| |
| |
| |
VIII
Hij heeft op zo gemoedelijke wijze van zijn gevangenis verteld, dat men bijkans zou menen dat hij daar geen leed gekend heeft. In den beginne moet de afzondering, met het eenvoudige voedsel en de goede drank, zeker heilzaam voor zijn gezondheid geweest zijn.
De eerste nacht, in een oud huis van bewaring, de Amigo genaamd, kon hij niet slapen door het gesnork van een dronkaard naast hem, door het gehuil van katten en door het lied van de dochter van madame Angot, daarbuiten eindeloos met Vlaamse kracht gezongen. In zijn zorgeloosheid maakte hij een vers op een bevallig ritme - ‘Impression fausse’ heette het later - over een schuchter muisje dat hij zwart in de schemering zag, nog voor de klok het welterusten voor de goede gevangenen luidde, en rose verguld in het eerste zonnestraaltje. Hij had het dwaas avontuur bijna vergeten en dacht die morgen vrijgelaten te worden. Een cipier, met een sabel en zilveren kwasten, geleidde hem naar een celwagen, die hem naar de Petits Carmes voerde, een echte gevangenis, en daar werd hij opgesloten, nadat men hem een gezegeld papier had gegeven waarop stond: poging tot moord.
Het was ongerijmd, een dichter, lichtzinnig, ja, losbandig, zeker, op te sluiten bij boosdoeners, alsof hij een misdaad bedreven had. Toen hij zijn cel goed had beschouwd, toen hij aardappelen geschild had en na de maaltijd op de binnenplaats met zijn lotgenoten in de pas langs de muur had gelopen, maakte hij een vrolijk versje van een andere verkeerde indruk - ‘Autre’ heette dit kortweg in Parallèlement. Weliswaar zat ook hij bij de troep, - ‘J'en suis de ce cirque effaré’ - doch hij beschouwde de gevangenen nog met het oog van iemand die straks verder zal gaan: goede oude dieven, zachtmoedige zwervers, ontluikende boeven, mes chers, mes bons, die geduldig hun pijpje konden roken en vreedzaam wandelen, immers: ‘rien faire est doux’. Het was een licht liedje, dat de vrienden op een tocht langs de velden zouden kunnen zingen. En waarom zou hij niet lucht- | |
| |
hartig zijn? Het gedwongen verblijf in een nauw vertrek met ongedierte bood veel onaangenaams, grof voedsel, gebrek aan inkt en papier, barre woorden van de bewaker, maar het zou slechts enkele dagen, misschien een week duren. Dan zou hij met Rimbaud erover kunnen lachen.
Toen hij een brief mocht schrijven vond hij een middel om wat inkt achter te houden en te bewaren; van een houtje maakte hij een stift en papier had hij genoeg omdat sommige spijzen hem in een zakje werden toegediend. Hij was gered.
Gedurende de tijd der afwachting, eer hij voor de rechter kwam, vermeide hij zich in verbeelding en bespiegeling. De geesten van Rimbaud en van hemzelf verschenen in fantastische gestalten, en gedachten, begrippen, die vroeger tussen hen ontstaan waren, keerden weder met een nieuwe betekenis.
In het land van verderf, in Ecbatane - welk een welluidende naam, op de Parnassus geboren - vierden de duivelen het feest der zonden.
Or, le plus beau d'entre tous ces mauvais anges
Deze godloochenaar wilde zelf de ware god zijn van goed en kwaad eindelijk verenigd. De Heer der overlevering overtreffend, die slechts de strijd bestendigde, zal de hel zich door deze boze engel offeren aan de algemene liefde. In dit verdichtsel van een kinderlijk hart ruist al de luwte van de nieuwe dag:
Le Dieu clément qui nous gardera du mal.
Een waarlijk grote tweestrijd heeft Verlaine, die immer de ingeving der liefde volgde, nooit gekend. Maar in het gedicht ‘La grâce’ hoort men, zij het ook uit de grauwe verten waar geen pijn meer is, een gerommel van botsende machten, kreten van een liefde die niet kan omdat een hogere liefde gebiedt. Volg mij, roept de ene ziel, ook naar de hel, maar de andere keert zich om medelijden tot God en vaart ten hemel.
Men heeft de bekering, die een jaar later volgde, toegeschreven aan de slag die hem toen trof. In deze gedichten en in de andere drie van deze reeks, ‘L'impénitence finale’, ‘L'amoureuse du diable’, ‘Don Juan pipé’, welke hij in de Petits Carmes schreef,
| |
| |
was het geloof reeds in werking. Het inzicht werd allengs helderder. De opstandige engel die riep dat Satan dood was en dat God in het feest zou sterven, de hoogmoedige heiden die de aarde verheerlijkte en het recht der verdoemden verdedigde, kon hier een antwoord uit de hoogte horen: Vriend, onthoud dit, men is de duivel, men wordt het niet. Dit was geen twist meer, maar een scheiding.
Hoe sterk moet de geest die hem dreef geweest zijn, dat hij, omziend of de bewaker achter de deur hem bespiedde, lange verhalende gedichten schrijvend met een houtje op een stuk zakjespapier, spelenderwijs, de verborgen waarheid van zijn wezen begon te ontdekken.
Eindelijk werd hij voor de rechtbank gevoerd. Het geding behoefde niet lang te duren. Er waren uit Parijs zeer slechte berichten gekomen: dronkaard die zijn vrouw mishandelde, communard, dichter zonder roem, verfoeilijke zeden. De getuige Rimbaud vertelde wat er gebeurd was en verklaarde geen reden te kennen voor de daad, die in overspanning en in de verbijstering van drank was gepleegd. De beklaagde bekende. Eis: twee jaar hechtenis. De veroordeelde kwam in beroep, maar het vonnis werd bevestigd.
Verslagen zat hij in de cel, met tranen van wanhoop en zelfverwijt.
Twee jaren wachten eer de hoop op een nieuw leven met zijn vrouw en zijn kind verwezenlijkt kon worden. Weg de eenvoudige vreugden bij zijn moeder, bij de goede kameraden. Deze zware straf had de dwaze daad niet verdiend, maar hoe was hij ertoe gekomen haar te doen? want voor haar gestrengheid mocht de maatschappij verantwoordelijk zijn, voor het misdrijf was hij dat zelf. Had hij niet te veel gespeeld en verkwist? De hemel daar boven het dak was zo blauw, zo klaar, een boom daar boven het dak wiegde zo rustig de kruin; daarbuiten ging het leven met zijn vreedzaam gerucht. Waarom was hij daarvan uitgesloten, waarom?
| |
| |
- Qu'as-tu fait, ô toi que voilà
Dis, qu'as-tu fait, toi que voilà,
Gedachten, gedachten werden nu zijn gezellen; soms kwamen er weinig wanneer hij de armen radeloos had uitgestrekt, soms, terwijl hij laag gebogen zat, kwamen zij in menigte. Deze gevangenis werd de verschrikkelijkste, want hier leed hij het berouw zonder hoop, de reddeloze verslagenheid.
Tout mon passé, disons tout mon remords
Ricane à travers ma lucarne.
Na een maand werd hij overgebracht naar Bergen in Henegouwen. De gevangenis daar vond hij op het eerste gezicht al bijzonder fraai, zodat hij er een soort bewondering voor gevoelde: een monument van lichtrode baksteen gebouwd, vanbinnen wit van kalk en zwart van teer. Daar werd hij geschoren en gekleed met een lederen pet, een mouwvest, een groenachtige broek en een paar klompen. Voorts ontving hij een plaatje met zijn nummer.
Aldus ging hij de eindeloze verveling tegemoet, de verschrikkelijke eenzaamheid die voor velen eerst boordevol wordt van opstandigheid en haat en vaak eindigt in ledigheid en versuffing. Voor Verlaine werd thans zijn zwakheid ten zegen: hij aanvaardde zonder verzet en zijn hart bleef nederig en open. Geen ogenblik beschuldigde hij de maatschappij van onrechtvaardigheid. Hij droeg zijn lot zonder klacht.
Om de verveling door te komen vervulde hij rustig zijn taak, het lezen van koffiebonen of wat hem ook gebracht werd, en daar hij nog vele uren had voor de levendige geest, vroeg hij om boeken. Hij las alle delen van Shakespeare, met een woordenboek om werkelijk te begrijpen - en daarvoor is geduld nodig -, hij leerde een Spaanse spraakkunst. Zijn moeder, die gedurende de tijd van zijn straf in Bergen verbleef, bekostigde enige gemakken die hem toegestaan werden wegens zijn gedrag. Hij kwam in een ruimere cel en hij kreeg zoveel papier en inkt als hij wenste. Er werden ettelijke brieven geschreven, honderdtallen verzen -
| |
| |
Je veux pour te tuer, ô temps qui me dévastes-
tienregelige strofen à l'instar de monsieur Coppée, waaronder enkele aardige, zoals ‘Tantalized’ en ‘Dernier Dizain’, geplaatst in Parallèlement.
De slaperigheid, waarvan hij vertroosting in de gevangenschap verwachtte, wilde niet komen. Maar de hoop ontbloeide opnieuw uit tranen en zuchten. Zijn moeder mocht hem tweemaal per week bezoeken en, door de tralies gescheiden, met hem spreken. Zij had nagevraagd en gehoord dat een vroegere bevrijding niet onmogelijk zou zijn. De straf zou met twee of drie maanden verminderd kunnen worden indien invloedrijke lieden zijn voorspraak wilden zijn, ja, misschien zou hem bij koninklijke genade de gehele straf kwijtgescholden kunnen worden. De moeder en een oude huisvriend zouden hun best daarvoor doen.
Ook Lepelletier deed pogingen in Parijs en in Brussel. Doch onder de vroegere vrienden, wier steun wegens hun goede naam enige invloed gehad kon hebben, was er geen die hielp. Toen Lepelletier namens de dichter aan velen een exemplaar van Romances sans paroles ten geschenke zond, ontving hij slechts van een drietal een dankbetuiging. Maar Verlaine wist daar niet van.
De hoop vroeger bevrijd te worden hield hem bezig. Hij was overtuigd dat zijn vrouw zich ongelukkig gevoelde en berouw had de raad van haar ouders gevolgd te hebben, hij meende haar beter te kennen dan haar daden haar toonden. In een van zijn brieven vroeg hij zijn vriend of er niet een boek ook aan zijn vrouw gezonden moest worden - ach, hij had liever andere verzen dan ‘Birds in the night’ voor haar geschreven - met wat ik nog voor haar in mijn hart heb zouden het hoogliederen zijn...
Doch na zulke mijmeringen kwelde de twijfel, omdat hij, zonder het te beseffen, toch wel vreesde dat hij te laat zou komen.
Que de sanglots répétés...
En dan weder zong die andere hoop met zulke liefelijke stemmen uit de verte, dat hij in november al de geuren van de lente rook. Hij sliep niet in, de verbeelding behoedde hem voor de gruwelen der eenzaamheid. De dagen gingen, de weken, de | |
| |
maanden, en hij wachtte geduldig het bericht dat hem de vrijheid zou geven, het wonder dat niet kwam.
Maar op een ochtend trad de directeur binnen met een papier in de hand. En hij klopte hem op de schouder, zeggend: Moed gehouden, mijn vriend. Er is een treurige tijding.
Verlaine las: De rechtbank, gehoord hebbende - dronkenschap, geweld, verlating, schandelijke betrekkingen, veroordeeld te Brussel - verklaart het huwelijk ontbonden -
Hij viel op zijn arme rug.
Toen er geen tranen meer vloeiden staarde hij naar het kruisbeeld aan de muur.
Na een poze vroeg hij de bewaker de aalmoezenier te verzoeken bij hem te komen. De priester scheen te wachten, hij kwam terstond.
Verlaine vroeg om een catechismus.
De dagen die volgden, zonder de slag te beseffen of erover te mijmeren, onbewust gedreven naar de vertroosting, las hij; doch hij verbaasde zich slechts over de slechte stijl en de onvoldoende bewijzen voor het bestaan van God. De aalmoezenier, begrijpend dat hij meer dan bewijzen behoefde, ried hem alleen het hoofdstuk over de Eucharist te lezen, en hij bracht hem een plaat, een dier kunsteloos gekleurde voorstellingen van Jezus met het heilig hart die men in de huiskamers van eenvoudige lieden ziet, en hing haar onder het kruisbeeld.
Verlaine las en begreep niet. Het oordeel deinsde voor het wonder terug.
En eens, na een nacht van gepeinzen die dwaalden in lichte ruimten, na een korte slaap, deed hij de ogen open en zag aan de muur het bloedende, stralende hart. Een kracht wierp hem het bed uit, op de grond en boog zijn knieën en boog zijn hoofd, en hief zijn handen te zamen gevouwen op. En schuchter klonken de woorden die hij geleerd had toen hij een kind was: Pater noster...
Lang eer de bewaker kwam had hij zijn cel geveegd, zodat hij aanstonds vragen kon of de aalmoezenier wilde komen. En hij vertelde de priester, die zijn vriend in dit huis was geworden, van de genade en hij smeekte om het brood der redding. De wijze raadsman echter, die meer dan het vuur, het licht voor hem verlangde, maande hem geduld te hebben en te bidden, en onderwijl rustig voort te gaan met zijn liefste werk, het schrijven van verzen.
| |
| |
Hij bad in zalige nederigheid.
Uit de gebeden van een zwak man, die voor een onbesuisdheid der jeugd in een gevangenis zat gesloten, verrezen de zuiverste Franse gedichten. In de verheerlijkende klaagzang:
O mon Dieu, vous m'avez blessé d'amour,
waarin de ziel haar diepste tonen jubelt, ruist een muziek zo heimelijk en zo klaar als die der middeleeuwse kerkliederen. Die andere zang:
Pourquoi triste, ô mon âme-
waarvan de eerste strofe met haar klankherhalingen eveneens gelijk een litanie begint, die in de derde reeds langs een wiegend ritme tot klanken van verrukking stijgt en aan het einde plotseling in gefluisterde zaligheid daalt -
Les biens qu'on ne voit pas,
Votre paix, saints combats,
- heeft dezelfde toon welke men in de woorden der leerlingen van Sint-Franciscus hoort.
Het hoogste geluk van zijn leven ontving Verlaine, daar in de strafgevangenis van Bergen, toen hij op het feest van Maria tot de H. Communie werd toegelaten. Dit was het schoonste dat hij zich in de ellende van latere tijd herinnerde: Ja, van deze dag tot de dag van mijn bevrijding was ik gelukkig. Denk eens: zich schuldeloos te gevoelen, het te geloven, het te weten: schuldeloos!
Voor duizenden is de straf der opsluiting ook een gevangenis van de geest, die langzaam verstomt. Voor hem werd zij het middel tot de genade. Hij heeft daarna veel gezondigd tegen zichzelve, tegen anderen zo weinig een mens maar kan.
|
|