| |
| |
| |
IX
Er kwam een andere Verlaine in Frankrijk terug.
Van de volmaakte Parnassien, die de wereld aanschouwd had als een lustgaarde van schoonheid en spel, was niets overgebleven; de uitbundige zanger van La bonne chanson had zijn zoete drift verloren, de zingende droeve dwaas van Romances sans paroles zijn begoocheling. Hij was een arm, stil mens die zichzelf begon te kennen en begreep dat hij gedurig waken moest.
Zijn moeder, die hem aan de poort der gevangenis gewacht had, voerde hem mede naar de verwanten in Fampoux. Er werd alleen over de toekomst gesproken. Hij had genoeg geleerd om onder de mensen waardig op een eenvoudige plaats te staan. Dronkenschap en heftigheid, lasterlijke taal - de boert van het café - en zinnelijkheid, dat waren de zonden van zijn biecht geweest, waarvoor hij zich rechtvaardig gestraft gevoelde. De wijzen der wereld mochten zeggen dat men zonder slechtheid, hoe weinig ook, een slachtoffer zou zijn, doch hij die zijn verkeerdheid nabij had aangezien, had een genade ontvangen, het gebed, hetwelk hem de hogere wijsheid geleerd had, dat men goed moest zijn om niet voor altijd een slachtoffer te blijven. Geen geluk, waarvoor gestreefd en gestreden werd, kon beter zijn dan de nederigheid welke hij tussen de rustige blanke muren gevoeld had:
La vie humble aux travaux ennuyeux et faciles
Est une oeuvre de choix qui veut beaucoup d'amour.
Hoe zou hij die dit geleerd had kunnen terugkeren bij de vrienden wier beste aandacht nog immer vormen en welslagen gold? Er waren andere redenen waarom hij niet naar Parijs wilde gaan. Zijn moeder verlangde niets liever dan dat hij onder haar zorgen en in de beschermende dwang van een ambt zou leven, doch hij kon dat niet, omdat hij besefte dat hij iets verloren had dat hij door geduldige arbeid terug moest winnen, en waarlijk, in Parijs, zo nabij en toch zo ver van zijn geliefden, daar zouden | |
| |
voor een zwakke de verleidingen te groot zijn. Bovendien, hoevele vrienden had hij er nog? Twee of drie wellicht. Voor de anderen was hij de zedeloze geworden, de veroordeelde die men voorbij moest gaan. Hij wist dit en liever dan de vernedering te zien, van hem en van hen, zou hij de ontmoetingen vermijden.
Gedurende tien jaren en langer hebben de meeste schrijvers van zijn tijd de naam van Verlaine verzwegen, voornamelijk wegens het gerucht van een overtreding, een misdaad, welke niet veel later bijval kon verwerven. Doch hij, wiens hart door een hemelse droefheid gewond was, heeft deze smaad nauwelijks gevoeld.
Naar Parijs kon hij niet teruggaan, en daar woonde het enige geluk waarvan hij droomde. Sedert drie jaren had hij Mathilde niet gezien. Blind door het verlangen geloofde hij, ondanks de harde feiten, dat zij weldra alles vergeven zou. In de duistere weemoed zag hij de handen die hem leidden beschermend en liefkozend tot hem uitgestrekt.
Les chères mains qui furent miennes,
Toutes petites, toutes belles...
Remords si cher, peine très bonne,
Rêves bénits, mains consacrées,
O ces mains, ces mains vénérées,
Faites le geste qui pardonne!
Hij vreesde wel dat zij te ver in de dwaling was om de bede te horen, maar de brandende hoop verliet hem niet. Het vonnis der echtscheiding achtte hij niet, omdat volgens zijn geloof een huwelijk, door een priester gewijd, door geen aardse macht ontbonden kon worden. Wellicht, ja, zeker, meende hij, zou het verspeelde geluk hem teruggeschonken worden indien hij door arbeid en plichtsbetrachting toonde het waard te zijn. De plicht had hij in Bergen leren kennen:
| |
| |
Hij nam de plicht tot maat om zijn leven te regelen: arbeid om de goede naam terug te winnen en in zijn ambt hersteld te worden, dat was de weg tot zijn gezin. Daar tegen het zoeken van werk in Frankrijk, in Parijs, te veel bezwaren bestonden, moest hij elders gaan, en waar beter dan naar Engeland dat hij al kende? Doch eer hij vertrok had hij twee plichten te vervullen.
Van de eerste behield hij een bittere herinnering, over de tweede heeft hij zelfs niet gesproken.
Hij verhaalt hoe hij eens urenlang in de wachtkamer van een advocaat zat. Keer op keer werden anderen voor hem binnengelaten en ook toen hij alleen was gebleven liep de klerk hem achteloos voorbij. Hij wachtte geduldig. Eindelijk vroeg men hem wat hij wenste en hij schreef op een kaartje dat hij de advocaat wilde spreken over de belangen van zijn kind. De volgende ochtend ontving hij een beleefd gesteld briefje waarin hem aanbevolen werd de rust niet te verstoren.
Een verzoek, door zijn vriend overgebracht, om zijn kind te mogen zien, werd geweigerd.
Harder blijken van verachting zouden voor een ander dan deze door geloof en hoop verblinde overbodig geweest zijn.
Het schijnt dat hij in deze lente van zijn terugkeer in de wereld grote teleurstellingen ondervond, waarvan hij, die op latere leeftijd over zijn ervaringen zo gemakkelijk keuvelde, nooit heeft gesproken.
Van Parijs vertrok hij naar Charleville om het adres te vragen van de ander die hem na aan het hart lag, want het was nodig de schoonste der gevallen engelen tot de heilige waarheid terug te voeren. Delahaye had het hem eerst niet willen geven, doch toen Rimbaud schreef dat het hem onverschillig was of Verlaine het wist of niet, zeide hij het: Stuttgart. Hoe ontmoetten de vrienden elkander na de langdurige scheiding? De een had zijn heidense weg vervolgd en de ander, die het christelijk geloof ontvangen had, kwam met een hart rijk van liefde om te bekeren. Ook hier leed Verlaine een grote smart toen hij ervoer dat hij de vriendschap van Rimbaud verloren had.
Op de wandeling buiten de stad vertelde hij van zijn bekering, van het gebed, de verlichting, de hemelse gemeenschap tussen de Schepper en zijn kind. Rimbaud luisterde slechts, wachtend op het ogenblik om de ijdelheid der woorden aan te tonen. Hij werd de eerste, de verschrikkelijkste verleider. Ter- | |
| |
wijl zij in een herberg rustten volgde ongemerkt het een het andere glas. Verlaine, die zijn moeder en de hemel gezworen had, was binnen korte tijd even dronken als twee jaar tevoren in Brussel. Van hetgeen er toen gebeurde, des avonds op een landweg ergens buiten Stuttgart, heeft hij eens aan Delahaye verteld, doch hij moet veel verzwegen hebben. Wanneer hij, na deze dag, van Rimbaud sprak, was het eerst met een smart die hij verbergen wilde, daarna met spot en kleinachting, veel later met bewondering voor de dichter.
Zij vochten die nacht. Bij de dageraad vonden landlieden Verlaine bewusteloos en droegen hem naar een boerderij. Daar werd hij verpleegd tot hij vertrekken kon. Hij heeft Rimbaud nooit wedergezien.
Kort daarna, in de frisse maand april, had hij een vreedzaam tehuis gevonden in een gehucht.
Er bestaat in ieder stadje, in bijna ieder dorp van Engeland een oude school, lang geleden door een weldadige edelman gesticht en, ter bestendiging van het onderhoud, met landgoederen begiftigd. Vele dateren van de zeventiende of de zestiende eeuw en behoren, met de kerk, de pastorie en de herberg aan de grote weg, tot de fraaiste gebouwen. Soms, vooral in zeer kleine dorpen, zijn de inkomsten der stichting zo gering dat het hoofd met moeite zijn plicht om kosteloos onderwijs te geven vervult, en de onderwijzer, die hij tot hulp nodig heeft, kan hij slechts karig lonen. Men zag nog voor weinige jaren op dergelijke grammar-schools twee soorten meesters: zij die van een universiteit kwamen en de beste plaatsen verwierven, en de menigte der hulponderwijzers, gewoonlijk jonge mannen die zonder voldoende geleerd te hebben hun brood moesten verdienen. Een welkome gast was de vreemdeling die naar Engeland kwam om de taal te leren, hij kon het Frans onderwijzen en, voor zover hij ze kende, de andere vakken, terwijl hij zich, daar hij immers zelf een leerling was, met een bed en het dagelijks brood vergenoegde. Iedere grammar-school herbergde een foreign master gedurende één of twee seizoenen.
Toen Verlaine de gevangenis had verlaten, die hem zo dierbaar was geworden dat hij haar het beste kasteel noemde:
O sois béni, château d'où me voilà sorti,
Prêt à la vie, armé de douceur et nanti
| |
| |
kon hij geen rustiger thuis vinden dan zulk een school. Er werd hem een plaats aangeboden op een dorpje in Lincolnshire.
Het leven was daar zo eenvoudig, zo geregeld als in Bergen, maar veel lieflijker en veel gezonder. Gelijk het een Engelsman betaamt beschouwde de bovenmeester de Fransman als een wezen uit een andere wereld, wie hij, zonder hem te kennen, een gepaste achting verschuldigd was; over godsdienst of politiek kon hij niet met hem spreken en het zou onbehoorlijk zijn hem over persoonlijke zaken te ondervragen. De jongens lachten niet over zijn moeilijkheden met de taal, omdat zij vroeg geleerd hadden wat fairness betekent. In zulk een omgeving, eenvoudig, oprecht, hoffelijk, kon hij eenzaam leven, zichzelf verstaan en de gemoedsrust zoeken.
De zachte warmte van een gezin was altijd een zijner liefste wensen. Hier zat hij aan de maaltijd met het hoofd der school en zijn vrouw en hielp hij met het theeschenken voor de kostjongens als een oudere broeder. Niet alleen gedurende de vrije uren wanneer hij met hen wandelde, doch ook onder de les voelde hij, die altijd de blijmoedigheid van de knaap behield, zich bij zijn leerlingen als een kameraad. Des avonds was de bovenmeester zijn gezel, wanneer zij bij de olielamp te zamen studeerden en elkander hielpen.
En hij ging naar de kerk, iedere zondag, des morgens en des avonds. Zeker, de katholiek miste in deze dienst zijn leer en de dichter miste er de fantasie die door wierook en beelden wordt aangeduid. Maar Verlaine voelde aanstonds de bekoring van de muziek en de zang. In een kleine dorpskerk leerde hij de psalmen van David in zulk een taal dat zelfs wie niet voldoende Engels kent de schoonheid ervan hoort, en hij leerde er de hymnen, sommige waarvan door hemzelf geschreven konden zijn. Doch hoeveel klaarder en sterker klinkt de morgenzang:
The trivial round, the common task,
Will furnish all we ought to ask,
Room to deny ourselves, a road
To bring us daily nearer God -
hoeveel koeler en rustiger dan:
| |
| |
La vie humble aux travaux ennuyeux et faciles
Est une oeuvre de choix qui veut beaucoup d'amour.
Rester gai quand le jour, triste, succède au jour,
Etre fort, et s'user en circonstances viles.
Zijn moeder en zijn vrienden ontvingen opgewekte berichten. Hij schreef dat hij zich na een paar weken slechts, gezonder dan ooit gevoelde. Hij had grootse plannen, zonder nog te weten hoe hij ze zou uitvoeren, hij wilde een krans van liederen dichten die zo schoon als de Engelse moesten zijn, ter ere van de H. Maagd, hij wilde de zangen van Sagesse overtreffen.
In de zomervakantie ging hij naar zijn moeder in Atrecht. Zijn vriend Delahaye kwam bij hem te gast te zamen met de nieuwe vriend Germain Nouveau, die evenals hij verheven verzen van christelijk geloof zou schrijven. Het waren blijde dagen, zangerig van hun jeugd. Zij maakten verre wandelingen, pelgrimstochten naar het oord van de heilige Benîot Labre, die zulk een lichtend voorbeeld van nederigheid had gegeven dat een der drie vrienden het later volgen moest.
Hoe zachtmoedig Verlaine geworden was toont een geval dat zich voordeed op een middag toen zij hongerig thuiskwamen, maar nog wachten moesten op de maaltijd. ‘Laat het album maar eens zien,’ had zijn moeder, die met de tafel bezig was, gezegd. Dat was een dier albums, in fluweel gebonden, welke men toenmaals in iedere deugdelijke huiskamer vond. Zij kwamen aan een portret van een jonge vrouw tegenover een ledige bladzijde, en terzelfder tijd viel er een ander portret op de grond. ‘Dat is mijnheer Rimbaud,’ zeide de moeder. Verlaine nam het op en plaatste het tegenover het portret van zijn vrouw, zeggend dat zij bij elkander hoorden, de twee, die hem het grootste verdriet hadden gedaan. Maar dit was geen klacht meer. Rustig vervolgde hij dit eerste jaar van zijn vergeefse arbeid.
Had de meester van de grammar-school hem iets meer kunnen aanbieden dan huisvesting en kost, dan zou hij, die zo weinig behoeften had, niet verlangd hebben dit veilig oord te verlaten. Voor de geringste uitgaven echter moest hij op de hulp van zijn moeder steunen en het was zijn eerzucht, door een lieve hoop gedreven, te tonen dat hij zijn plaats in de wereld door arbeid verdienen kon. Dus wilde hij zich in de strijd mengen om elders | |
| |
ruimer loon te winnen. Intussen bleef hij nog tot de volgende zomer in Stickney, genietend van de landelijke rust, gelukkig met zijn eenvoudige taak.
Welk een verschil tussen toen en nu, tussen de Parnassien die, na de Fêtes galantes, nederschouwde op de wereld waarin hij zich verveelde, waarin hij niet anders dan een spel voor de zinnen zocht, en de bescheiden dichter die tevreden onder boerenkinderen leefde; tussen de zwelger van toenmaals, de schelm van groene glaasjes zonder getal en andere ongerechtigheden, en de vrome peinzer van thans, die met zijn leerlingen langs de meidoornhagen en de molens van Lincolnshire wandelde en aan de ongelovige, spottende vriend brieven schreef om hem te bekeren. Later, toen met de roem de wanorde kwam, hebben velen, die zelf goede burgers zouden worden, hem met bewondering of vermaak als een zonderlinge bohémien beschouwd; inderdaad echter wenste hij nimmer een ander dan het behoorlijk, regelmatig leven van de burger, vol kleine plichten en eenvoudige vreugden, voor anderen onzichtbaar. Bijkans in ieder zijner brieven aan zijn vrienden vroeg hij nadrukkelijk zijn adres niet bekend te maken. Hij bezat niets, hij verdiende niets en hij zou dus op aanmaningen het vonnis der echtscheiding betreffende niet kunnen antwoorden; maar hetgeen hij vreesde was dat zijn gemoedsrust gestoord zou kunnen worden door herinneringen en berouw.
Toen hij de volgende zomer naar Frankrijk kwam werd het verlangen te sterk. De schoolmeester voelde in de aanwezigheid der jongens met wie hij omging het gemis van een knaapje dat zijn zoon was. Hij ging naar Parijs en ditmaal kreeg hij vergunning zijn kind te zien.
Wie het gedicht begrijpt dat hij schreef toen het kind op zijn knie gezeten had, ziet de grootheid en de droefheid van dit eenzaam, verlangend en zwervend hart.
J'entends encore, je vois encore! Loi du devoir
Si douce! Enfin je sais ce qu'est entendre et voir!
J'entends, je vois toujours! Voix des bonnes pensées,
Innocence, avenir! Sage et silencieux,
Que je vais vous aimer, vous un instant pressées,
Belles petites mains qui fermerez nos yeux!
| |
| |
Meer dan herinnering echter, meer dan gedachten aan zijn kind, werd hem nooit geschonken. Hij zag het nimmermeer.
Nog een jaar woonde hij in Engeland, in Boston, in Bournemouth, stil en wijs met zijn gebeden en plichten, in de wereld der letterkunde vergeten, maar Frankrijk bleef hem roepen, het land waar misschien eenmaal de zalige vergiffenis op hem zou nederdalen, daar waar zijn diepste liefde onder stervelingen verlangde. Hij schreef vele verzen die later in Bonheur, Amour, Liturgies intimes zouden staan, waarschijnlijk ook vele die hij vernietigde omdat hij ze zondig of onwaardig oordeelde, de verzen van de lichtzinnige of van de dwaas die soms nog terugkeerde. In het tijdvak van zijn leven dat hij zijn rijpe leeftijd noemde, tussen zijn eenendertigste en zijn zevenendertigste jaar, heeft hij waarschijnlijk, bouwende zoals de beste der mensen, vele gedichten weggeworpen en slechts enkele bewaard.
|
|