| |
| |
| |
VII
De goede en verstandige vrienden spraken van onbesuisdheid. Doch Verlaine, altijd welwillend wanneer hij matig was, moet zich in de roes van buitensporigheden waarin Rimbaud hem gevoerd had, vijanden gemaakt hebben, hij had zonder twijfel menige genoot van het café gekrenkt door het heftig of minachtend oordeel van zijn jonge vriend goed te keuren. Zij hadden, zij het ook als baldadige knapen, in hun spot met de moraal de toenmalige grenzen overschreden. De een knipoogde, een ander schudde het hoofd of wendde zich verontwaardigd af, en de laster spreidde de vlerken uit. Zij moeten zelfs felle vijanden gehad hebben, want er werden ongetekende brieven geschreven. De schoonvader, die niet veel bewijs behoefde om aan de slechtheid van Verlaine te geloven, vond gemakkelijk de aanleiding om een rechtsgeleerde te raadplegen ten einde zijn dochter voor verder ongeluk te behoeden. Dit was het duister begin van de schande en de ellende die de dichter, weerloos in de strijd, vroegtijdig braken.
De twee vrienden, beiden voortaan zwervers, hadden de trein naar Atrecht genomen. Zij ontbeten daar in de wachtzaal bij Vlaamse jenever en luidruchtige zotternij, waarin de fantasie der vluchtelingen overdreven misdaden noemde. Er verscheen een gendarme. Zij werden gearresteerd en voor de procureur gevoerd, die hun gebood onmiddellijk naar Parijs terug te keren, omdat zij, gelijk een vers in de ‘Invectives’ vermeldt, slecht gekleed waren.
In Parijs vertrokken zij van een ander station naar Brussel. Zij vonden de Vlaamse gemoedelijkheid, de Waalse zorgeloosheid in ontelbare estaminets waar de stevige vrouwen het hart op de tong hadden en het luide mansvolk grote teugen verstond. Zij wierpen de breidels weg en lieten ieder zijn hartstocht vrij, buiten alle grenzen. Het werd een feest van verrukking, een kermis van verdwazing. De een kon de god der dronkenschap plengen zoveel hij wilde, de ander staarde in verblindende verten; de een hoorde geen verwijt of waarschuwing meer, de | |
| |
ander kon eindelijk van al wat hij begeerde spreken. Zij dronken veel, de edele Franse wijnen, de gastvrije listige faro, de geweldige brandewijnen die de lichamen onder de tafel wierpen, maar de zielen in een zekere hemel voerden. Met nieuwe ogen zagen zij de blankheid van de dageraad aan, en zij gingen te zamen, arm aan arm, met gelijke gedachten. Verlaine, die een minnaar was, noemde die vriendschap een huwelijk waarin aan beide zijden de gevoelens eerlijk en hecht zijn.
Hij had aan zijn vrouw geschreven om bij hem te komen, daar hij in het huis van krakeel niet terug kon keren.
Toen begon het monsterlijk misverstand.
Sommigen, vooral zijn tijdgenoten, hebben, in een tijd toen die overtreding niet eens bij name genoemd kon worden, te veel gehecht aan de vraag betreffende zijn schuld jegens de zeden; anderen, louter in bewondering voor de dichter, hebben later, toen nieuwere meningen over de zonde golden, te licht ervan gesproken. Deze vraag bevat echter, behalve een rechtvaardige waardering van Verlaine, een oordeel over het gedrag der wereld jegens hem en haar aandeel in zijn ongeluk.
Volgens de stelling: la propriété c'est le vol, zou bijna iedere mens een dief zijn, en toch zou niemand een nederige werker die een huisje bezit, een dief noemen. Er zijn vele dieven die nooit stelen. Het zal menige wijze moeite kosten vast te stellen waar de zonde begint, waar zij is of niet meer is.
Verlaine heeft genoeg bekend dat hij een zondaar was. Maar tegen een der beschuldigingen, waarop zijn vrouw de aanvrage om scheiding grondde, heeft hij zich altijd verweerd. De tristes aveux, waarvan het vonnis gewaagt, berusten waarschijnlijk op onwetendheid bij de eiseres en sluwheid bij haar raadslieden.
Reeds enige maanden tevoren had zij een verzoek tot scheiding gedaan wegens geweld en dronkenschap, doch er was een verzoening gevolgd. Ditmaal kon men sterker redenen aanvoeren.
Twee weken nadat hij het huis had verlaten besloot zijn vrouw, vergezeld van haar moeder, naar Brussel te gaan om hem te overreden terug te keren. Er werd oprecht gesproken. Van dit onderhoud heeft hij slechts terloops in een brief aan een vriend gezegd: Een ogenblik scheen het dat zij begreep, maar het ging gauw voorbij. Wat de overspannen dichter, wiens hoofd nog gloeide van het feest van de vorige avond, haar ver- | |
| |
telde van zijn vriendschap voor Rimbaud - twintig jaar later sprak hij van: god onder de halfgoden - kan men vermoeden zonder daarin de betekenis te vinden die de grinnikende lasteraar of de bevooroordeelde zedenbeschermer erin zocht.
En hij hield van haar, toen en altijd. Wat kon er treurigs in die bekentenissen zijn daar hij immers gewillig medeging naar Parijs? Doch aan het grensstation waar de trein stilhield, verdween hij. Zij zocht hem, maar vond hem niet. Men merke op dat, toen de trein weer vertrekken zou, zij instapte ook zonder hem. Op het uiterste ogenblik verscheen hij, haar moeder riep: Kom, vlug, maar hij schudde zijn hoofd, en de trein ging weg. Kort daarna ontving zij een rijmpje, wellicht in de wachtzaal bij een volgend glaasje geschreven, waarin stond: Zou ik mijn vriend verraden? Er waren scheldwoorden bij.
Het is waar dat zij voor haar jeugd al te veel verdragen had en dat deze belediging, op zo grove wijze verlaten te worden ter wille van een vriend, alleen van een goede ziel of van de liefde vergiffenis kon vinden. Zij vergaf, vele jaren daarna, maar zij heeft hem nooit weergezien.
Hij meende de blijde vrijheid gewonnen te hebben. Zij lachten als kinderen voor de draaimolens op de kermis van Saint-Gilles, zij kibbelden in de estaminets, dan klonken zij en zij liepen weer als broeders in de donkere straten.
Maar in de stilste ogenblikken zong de droefheid -
O triste, triste était mon âme...
En er rezen vele bittere gedachten aan een geluk dat een waan was geweest: ‘Vous ne m'aimiez pas...’
Toen enige maanden later zijn huwelijk een rechtszaak werd, wenste hij dat de uitgave van Romances sans paroles bespoedigd zou worden, omdat hij meende dat de zeven gedichten ‘Birds in the night’ hem verdedigen konden. Inderdaad doen zij dat, want wie zo spreekt heeft de waarheid, maar het was onnozel te geloven dat zij een zakelijke rechter zouden overtuigen. Deze gedichten van grootmoedig verwijt, vergiffenis in tranen en sterke liefde, werden geschreven kort na het dwaze afscheid aan het grensstation.
Aan de Brusselse zorgeloosheid moest een einde komen toen zij bemerkten dat de penningen schaars begonnen te worden.
| |
| |
Zij besloten naar Londen te gaan om geld te verdienen. Het spreekt vanzelf dat zij daar, zonder gastheer of gids, na lange wandelingen slechts in public houses konden rusten en natuurlijk de onbekende dranken proefden. Daar zij ze slecht vonden en bovendien de brave barmaids, immer bezig het zink te vegen, hun nauwelijks antwoordden, verveelden zij zich in de nuchterheid. Maar zij ontmoetten landgenoten, vluchtelingen die aan de Commune hadden deelgenomen, bij wie Verlaine gezelligheid vond toen zijn vriend in september al naar Charleville had moeten terugkeren.
Londen is voor vele Fransen geen aangename stad. De nevel die gedurende weken slechts een bleek of een rossig zonlicht doorlaat, benauwt hen, de gele of de zwarte mist, waarin de Cockney geestig wordt, beangstigt hen. De roastbeef, de groene kool en de pudding beledigen de fijne tong, de tabak schroeit het gehemelte en de whisky moordt de liefde. Niemand slentert er op straat, zelfs de vrouwen niet. Het begrip café is er niet inheems. De meeste Fransen blijven binnen Soho en Leicester Square, waar tenminste Franse koks wonen, zij leren niet de weg naar het echte Londen en behouden hun zotte indruk van John Bull.
Dwalend door de mist, alleen in een hoekje van een droevig verlichte bar of in de eenzaamheid van een arm kamertje, ontevreden, geprikkeld, verlaten, leefde Verlaine in herinneringen aan hetgeen hij verloren had, soms gloeiend van verontwaardiging over onrecht en leugen. In de onrust schreef hij brieven, iedere dag brieven, aan zijn moeder, aan de enkele vrienden van wie hij hulp verwachtte. De oorsprong der bitterheid jegens de geliefde vrouw en der harde woorden - het waren er niet vele - zoeke men in de angst van een minnende ziel die de eenzaamheid niet verdroeg, van zeer harde woorden ook in vervalste whisky. Het was een herfst van donkere nevelen. Er moeten kreten van wanhoop geweest zijn in brieven aan zijn vrouw, in brieven aan zijn vriend. Aan Lepelletier, die advocaat geweest was en hem met raad bijstond, schreef hij voornamelijk over het geding en over de laster onder de kameraden.
In december werd hij ziek, zo ernstig dat hij telegrafeerde aan de drie dierbaarsten. Rimbaud kwam terstond, en spoedig daarna zijn moeder. De derde kon natuurlijk niet komen wegens de zaak, waarin een eis van geldelijke aard, het onderhoud | |
| |
van vrouw en kind, werd voorbereid. Daar het erfdeel van Verlaine verdwenen was en hij geen inkomsten had, herkent men in deze dreigende eis eerder de hardheid der raadslieden dan de nooddruft der verlaten vrouw.
Toen de zieke aan de betere hand was luisterde Rimbaud naar het oordeel der moeder, dat het verstandig zou zijn heen te gaan om de praatjes te kunnen minachten. Hij vertrok naar Charleville. Weldra moest ook zij vertrekken, en haar zoon durfde haar niet naar Parijs vergezellen, want de jacht op communalisten duurde nog voort.
Rimbaud daarginds en hij, zwak, ongelukkig in de eenzaamheid der grote stad, gepijnigd door gedachten aan haar die zo onwrikbaar besloten had hem te verlaten, dat zij zijn brieven niet meer beantwoordde. De bronchitis wilde niet wijken. Een andere, een frisse lucht zou hem genezen. Hij kon naar Fampoux gaan, maar-hij had soms de slimheid der onnozelen-zou men hem op Frans gebied niet lastig vallen wegens de politiek? Hij had verwanten in de Belgische Ardennen, in Jehonville en Paliseul bij Bouillon, niet ver van Charleville. Er zou tussen hem en Rimbaud immers de grens zijn.
Hij vertrok naar zijn tante in Jehonville ter genezing in de landlucht.
Het heuvelig landschap van de Semois bood een bekoorlijke plaats voor een partij in de lente. De een kwam met het postwagentje naar Bouillon, de ander wandelde daarheen en bracht zijn vriend Delahaye mede. In de meizon zaten zij hartelijk te zamen, onder de linde voor het logement, een ieder met zijn beschreven papieren. Rimbaud had voor zijn gedichten een Engelse titel gevonden, Illuminations - verluchtingen, prenten -, een aanwijzing dat men er louter beelden zonder persoonlijke betekenis in zou zien. Verlaine had voor de zijne een bittere naam bedacht, ‘La mauvaise chanson’, maar zijn vriend had gelijk, de wereld mocht van zijn droeflieid niet anders dan de poëzie begrijpen. En daar zij zich in deze gedichten vooral in ritmen en klanken geopenbaard had - ‘O le frêle et frais murmure!’; ‘...lesijueurs musiciennes’; ‘O le chant de la pluie !’ - noemde hij ze, liedjes waarbij onbelangrijke woorden geschreven waren. Rimbaud toen achttien jaar, voelde dat hij een toppunt in de uiting van zijn hart had bereikt. In de geschreven poëzie verwachtte hij geen bevrediging meer, zijn hartstocht trok hem | |
| |
naar verten en mysteriën. Hij wilde de tocht van ‘Bateau ivre’ gaan, en hij besefte dat hij om te reizen de kennis van talen nodig had. Voor het Engels moest hij nog een korte tijd in Londen zijn.
Zij scheepten zich weder in. In Londen voerden zij zuinigheidshalve zelf de huishouding op een kamertje in een geringe wijk.
Doch er was iets veranderd tussen hen. Het verschil werd zichtbaar tussen de man die verloren had en de jongeling die nog verwachtte, tussen de rustlievende genieter en de ongetemde jager.
Verlaine werd gekweld door zorgen van de echtscheiding en de broodwinning; zijn hart was bij vrouw en kind, hij zou tevreden geweest zijn indien hij het geluk van weleer teruggewonnen had en ongestoord verzen kon schrijven.
Rimbaud verwachtte niets van de liefde der vrouwen en het spel van woorden had hij vaarwel gezegd. Hij schreef geen gedichten meer, maar droomde van wonderlijke oorden. Daar kon de vriend, die treurde om terug te keren, hem niet volgen.
De oudere begon te gevoelen dat de jongere zich van hem verwijderde en met meewarigheid op zijn verdriet en zorgen neerzag- ‘Pitoyable frère, que d'atroces veillées je lui dus!’ Rimbaud werd te sterk door het bloed gedreven om te kunnen troosten. Zij twistten vaak, zij wierpen elkander voorwerpen naar het hoofd en vochten. Iedere twist werd nog in een bar vergeten, maar de onenigheid nam toe, tot eindelijk een strijd moest volgen.
Eens kwam Verlaine, die boodschappen gedaan had, in een kwade luim thuis. Hij ergerde zich en gaf Rimbaud de schuld. Deze keek nauwelijks van zijn boek op, maar toen de ander begon te schelden, maakte hij een spottende opmerking. Verlaine ontstak in drift, smeet hem iets toe en liep vloekend weg.
Aan de Theemskade zag hij een boot die naar Ostende vertrok. Hij scheepte zich in. Onderweg kreeg hij berouw en verweet hij zich dat hij de vriend geen geld had achtergelaten. Toen hij geland was, zond hij hem hetgeen nodig mocht zijn en schreef hij hem naar Brussel te komen.
Hij voelde dat de druk der laatste maanden hem te zwaar werd. Het verlangen naar de goede engel van La bonne chanson,
| |
| |
de enige die hem kon redden, kwelde hem; hij schreef voor de zoveelste keer aan zijn vrouw om bij hem te komen, er bijvoegend dat dit zijn laatste verzoek was en dat hij zich zou doden indien zij hem niet verhoorde. Aan zijn moeder schreef hij op dezelfde wijze. En hij kocht een revolver.
Zijn moeder haastte zich naar Brussel, omdat zij de radeloosheid van haar zoon verstond. En zij gaf hem rust met haar hoop dat nog niet alles verloren was zo hij slechts mede wilde gaan naar Parijs om het misverstand op te helderen en een beroep op de goede wil te doen. Mathilde had reden om aan hem te twijfelen. Hij mocht niet volharden in de eis dat zij met het kind bij hem zou komen, die het gezin niet kon onderhouden. Wanneer eenmaal alles vergeven was zou er gewis een voorspraak gevonden worden om zijn plaats aan het stadhuis terug te krijgen, en de huishouding, door de gevolgen van de oorlog ontwricht, kon opnieuw beginnen.
Hij wenste en geloofde het, hij besloot te gaan.
Toen Rimbaud, uit Londen gekomen, de moeder had aangehoord, gaf hij toe dat dit besluit de goede oplossing was. Hij wist dat Verlaine het verlies van zijn vrouw niet zou kunnen dragen. En hij, die een andere weg gekozen had, zou spoedig van hem moeten scheiden.
Doch dit begreep Verlaine niet.
Zij gingen samen uit, naar een café, om met elkander te praten. Het was echter moeilijk voor de jongere om de eenvoudige noodzakelijkheid der scheiding te verklaren voor een verstand dat voor dit begrip gesloten bleef. Op het ene: onmogelijk! antwoordde een ander: onmogelijk! Door de absint eindelijk begon Verlaine een werkelijkheid in gruwelijke afmetingen te onderscheiden. Hij zou de vriend verliezen, de enige. Hij zou de roes verliezen, de vervoering, de zon van zijn leven. Het paradijs van Dionysos zou een droom geweest zijn. Hij zou weder voor de lessenaar zitten, een ambtenaar in een wereld die geen dichters duldt. Het was een razernij van onmogelijkheden.
Rimbaud stond op, zij keerden naar het hotel terug. De moeder zou hem met haar zoon naar het station begeleiden. Zij ging in haar kamer om zich te kleden.
Plotseling sloeg de smart in woede uit. ‘Je gaat niet.’ ‘Ik ga.’ De hand trekt de revolver uit de zak en schiet. Hij ziet dat Rimbaud aan de pols gewond is, hij smeekt vergiffenis en biedt | |
| |
het wapen om het op hemzelf te richten. Rimbaud sloeg er geen acht op en liet zich verbinden. Daarna vertrokken zij naar het station.
Onderweg voelde Verlaine opnieuw de pijn van het verlies, en hij zocht weder woorden om het te voorkomen. Rimbaud bespeurde het gevaar van de wanhoop en toen hij weder de hand naar de zak zag tasten, liep hij weg. Een politieagent bemerkte de vluchtende en de vervolger. Indien Rimbaud toen kalm geweest was zou er niets gebeurd zijn, doch ook hij was overspannen door de zelfbeheersing, en hij riep: Pak hem op, hij wil mij vermoorden. De agent voerde beiden mede.
Men zou zulk een gebeurtenis, in de krant onder faits divers vermeld, achteloos voorbijgaan. Maar voor dit geval, dat in geen enkel opzicht de maatschappelijke orde krenkte - een schram van de pols! -, voor deze zaak die morgen vergeten kon zijn, de onbezonnenheid van een dichter die zijn hoogste vriend, zijn zielsgenoot in de poëzie, niet verlaten kon, werd Verlaine voorgoed in de ellende geworpen.
De Belgische rechter was jong, Verlaine vergaf hem. Over de Franse rechter die, in het vonnis der echtscheiding van deze twist in Brussel een valse reden aanvaardde en aldus op de laster het stempel der overheid drukte, heeft hij niet gesproken.
|
|