| |
| |
| |
XIV
Een korte poos heeft hij de gezelligheid, waarnaar hij altijd verlangde, volop genoten.
Op de mercredis de Verlaine verzamelden zich in zijn kamer in het hôtel de Lisbonne talrijke vrienden, soms tot veertig wel geteld. De een bracht wijn of rum, de ander sigaretten of versnaperingen mede, en zij zaten of stonden in groepjes, pratend over poëzie en literatuur, over vrouwen en dwaze voorvallen, terwijl de pater familias, zoals hij zich gaarne beschouwde, soms een liedje uit de dagen van Thérésa parodieerde. Behalve dilettanten die uit nieuwsgierigheid kwamen ontving hij schrijvers en dichters over wie men pas begon te spreken: Kahn, die beweerde de uitvinder van het vrije vers te zijn; Moréas, met monocle en hoge hoed, die immer door een opgedolven woord verbaasde; Mallarmé, rustig en verstandig; Rachilde, Raynaud, du Plessys, hem het hartelijkst toegedaan; Villiers, een getrouwe sedert de tijd van het salon Ricard, volmaakt in hoffelijkheid en geestigheid; Tailhade, Vicaire, Tellier, de mystieke le Cardonnel, de lieve dromer Germain Nouveau. Laat in de avond dan gingen sommigen die moeilijk konden scheiden, onder wie vooral de gastheer zelf, de levendige gesprekken voortzetten in het café François I, tot eindelijk een ieder toch naar huis moest keren.
En ook buiten zulke feestdagen kon hij zich verlustigen in huiselijkheid, want de gasten van het hotel, die er hun vaste woning hadden, kenden elkander en zaten des avonds na de dis genoegelijk te zamen. In deze kring, die voor hem het gezin verving, leefde hij als een zoon van rijpe jaren; de tederheid ontbrak natuurlijk onder vreemden, doch hij groeide in hartelijkheid. In de plaats van de innige blik kwam de brede glimlach, in de plaats van het gefluisterd woord de trouwe handdruk.
En aldus ook ontwikkelde zich de liefde, die hem nooit verliet, tot een Venus in de stijl van Rubens.
Heel zijn leven is een lofzang geweest op de vrouw -
| |
| |
Femme en qui le poète et l'homme ont mis leur foi -,
maar zij heeft niet geluisterd. De jonkvrouw, voor wie het kuise lied La bonne chanson gezongen werd, verstond hem niet, en de vrouwen te wier ere de hartstochtelijke buitensporigheden van de Chansons pour elle en de Odes en son honneur gedaan werden, hadden reeds lang de dwaasheden van het hart weggeworpen toen deze oude minnaar kwam. Toch was de liefde die hem thans naar het onbereikbaar doel dreef dezelfde van voorheen. Hoe zou hij, die eindelijk begon te beseffen dat hij Mathilde verloren had, zonder een nieuw beeld voor het verlangen kunnen leven?
De starende ogen vonden de illusie in twee vrouwen bij wie hij zich om beurten koesterde. In ogenblikken van heldere gedachten wist hij wel dat het een schijn was waarin hij zich vermeide. Dan noemde hij de ene de nederige kurk waaraan de drenkeling zich vastklemt, de andere kortweg een beminde leugen, of wel beiden, zonder beeldspraak, gemene kijfsters. En zichzelve sprak hij aldus toe:
Vieux fou, songe plut^ot au jour
Où to devras régler ton compte
Et surtout, va, sans fausse honte
Quitte ces amours-ci pour l'éternel Amour.
Je le veux, et vraiment j'abjure
La chair blanche et ce noir velours,
Et j'offre à l'Amour des Amours,
D'un coeur encore tout simple, une ardeur toute pure.
De ene, Philomène, die zich Esther noemde, was misschien de goedhartigste, de minst geslepene; zij kende vele wreedheden van de grote stad, maar zij behield nog iets van de eenvoud van het land. Bij haar zat Pauvre Lélian, wanneer zij haar ervaringen vertelde, met tranen in de ogen te luisteren.
Je t'écoute, et ma pitié toute,
| |
| |
Sinon celle d'un put amour
Te vont de moi par quelle route,
Qui souffrirait, chère, à son tour.
Gedurende vijf of zes jaar woonde zij, wanneer hij niet verpleegd werd, met hem samen, doch slechts korte pozen omdat zij altijd bij een man die haar meester was terug moest keren. Wanneer zij daar al te zeer mishandeld werd zocht zij weder een toeverlaat bij de dichter die haar in zachtmoedigheid diende. Van zijn beide illusies behoorde deze, het hart en de zinnen strelend, hem het meest.
Doch de andere bezat een sterkere macht. Eugénie bestuurde en verzorgde hem zoals een ferme huisvrouw haar kostwinner. Wetend hoe gemakkelijk de uitgever of een weekblad hem voor een blaadje beschreven papier vijf francs betaalde, spoorde zij hem immer tot de arbeid aan. En wanneer hij uitging om het gedicht tegen klinkende munt te wisselen, vergezelde zij hem om toe te zien dat het loon niet bij de kroeghouder kwam, maar terstond voor goede eetwaar werd besteed. Eugénie vertegenwoordigde in de illusie de huiselijkheid en de orde.
Ook in zijn late liefde stond hij eenzaam, want zowel Philomène als Eugénie waardeerde in hem slechts de man die, behalve talrijke armoedigen of deugnieten, enkele welgestelde lieden tot zijn vrienden rekende, en die alleen wegens zijn zorgeloosheid niet zoveel verdiende als hij zou kunnen.
Het spel begon toen hij in het hôtel de Lisbonne woonde, met beiden ongeveer tegelijkertijd. Het werd echter spoedig onderbroken omdat zijn been weder zo zwaar werd dat hij er hulp voor in Broussais moest vragen. Eerst een half jaar later kon hij weer lopen, en toen begon tussen de beide vrouwen de strijd om zijn goud en zilver. Hij moest werken ondanks de vermoeidheid. Gedichten van weleer verschenen of werden herdrukt, de uitgaven bij Vanier volgden elkander snel. En hij schreef de Chansons pour elle, waarin men soms boven het gekijf van vrouwenstemmen, boven het spel en de dwaasheden van een te vroege ouderdom, een diepe zucht van weemoed hoort.
Terwijl hij de gedichten uit de tijd van Rethel en Juniville verbeterde en ordende voor de uitgave onder de titel Liturgies intimes, herinnerde hij zich de stille dagen van overpeinzing en gebed in Engeland, later op het Collège waar priesters zijn ge- | |
| |
noten waren. Daar leefde hij in rust, ondanks de schaduw van het oud verdriet, en zijn innigste gedachte ging tot de hemel. Wat hij toenmaals opschreef van zijn geloof en gebed, verborg hij in oprechte nederigheid. Thans, hoewel oud en hopeloos, was hij vervuld door drift naar lust en verzadiging. Toenmaals het geloof aan de hemel, thans de verslaafdheid aan de zinnen.
Je fus mystique et je ne le suis plus...
J'allais priant le Dieu de mon enfance
(Aujourd'hui c'est toi qui m'as à tes genoux)
J'étais plein de foi, de blanche espérance,
De charité sainte aux purs feux si doux...
O le temps béni quand j'étais ce mystique!
Het was niet de enige verzuchting. De kameraden van het Quartier latin, onder wie vele, in blague opgevoed, slechts grappen van hem vertelden, wisten niets van de droefheid dezer ziel.
Hoezeer was hij een christen geweest met goede wil en duldzaamheid!
Eens trad hij een kerk binnen en vroeg de priester in staande houding te mogen biechten daar hij zijn knie niet buigen kon. De priester, die het gerucht van zijn onordelijk leven kende, verwijderde hem uit de kerk. Hij beklaagde zich niet.
Toen Villiers stierf, mijmerde hij over het leven van die vriend, waarin hij velerlei overeenkomst met het zijne zag: ellende, mislukking, hetzelfde geloof, dezelfde goede wil... Zeker, zijn leven was waardiger dan het mijne, maar niet moediger. Ik heb meer moeite gedaan en ik was - helaas dat ik was - een redelijker christen. Waaraan mijn struikelingen te wijten? Heeft mijn bloed er schuld aan, mijn opvoeding? Maar ik was goed en kuis. O de drank die zozeer de kiem van de lust ontwikkelde in mijn lichaam dat toch voor maat en regel geschapen was. Met al het gezond verstand miste ik het oordeel...
Het zonderlinge leven dat hem geschonken werd, een verblijf in een ziekenhuis, een kortstondige woonplaats in een donkere armoedige achterkamer van de rue Descartes of de rue Fossés Saint-Jacques, bij Philomène of bij Eugénie, verwekten talloze geruchten omtrent hem, zodat men zelfs in de kranten wonder- | |
| |
lijke dingen schreef over de cher confrère. De jonge zoekers naar de schoonheid vonden de boekjes Fêtes galantes, Jadis et naguére, Parallèlement, ook Sagesse, en herkenden de ware zanger van de taal. De naam Verlaine groeide. Enige geestdriftigen bedachten een huldiging van hem, over wie vele jaren lasterlijk gezwegen was, en toen de redacteur van La Plume, Léon Deschamps, te zijner ere een gastmaal aanbood, waar naast gelauwerden talrijke aankomelingen zaten, viel ten leste de luister op zijn naam. De eer kwam te laat om hem te roeren.
Pourquoi ce silence mal frère
Depuis de si longues années,
Et tout à coup comme en colère
Tant de clameurs, comme étonnées?
De uitgever verkocht vele boekjes, zodat de dichter na twintig jaren werk soms goud ontving dat hem in staat stelde enkele maanden onbezorgd te leven.
Doch het werd hem altijd uit de zak gegoocheld. Hij die het ongeregeld leven niet wenste, maar aanvaarden moest, die strenge beginselen van overlevering en behoud verdedigde, was in de omgang met mensen onbevangen en gul, en hij zat even gemakkelijk in het café Voltaire met eerlijke confraters als in een verdacht kroegje met lieden voor wie de letteren een voorwendsel waren, zelfs met de vrienden van Philomène, bij de politie bekend. De tien francs, inderhaast bij Vanier bij wijze van voorschot gevraagd, verschaften spijs en drank niet voor hem alleen. De geruchten van losbandigheden onder zijn trawanten vermeerderden zijn kwade faam. Goede vrienden wezen hem wel de dwaling, maar hoe kon raad hem helpen die zelf aan geen beter lot geloofde.
Dieu m'a béni, lui qui punt de main de maître,
Terriblement, et j'ai reconquis tout mon être
Dans le malheur tant mérité, tant médité...
Hij was een zwerver geworden die de ontberingen, de armzaligheden van het leven deemoedig aanvaardde. Van zijn vijfenveertigste tot zijn vijftigste jaar had hij geen andere woning meer dan soms, een korte poos, in de kamer van een der twee | |
| |
vrouwen die hem om beurten de aalmoezen ontstalen door de fortuin aan de muze geschonken. Het grootste deel van die tijd leefde hij in ziekenhuizen, voornamelijk in Broussais onder de hoede van een barmhartige geneesheer. In Mes hôpitaux vertelt hij op luchtige wijze zijn ervaringen in de inrichtingen waar hij voor verscheiden kwalen, gevolgen van lichtzinnigheid en armoede, verpleegd werd. Een enkel keer klinkt boven de woorden van berusting een klacht. Mochten sommige vrienden hem bedrogen hebben, andere hadden voor hem gedaan wat zij konden. Maar hard was het, na een leven van arbeid, bewogen door ongelukken waar hij gedeeltelijk schuld aan had, door rampen die hij wellicht had kunnen voorzien, op deze leeftijd, in het volle bezit van een roem, te bevinden dat hij op straat stond, en om zijn hoofd neder te leggen en zijn verouderd lichaam te voeden niet anders had dan de kussens en de spijs van de openbare weldadigheid, die zelfs onzeker was...C'est embêtant. En niemand had er schuld aan. Hij niet, want hij had altijd gewerkt; de wereld niet, omdat zij de waarde van zulk werk niet kende. Toen hij zeer jong was had hij van Leconte de Lisle geleerd dat de dichter geen plaats had in de maatschappij:
Voici le groupe des chanteurs...
Le monde que troublait leur parole profonde
Zijn vriend Mallarmé sprak de waarheid in een paradox toen hij zeide dat hij bovenal de dichter buiten de wet in hem bewonderde.
Maar hij klaagde slechts in een zeldzame neerslachtigheid.
Intussen groeide ook buiten het land zijn roem. In die tijd, toen in Holland de poëzie opnieuw ontvlamde, staarde de jeugd verrukt naar de poëzie die in Frankrijk straalde. De gedichten uit Engeland en Duitsland werden door dit geslacht bewonderd, maar een nieuwe geestdrift vloog op voor de boekjes welke men gedurende enige jaren in de boekwinkel ontdekte: Mallarmé, Rimbaud, Laforgue, Corbière, Villiers de l'Isle-Adam, en bovenal Verlaine.
Van enige Hollandse kunstenaars ontving hij het verzoek in Den Haag en Amsterdam lezingen te houden. Voor Verlaine werden de ‘Quinze jours en Hollande’ een zegetocht en voor | |
| |
velen in ons land was zijn komst een openbaring van de muziek der poëzie. Er waren jongelieden die alle gedichten van de Fêtes galantes en van Sagesse vanbuiten kenden. Het vreugdevuur doofde snel, want de dichter die van het een naar het ander uiterste kon overspringen, van zedeloos tot katholiek, en nochtans zong, was de Hollandse aard al te vreemd. Hij echter bracht van de buitengewone eer die hem bewezen was de wedergalm mede naar Parijs.
Bovendien voerde hij een bezit mede dat, hoewel klein, daar het voortkwam uit een kring van bewonderaars der dichtkunst, hem het gevoel van een onverwachte erfenis kon geven. Philomène wachtte hem aan het station. De dag daarna vond hij zijn zak ledig en een week daarna woonde hij weder in het gasthuis Broussais.
Weldra ging hij ook in België lezingen houden. In Brussel zat hij voor bewonderende toehoorders in hetzelfde gebouw waar hij ruim twintig jaar geleden zelf toehoorder was bij een kort vonnis.
In deze tijd verzwakte hij snel en de veelvuldige kwalen brachten het verval te vroeg. Wanneer hij een weinig geld ontving verzorgde een der vrouwen hem, doch wanneer hij al te vermoeid was om verzen te schrijven en dagen achtereen met ledige handen thuiskwam, verlieten zij hem; dan vond hij geen stoel en geen bed meer, tot een der toevallige kameraden zijn arm nam en hem weder naar het welbekende ziekenhuis leidde.
Hij wist dat de macht der poëzie hem ontging. De laatste uitgaven Elégies, Odes en son honneur, Dans les limbes, werden schaars bewonderd; de oprechtste vrienden hadden hem gezegd dat de beschrijving der zinnelijkheid geen hoge bekoring kon hebben en dat de stem van de dichter gebroken klonk. Hij besefte ook dat het gedaan was. In het hart leefde het verlangen nog, maar de lust tot zingen daalde.
Ah, vivre encore! Mais quoi, ma belle,
Le néant est mon froid vainqueur...
Du moins, dis, je vis dans ton coeur?
Het liefst zou hij niet meer geschreven hebben, behalve misschien, tevreden in een welverwarmde, gezellige kamer, over de aangename herinneringen van een zeer verre tijd.
| |
| |
Le poète a fini sa tâche. L'homme non.
L'un se repaît du bruit fait autour de son nom,
Il compte ses succès sincères ou factices,
Depuis l'humble début et les chastes prémices
Jusqu'à ses derniers vers, qu'il sent bien fatigués.
Mocht, voor de korte tijd die hem nog beschoren kon zijn, de liefste wens van zijn leven vervuld worden: hartelijkheid, warmte bij een die hij beminnen kon.
Hij vond dit inderdaad, ofschoon zijn vrienden lachten of zeiden dat hij weder in een armzalige begoocheling dwaalde.
In een der huizen in de rue Descartes waar hij woonde, datgene waar een gedenksteen is aangebracht, had hij twee kamers en een keuken, met een bed, een tafel en stoelen die hem toebehoorden. Men heeft Eugénie, die daar zijn gezellin was, een kwade vrouw, een heks genoemd, omdat zij nors, boosaardig over hem waakte als over een laatste bezit. Doch zij was meer voor hem dan ooit een vrouw geweest was, een betere troost dan de enige die hij nooit vergat -
Ah, conduis-moi, lors triomphant
Puisque pour appui j'ai ton bras,
A travers tous les embarras,
Comme un vieillard, comme un enfant.
Puis, dis, lorsque j'aurai quitté
La terre et ta présence, hélas!
Mêle un peu ta prière au glas
M'annonçcant á l' éternité.
Zij was de laatste vrouw in wie hij geloofde.
Het vuur dat in dit leven brandde, ging uit. Het had hem van de kindertijd aan gedreven en nooit iets anders dan liefde verwekt, de kuise, de innige, de hartstochtelijke liefde, en de reine, de offervaardige vriendschap, en het verlangen naar de eeuwigheid. Toen het hart nog een spel deed had het zich vermeid in de dartele maten en kwelende zuchten die de Poèmes saturniens en de Fêtes galantes tot een Franse schat hebben gemaakt; toen de dageraad er binnen straalde had het gejubeld -
| |
| |
-en toen het diep gewond was geworden had het geklaagd, gebeden in onsterflijke zangen.
Onder de mensen die het liefhad hebben de vrienden, Lucien vooral, het kind, er diepere tonen gewekt dan Mathilde of de andere vrouwen die het geluk niet gaven. Doch de klaarste, de hoogste muziek welde uit zijn ziel toen hij, in een gevangenis gesloten, op een gering plaatje God had aanschouwd.
Nadat hij in zijn jeugd behaagd en bekoord had beter dan menig ander, vond hij de stem die roert, een gave door de hemel alleen geschonken aan hem die de smarten van de hartstocht kan dragen. Hij was een zingende mens in een tijd toen de dichters de poëzie ten hoogste als een kunst beoefenden. En daarom werd hij door velen bemind, meer dan bewonderd.
Bij de begrafenis, een langdurige tocht van de rue Descartes naar de Batignolles, kocht een der talrijke deelnemers, een oude kameraad van de Parnasse, onderweg een dagblad. Sommigen ergerden zich over deze onverschilligheid, doch de daad paste bij de gelegenheid. De dichter die naar zijn rustplaats gevoerd werd en de geletterde die zich verveelde vertegenwoordigden beiden het tijdperk, de een de vermoeidheid van het midden der eeuw, de ledigheid die zich achter het masker genaamd blague verborg, de ander de weemoed en het verlangen, de ontroering die weder in de harten begon te gloeien.
Sedert werden vals en dwaas gerucht door de wind der tijden weggeblazen en het beeld van een dichter, die altijd wenste de weg der wijsheid te gaan en voor geringe dwalingen zwaar gestraft werd, die poogde christelijk te leven en in de hoek der verschoppelingen werd geworpen, straalt van schone eenvoud. Eer noch bezit streefde hij na, maar uit open hand schonk hij zijn enige gave. Hij zong zoals weinigen van de zoete, de bittere liefde en spoedig werd zijn naam zoals die van weinigen met liefde genoemd.
|
|