| |
| |
| |
X
Wie in de verzamelde werken de gedichten onder de titel Bonheur ziet volgen door andere onder die van Chansons pour elle, zal ontsteld vragen of zij uit een en dezelfde hand zijn voortgekomen. Zij zijn daar gerangschikt volgens het jaartal waarin de bundels verschenen, maar inderdaad werden zij geschreven in geheel verschillende tijden, waarin de vereerder van de Heilige Moeder en de dienaar van Eros elkander niet kenden.
In Engeland had hij de vrede verworven waaruit het tijdperk van Bonheur kon ontstaan, met de lijdzaamheid, de zedigheid en rechtzinnigheid, klaar onder de glansen van een vaste hoop.
Delahaye, die zijn plaats van leraar aan een godsdienstige school verlaten had, ontmoette hem in Parijs, en nadat hij gehoord had van het leven op een Engelse school, door zijn vriend geprezen, verhaalde hij van het Collège de Notre Dame in Rethel, een klein stadje in de Ardennen. Verlaine mijmerde hoe gelukkig hij daar zou zijn.
In Frankrijk, niet ver van haar die immer door zijn dromen waarde. Indien hij de rechte plicht bleef doen en tegen de boosheden, waartussen zij verstrikt was, louter goedheid stelde, indien hij volhardde in de afwachting met vergevingsgezinde open armen, zou zij eenmaal de liefde herkennen die hen verbond. De dwaze wereld had hen gescheiden, maar God die hen te zamen had gebracht zou zeker de breuk herstellen. Het leven begon te lichten voor dit kind dat een man werd en geregeld, standvastig bad: Vergeef, mijn God, en verlicht mijn ziel, die eindelijk goed zal worden, met hoop en geloof.
Hij ging naar Rethel en dong naar de open plaats, steunend op een diploma en Engelse getuigschriften. De aanstelling volgde terstond.
Het Collège de Notre Dame was een door de kerk beheerde kostschool waar jongens uit de omtrek onderricht ontvingen van jonge priesters. Behalve Verlaine bevond zich daar geen leek. Het spreekt vanzelf dat hij in die omgeving zijn ervaringen | |
| |
verzwijgen moest, hetgeen hem door zijn ingeboren bescheidenheid en zijn onlangs verworven nederigheid gemakkelijk viel. De priesters hunnerzijds hadden zijn naam, slechts in een kleine kring bekend en de laatste tijd weinig genoemd, nooit gehoord, zodat zij niet wisten dat hun genoot de dichter van de Fêtes galantes was.
Evenals in Engeland gevoelde hij zich, ver van de wereld waarin hij eertijds belang stelde, rustig en tevreden, doch de afzondering hier gaf een vreugde welke de vergetelheid daarginder miste. In Engeland had hij geleefd als een banneling onder vreemden, in dit wereldlijke klooster nu, onder landgenoten en priesters van zijn geloof, ontdekte hij de vergoedingen welke de hemel schenkt voor berusting en zelfverzaking. In deze tijd, die hij nooit vergeten zou, in deze gezegende tijd bloeide het hoogste geluk voor deze lekebroeder, wie slechts de pij ontbrak, uit het verlangen naar de goddelijke heimelijkheden. Uit de gedichten van Sagesse, in smart geboren, daalde thans de klaarheid neder. In Amour en in Bonheur straalt het licht van een hoge middaghemel en in de Liturgies ruist de zaligheid der liefde die buiten de wereld gaat. Zo machtig de genietingen der zinnen hem voorheen gevangen hielden, zo sterk, maar schoner, heersten thans de mystieke vreugden. De liefde verhief zich tot de heilige offervaardigheid die caritas genoemd wordt, en de deugd welke hij het hoogst vereerde was de kuisheid.
Hij had al wat hij behoefde, een eigen kamer, een boekenplank, een ladenkastje om zijn gedichten te verbergen, benodigdheden om zelf koffie klaar te maken. In de aanvang hield hij zich op een afstand van de andere onderwijzers, immers priesters, zijn meerderen. Zijn zedige houding en zwijgzaamheid wekten hun nieuwsgierigheid en toen één hunner hem eindelijk tot een gesprek leidde, kwamen allen rondom staan, verbaasd over de geestige antwoorden waaruit bleek dat hij meer moest weten dan hij toonde, en zij verheugden zich te zien dat zijn zwijgen geen norsheid inhield. Allengs ontwikkelde zich de verhouding tussen hen en hem tot een vriendelijke omgang, met eerbied wederzijds, met hulpvaardigheid, met kwinkslagen en vluchtig gestelde meningen over de zaken der wereld, waarbij Verlaine, even onkundig daarvan als zij, gewoonlijk toehoorder bleef. Terecht kon hij zeggen na de taak van de dag:
| |
| |
Combien doux est le joug et le fardeau léger -
en aan een vriend schreef hij: ik heb hier vrede, rust en vrijheid voor mijn wijze van zien en doen.
De vreugde begon in de eenzaamheid van zijn kamer, onder de lamp, wanneer de gedachten buitenkwamen. De gedachten - er waren er vele over de enkele heiligdommen waarheen zijn liefde streefde: vrouw en kind, God en de kerk, het vaderland. Iedere avond legde hij een blad bij de andere in de lade, waarop gedichten geschreven stonden welke vele jaren later zouden verschijnen in Amour, Bonheur, Liturgies intimes - ook in Parallèlement, want, mochten de ondeugden niet meer kwellen, de gebreken, natuurlijk, tierden nog -; bovendien waren er in statige ouderwetse volzinnen de strenge, soms beperkte, doch immer zuivere beschouwingen van de Voyage en France.
Welk een nieuwe vreugde vond hij in de stille kamer wanneer hij na een dag van arbeid zonder begeerten alleen zat en helder kon denken aan zijn overwinning. Ondanks de nederigheid verhief zich soms de trots van de bekeerling, die angstvalliger de deugd behoedt dan hij die van zijn jeugd aan een trouwe dienaar was, en sterk ook voelde hij de ijver voor het geloof, de verachting voor allen die in onwetendheid doolden. De Liturgies en de enkele lofzangen in Bonheur missen de zucht en de kreet van Sagesse, geschreven toen hij pas in het nieuwe licht geboren was, doch ook hier klinkt het verlangen als de bede van een kind. In de hymne:
Eaux, plantes et pierres,
herkent men de knapenstemmen welke hij, in de kerk van Strickney, in het Magnificat hoorde.
Men heeft hem later het toonbeeld van bandeloosheid genoemd, de Villon der negentiende eeuw, en men vergat dat hij gedurende het beste deel van zijn leven, jarenlang, streng de rechtzinnigheid betrachtte. Een legende stempelde hem als | |
| |
dronkaard en zedeloze, die de schoonste christelijke zangen dichtte.
In de nabijheid van priesters levende, oudere en zeer jonge, leerde hij hoe onwaardig zij beoordeeld werden in de kringen zijner vroegere vrienden, eigenlijk wel in gans het Parijs van vernuft en geest. Welmenende, oprechte mannen, vooral niet minder verstandig dan de spotters, en jongelieden die luttel van het kwaad der wereld kenden, werden belasterd, zelfs verjaagd door de heersers, nazaten van de dronkenen die in '89 God zelf onttroonden. Peinzende over de oorzaken der goddeloosheid in Frankrijk, richtte hij zich naar de geest die de traditie aanhing, kerk, koningschap en oude zeden. En hierin herkende hij, die voorheen en daarna, door gebreken in slechte omstandigheden ontwikkeld, anders dan als een ordelijk mens leefde, het beste van zijn eigen geest.
Dankbaar voor hun weldaden toonde hij te hunner verdediging, in het tweede deel van de Voyage en France, hoe de bekwaamste schrijvers van de tijd, Flaubert, de Goncourt, Zola gefaald hadden in hun oordeel over priesters. Uit klare gedachten kwam in die eerste winter van zijn verblijf op het Collège het gedicht voort met het ruim gebaar:
Prêtres de Jésus Christ, la vérité vous garde!
Gelukkig als een kloosterling zou hij hier geleefd hebben indien hij niet de smarten der liefde leed. Bij waken en dromen wilde zijn hart één enkel doel en de hoop lichtte immer vast boven het verlangen: eenmaal moest de verdwaalde terugkeren binnen zijn open armen. Maar droevig kwelden de zorgen gedurende de vele dagen van geduld. Een onrechtvaardigheid had de heilige banden tussen hem en de twee liefsten geschonden, zodat hij, die de plicht had hen te leiden, hen niet voor goddeloosheid kon behoeden.
Was het een droom waar hij de zee van tranen met twee sterren daarboven zag? Daar gingen in een boot, zonder riem noch mast, een vrouw van angst verdwaasd, en een kind -
Mes yeux joyeux dans le ciel clair
Par cette nuit sans plus d'alarmes,
Sont deux bons anges sur la mer.
| |
| |
Hemelse droefheid straalt over dit gedicht, waarboven de weemoed van latere jaren de bittere woorden schreef: ‘Un veuf parle’. Het was het gebed van een minnaar, een vader, dat door haar, die het begrijpen kon, nooit gehoord werd, maar het was ook niet voor sterfelijke oren bestemd.
Nogmaals verzocht hij Lepelletier om hem te helpen, en de trouwe vriend ging weder voor hem pleiten.
Hij bracht een bezoek bij de schoonvader, de hardnekkigste vijand in het huwelijksgeschil. Verlaine was, vertelde hij, na eerlijk werk in Engeland, onderwijzer aan een school die onder bescherming van de aartsbisschop van Reims stond, en werd door zijn meerderen geprezen; alle betrekkingen met de dwaze vrienden van weleer, natuurlijk ook met de onmogelijke Rimbaud, had hij verbroken; er bestond kans dat hij in zijn ambt aan het stadhuis terug kon keren. Hij verzocht te mogen vernemen of zijn vriend, na jaren van smartelijke boete, niet verdiend had het geluk terug te vinden waar hij het eenmaal had. Het antwoord kon niet anders zijn dan de werkelijkheid eiste: het deed de voormalige schoonvader genoegen te vernemen dat Verlaine een plaats in de maatschappij heroverd had, doch, wat zijn verwachting betrof, merkte hij op dat sommige breuken nimmer hersteld konden worden. - Zij die daartoe alleen bevoegd was, heeft nooit enige reden gegeven aan de juistheid dezer laatste uitspraak te twijfelen.
Hij ontving het antwoord: geen vergiffenis. Het hart moest eenzaam blijven.
O Jésus, vous voyez que la porte
Est fermée au Devoir qui frappait...
Voortaan kon hij enkel bidden, voor haar als voor een gestorvene, voor het kind dat het gezegend mocht worden.
Voor hemzelve, daar de eenzaamheid onmogelijk zou zijn, bad hij dat de hoop, die zich weder verheffen zou, langs de paden mocht gaan waarover de hemel glanst.
In dit gebed school een wankelmoedigheid, een nog in duisternis verborgen twijfel welke hij niet besefte: moge de hoop dit hart niet trekken naar verboden oorden... Had hij al bespeurd waarheen hij dwaalde?
Gedurende zes jaren had hij in berusting en zelfbeheersing | |
| |
kunnen leven, omdat hij recht stond in het sterk vertrouwen dat de gesloten poort weder geopend zou worden. De slag die uit Parijs kwam mocht dit vertrouwen nederwerpen, maar de warme kracht waaruit het ontsprong was niet te deren -
J'ai la fureur d'aimer. Mon coeur si faible est fou.
Uit zijn dorstende eenzaamheid had hij getuurd en een schoon beeld ontdekt, dat niet de beminde zelf omhulde, doch een even reine ziel. In latere tijd leerde hij dat de enige liefde in geen andere dan haar eigen gestalte verschijnt, doch toenmaals riep het behoeftig hart, en het weende en ontving hetgeen langs zijn weg kwam.
J'ai la fureur d'aimer. Qu'y faire? Ah, laissez faire!
Een zijner leerlingen op het Collèsge was een ingetogen, ietwat norse jongen van zeventien jaar, de onschuld van wiens oog en stem de meester had bekoord. In het begin had hij zich tegen een schoolgebod verzet, doch toen Verlaine hem zachtmoedig onderhield of hij een vriend ware, hoorde hij en volgde. En de vriendschap was gegroeid. De jongen ontving de wijze raad die hem inzichten gaf in de nog onbekende wereld en zijn gedachten bestuurde; de oudere ontving de steun die hij immer behoefde, het voorbeeld van oprechtheid, kuisheid, kinderlijk geloof zonder vraag of twijfel.
In de vriendschap voor Rimbaud was het de hartstocht die hem voerde, in die voor Lucien Létinois de bewondering.
Hij vroeg of hij hem een zoon wilde zijn, daar men hem zijn eigen kind ontnomen had. Een vreemd verzoek voor het oog des oordeels, want de jongen had goede ouders, en eenvoudig voor het onbevangen oog der jeugd. Verlaine had een nieuwe zoon.
De schoonste gedichten van Amour en Bonheur zijn aan hem gewijd, het bitter verhaal van een stralend, maar bedriegelijk geluk dat hem in smarten liet, omdat de zoon die hij aanbad zijn zoon niet was. De hemel dreef een spel dat hem uit de diepte der kelk deed drinken. Voor een knaap die voorbijging zong hij hoge lof en rouwde hij gelijk Job in as, voor zijn kind, dat hij slechts eenmaal op de knie mocht houden, had hij de verborgen | |
| |
snik en de schuchter gestamelde klacht van zo menigeen wie de wet het menselijk recht ontnam.
|
|