| |
| |
| |
III
Hij zal zestien jaar geweest zijn toen hij de weemoed der dichters ontdekte en voor het eerst de vermoeidheid voelde die het ijdel dromen volgt. In de verzen van de Musset had hij al de zangerige toon ervan verstaan, in die van Baudelaire de bittere, wanhopige zucht. Op welke avond was het dat hij, alleen door de stad dwalend, uit de schemering of de duisternis de diepe klanken hoorde die hem tot spreken bewogen, ofschoon hij de woorden nog niet kende en de vreugde van de maatval nog niet begreep? De ‘Nocturne parisien’ werd op het lycée geschreven; eer hij de rondom zwevende melodie kon vangen zocht hij in beelden te spreken zoals een der dichters, van wie hij geleerd had, gedaan zou hebben, dan in de schrille klanken van een andere; soms scheen het dat hij haar nabij was, maar aan het einde moest hij weer brede vocalen nemen die niet de zijne waren. Het is het gedicht van een knaap, waarin men door nevelen de trekken van beroemde aangezichten herkent, maar de stem die zingt is van niemand dan van hem alleen, een nieuwe, eigen stem, zoals iedere dichter heeft.
Met hetzelfde gebaar, dat men elders gezien heeft, wordt het sonnet ‘A une femme’ gezegd:
Ces vers du fond de ma détresse violente
doch hoort men niet duidelijk in de laatste regel - par un beau jour de septembre attiédi - de stem waarin men zich niet vergissen kon toen zij ouder geworden was?
Een ander sonnet in het begin van de bundel Les poèmes saturniens geplaatst, ‘l'Angoisse’, werd geschreven door een zeer groene knaap, die nochtans tot de dichter van Sagesse zou groeien. Het moge kindertaal zijn, maar wie in:
Mon âme pour d'affreux naufrages appareille
de gesmoorde droefheid, gelijk een hulpkreet uit de verte, niet hoort, zal Verlaine niet verstaan.
| |
| |
In sommige gedichten uit die eerste jaren, vermoedelijk met inspanning geschreven, klinken bijna alleen de vreemde geluiden: van Hugo, wanneer hij op brede volle maten zong, van de Banville in de zonderlinge kunstigheden, van Leconte de Lisle in de ingetoomde heldere beschrijving. Maar allengs worden deze koele tonen zachter en lichter.
De jongeling die geen vrienden had en de meisjes nog niet anders had aangezien dan zoals guitige scholieren doen, die geen belang stelde in hetgeen hij bij ouderen hoorde, de in zichzelf gekeerde die al een paar jaar geleden gezegd had dat hij om de kunst en de mensen lachte, begon zijn naar de eenzaamheid voerende weg te onderscheiden. In plaats van de weemoed van de ‘Nocturne parisien’ ontwaart men al, in de ‘Croquis parisien’, de eerste glimlach der genietende beschouwing:
anders had aangezien dan zoals guitige scholieren doen, die geen belang stelde in hetgeen hij bij ouderen hoorde, de in zichzelf gekeerde die al een paar jaar geleden gezegd had dat hij om de kunst en de mensen lachte, begon zijn naar de eenzaamheid voerende weg te onderscheiden. In plaats van de weemoed van de ‘Nocturne parisien’ ontwaart men al, in de ‘Croquis parisien’, de eerste glimlach der genietende beschouwing:
Moi, j'allais, rêvant du divin Platon
Et de Salamine et de Marathon,
Sous 1'oeil clignotant des bleus becs de gaz.
En de eerste beelden, van de Parnassus gezonden, verschijnen, nog ijl en wazig. Zij worden enigszins spottend beschreven alsof het jonge hart nog niet geloven kon dat er beelden zonder droefheid zouden zijn. Men ziet zijn in ongelovige verbazing fonkelend oog terwijl hij aan het begin en aan het einde van ‘Nuit de Walpurgis classique’ schreef:
correct, ridicule, et charmant.
Wat was erin die tijd in Frankrijk, dat een ontluikende ziel in vlam kon zetten? Geen vaderland, geen vrijheid, zelfs geen roem schitterde aan de hemel der idealen. Het verlangen der jeugd vond niets om te beminnen of te bewonderen, en wanneer het te hevig werd om te kwijnen in weemoed, schiep het zich fantasieën ter verlustiging. Maar het nog naar zuivere vreugde dorstend hart voelde wel dat de lust, hoezeer hij ook verzadigen kan, immer op de lage aarde blijft wonen. En toch, waar de dichter heen schouwde ontwaarde hij geen andere bron van schoonheid. Hij was zeer jong en had aan sierlijke gestalten | |
| |
genoeg zonder te vragen naar schijn of zijn, ofschoon hij bij ingeving wist dat er achter de bekoringen van de lust een groter leven verborgen lag. In zulke gedichtjes als ‘Femme et chatte’ en ‘Une grande dame’ bemerkt men hoe de schrandere jonkman het spelletje met de schoonheid al doorzag: de wereld leek wel een gaarde van geneugten waar het zo aangenaam en zo bevallig toeging, dat men van een feest kon spreken, maar een feest zonder te veel gerucht, omdat een ieder zich iets voor de ander schaamt en een masker draagt. Van de liefste dingen in de mensen wordt daar met een knipoog gerept, van de verhevenheid der hemelen met een glimlach. De beginneling, die het innerlijk nog niet vermoedde, was al opgetogen door een bekoorlijke vorm, een rijk woord, een grillige klank. Verlaine had van de meesters in wier schaduw hij opgroeide geleerd niet anders dan de volmaaktheid der verschijning te bewonderen; voor hem, die geen zoeker was, lag de eerste weg die hij tegenkwam open, die welke leidde naar het kalm oord waar de wereld met haar mensen veracht wordt.
De eerste gedichten daar gevonden hebben nog de houding van Baudelaire of Leconte de Lisle -
Ainsi que Çavitri faisons-nous impassibles...
Doch weldra schonk Parnasse hem zijn eigen klank en maten.
Toen hij erover dacht zijn verzen verzameld uit te geven, zocht hij, bij wijze van een stempel, een formule voor zijn begrip van het dichterschap. Hij schreef voor de bundel een proloog en een epiloog, waarin, klaarder en sterker dan ooit Leconte de Lisle gedaan had, de beginselen werden uitgesproken, die de leuzen van de nieuwe school zouden worden.
-Cependant, orgueilleux et doux, loins des vacarmes
De la vie et du choc désordonné des armes
Mercenaires, voyez, gravissant les hauteurs
Ineffables, voici le groupe des Chanteurs
Vêtus de blanc, et des lueurs d'apothéoses
Empourprent la fierté sereine de leurs poses:
Tous beaux, tous purs, avec des rayons dans les yeux,
Et sur leur front le rêve inachevé des Dieux!
| |
| |
Le monde, que troublait leur parole profonde,
Les exile. A leur tour ils exilent le monde!
C'est qu'ils ont à la fin compris qu'il ne faut plus
Mêler leur note pure aux cris irrésolus
Que va poussant la foule obscène et violente,
Et que l'isolement sied à leur marche lente.
Aan het einde, in de ‘Epilogue’, werd de leerregel voor het kunstgedicht gesteld. Er stonden in het boekje vele verzen die geboren waren zonder dat hij er de reden van wist, woorden, klanken, beelden die, in een spel van het ogenblik, zonder enig andere hulp dan van de schrijvende hand te voorschijn waren gekomen. De jonge man, gelovend dat grote kunst niet spelenderwijze, doch door ernstige, moeilijke arbeid wordt voortgebracht, wilde van zulke beuzelingen niet meer weten.
Et toi, Vers qui tintais, et toi, Rime sonore,
Et vous, Rhythmes chanteurs, et vous, délicieux
Ressouvenirs, et vous, Rêves, et vous encore,
Images qu'évoquaient mes désirs anxieux,
Il faut nous séparer. Jusqu'aux jours plus propices
Où nous réunira l'Art, notre maître, adieu...
Voortaan moest er gewerkt worden. Wat de hoogste dichters, die de goden aanbidden zonder aan hen te geloven, nodig hebben, dat is de volharding, de ongehoorde inspanning, de rusteloze studie, de heilige wil, die het kunstwerk bouwen - ‘Est-elle en marbre ou non, la Vénus de Milo?’
De leidstar van Verlaine heeft hem voor zulk kunstwerk, dat door andere handen dan de zijne gewrocht kon worden, behoed.
Hij wist in zijn eenvoud niet dat in dit, zijn eerste boek, gedichten stonden die tot de innigste behoorden welke de Muze kon schenken: de sonnetten ‘Nevermore’ en ‘Mon rêve familier’. En drie andere zijn er waarin een geluid uit de diepten klinkt: ‘Après trois ans’, ‘Voeu’, ‘Lassitude’ - er is daar de naamloze droefheid van een stille, klare herfstdag, de mijmering over wat niet mocht zijn, de zoetste muziek van die tijd, en men ziet daar voor het eerst de schuchtere gedaante van Lélian. Eén klein lied is er ook, dat niemand die het eenmaal hoorde vergeten kan,
| |
| |
een kleine straal licht uit ogen die glanzen ofschoon zij voor het schreien bestemd zijn.
Het is misschien dit gedichtje dat later voor velen de aanleiding werd om van Franse decadentie te spreken, maar voor sommigen ook om de in Frankrijk wenende mensenziel hartstochtelijk te beminnen. En zeker bevat het deze ontdekking die Verlaine in de negentiende eeuw Frankrijk opnieuw heeft gegeven, dat poëzie zingen beduidt, niet praten, beschrijven of betogen.
Die eerste bundel, Les poèmes saturniens, werd weinig opgemerkt. Enkele letterkundigen, zelf de leer van de tour d'ivoire toegedaan, wensten de nieuweling geluk met de grote belofte welke hij had gegeven. Barbey d'Aurévilly, de knappe, gevreesde criticus vond er niet anders dan gebrekkige navolging in en spotte er ietwat mede. Niemand besefte dat er een nieuwe dichter was geboren.
Na dit boekje bereikte Verlaine in korte tijd het meesterschap in de Parnasse. Met de zang die hij gevonden had rees hij tot de klaarheid die de dichters het wezen der beelden openbaart.
De wereld die hij binnentrad was een lusthof - un jardin de Lenôtre - waar de op mensen gelijkende figuren, bekoorlijk, dwaas en beminnelijk, met een onwezenlijke liefde speelden. In plaats van de droevige violen van de herfst begeleidden mandolinen en gitaren het spel. Soms dwaalt er over de aangezichten der marionetten een bleke herinnering en uit de instrumenten stijgt dan even een hoge smachtende toon. Maar overigens is het al sierlijk, luchtig gebaar, hoofse buiging en glimlach, gefluister bij de maten van het menuet, vluchtige beroeringen bij het gekweel van de nachtegaal en kussen waar de maan verbaasd op neerschouwt. De Fêtes galantes zijn geschreven door een dromer die ver van Parijs woonde op een zangberg, waarvan zorgeloze epicuristen, met steek en gebloemde rok, verhaalden, een lustoord wemelend van broze herderinnetjes en markiezinnetjes. Er wordt daar niet gepraat over de dingen des dagelijksen levens noch over diepzinnige vragen, er is niets dan verlustiging in de zuivere muziek en in het zuivere | |
| |
beeld vooral. De slanke populieren staan regelmatig tegen de hemel van azuur en blanke wolkjes; de boulingrins liggen keurig geschoren binnen de perken der rechtgesnoeide hagen, aan de hoeken versierd met de figuren van Venus, Diana, Mars, Apollo - niet Grieks, maar bevallig barok -, en door het welig loof der lanen van bruine en groene beuken ziet men de fonkeling van een fontein of het blinkend koepeltje van een paviljoen. Hierbuiten wordt gelachen of gezongen, verholen, gedempt, soms over de waaier gelonkt, wat daarginds achter de seringen gebeurt kan niemand weten.
Dit leven van de Fêtes galantes was niet groot en zelfs niet waar, doch veel bekoorlijker dan het evenmin grote en evenmin ware leven dat er te zien was op het kantoor, in het café of in het salon. Wie slechts de werkelijkheid aanziet, ga hier voorbij, want het zijn niets dan beelden van een lichtzinnige droom. Had men het leven niet een blague genoemd? en zou men wat een dichter over de liefde en haar pijnen niet zeide, doch te raden gaf, ernstig kunnen opvatten? Na de Fêtes galantes zijn er weinigen geweest die geloofden dat Verlaine ooit geheel ernstig kon zijn, - en soms, wanneer de lieflijke zotternij van die jonge dagen hem weder beving, scheen het wel dat hij zelf het niet geloofde.
De Fêtes galantes zijn wel eens bij de schilderijen van Watteau vergeleken; men zou ze pastels kunnen noemen waarin de beelden door een speelse hand slechts zijn aangegeven, niet in volle kleuren, maar in onnoemelijke schakeringen, beelden door een meester gemaakt enkel uit lust aan schoon tijdverdrijf. Er woonden twee geesten in de dichter, die welke verzadiging vond in de kunst en de andere welke smachtte naar mysteriën. De kunstenaar bereikte een onvergelijkelijk meesterschap in zulke taferelen als ‘Sur l'herbe’, ‘Les ingénus’, ‘Fantoches’, ‘En bateau’; de dromende dichter zweefde tussen hemel en aarde op de ijle muziek van ‘Pantomime’ en ‘A Clymène’. In enkele gedichten, waar beeld en zang elkander zoeken te naderen, is al een voorgevoel van de noodlottige tweedracht tussen de genieter en de dromer. In ‘En patinant’ spreekt de stem van deze, maar men weet dat gene sterker is; in ‘En sourdine’ klinkt de hemelse stem klaarder, doch - het zijn niet duidelijk te noemen verschillen - men voelt de zinnelijke verleidingen welke deze ziel niet kan weerstaan.
| |
| |
Et quand, solennel, le soir
Des chênes noirs tombera,
Het feest in de lusthof, dat zo dartel in de zomermorgen begon, eindigt in een schemering vol onzekerheid, in een weemoedige duisternis waar geen weg te zien is.
-Qu'il était bleu, le ciel, et grand, l'espoir!
-L'espoir a fui, vaincu, vers le ciel noir.
Tels ils marchaient dans les avoines folles,
Et la nuit seule entendit leurs paroles.
Eén van de twee gedaanten die daar fluisterend gaan is de jonge Lélian. Maar hoe droevig ook het geruis der koelte door de bladeren, het is muziek, het is een zucht van het verlangen.
|
|