierrot ging en met hem danste of hij een goede vriend van haar was, en wel zo sierlijk en bevallig dat iedereen haar bewegingen met bewondering gadesloeg. Plotseling gebeurde er iets dat alle ogen trok, de dansers stonden stil en de muziek werd onderbroken. Voor de Moorse prins, die heer Medici bleek te zijn, want hij had zijn masker afgedaan, lagen de colombine en de pierrot geknield. Zij was Maddalena en hij Sandro. Toen men zich vergewist had dat het inderdaad Sandro van de Pazzi was, springlevend en vrolijk voor hun ogen in plaats van stervend in het huis aan de overkant, werd er gejuicht en in de handen geklapt. En toen Medici lachte en beiden aan zijn borst nam, wist men dat het vrede tussen hem en Pazzi zou zijn.
De geschiedenis was zo ingewikkeld dat niemand er alles van te weten kwam. Slechts vernam men dat de huurlingen drie keer een opdracht hadden gekregen en alleen de laatste, die van Sandro, hadden volvoerd. Hun misdaad was een bedriegelijk spel geweest en zij hadden geen kwaad gedaan, tenminste voor zover Sandro betrof, want Dino zag men heel de vastentijd bleek en met blauwe ogen gaan, of hij zich erg bezeerd had. Dat de drie duivels geen bloedig werk hadden kunnen doen, dankte Sandro, en met hem Maddalena, aan de vriendschap tussen Florio en Rita en de trouw waarmede zij hun meesters dienden. En zo waren het toch een kabouter en een fee die ook ditmaal de twee huizen voor onheil hadden behoed.
|
|