woonden, een straat waar men nog haar saaiheid van die dagen ziet, in de Batignolles, toenmaals een buitenwijk. Zijn vader, een gepensioneerd officier, wenste dat hij een veilig bestaan zou zoeken in een ambt, doch daar Paul nog te jong was en opdat hij naar een goede plaats kon dingen, zou hij eerst in de rechten studeren.
In het Quartier latin vond de jongeling veel studenten tintelend van geestdrift en vrolijkheid, en veel cafés waar de tijd al te snel verging in gesprekken over literatuur en politiek. Aangezien hij niet meer, zoals op de kostschool, op een vast uur onder toezicht naar huis werd geleid, en aangezien het een lange weg was van het Quartier latin naar de Batignolles, gebeurde het vaak dat hij binnensloop op een uur dat zijn ouders ingeslapen waren. De vader en de moeder, zijn inborst wel kennend, zagen aanstonds dat hun zoon van de studie der rechten weinig voordeel zou trekken en dat de andere oever der Seine hem kwade dingen zou kunnen leren. In afwachting van de aanstelling tot een ambt zouden geregelde bezigheden hem in het rechte spoor houden, en zijn vader vond een plaats voor hem op een assurantiekantoor, niet ver van huis. Lang bleef hij daar niet, omdat hij weldra benoemd werd tot ambtenaar in gemeentedienst, eerst aan de mairie in de rue Drouot, dan aan het stadhuis.
Hij had, zonder de drang van eerzucht of noodzaak, een zeker en rustig bestaan bereikt op een leeftijd waarop andere jongelingen nog hard moeten werken voor hun doel. Bij zijn ouders, welgestelde lieden uit de middenstand, was het leven gemakkelijk gegaan, zonder stoornis of zorg, zodat Paul nooit iets van de hardheden had gezien die bij inspanning en strijd behoren. Hij had geleerd geheel zijn vertrouwen te stellen in dit licht verworven ambt, dat weinig eer beloofde, doch weinig arbeid vorderde; het was zijn enige bescherming in de maatschappij, zonder welke hij, die eerzucht en strijdbaarheid miste, weerloos zou zijn. De onverschilligheid, waarmede arbeid, die vreemd aan de roeping is, gedaan wordt, brengt geen heil. Verlaine miste de aanleg voor ambtenaar, integendeel, hij bezat, ondanks zijn zin voor orde, een gave die hem daarvoor ongeschikt maakte. Voor een dichter zoals hij bestond er geen mogelijkheid tevreden zijn brood te verdienen, zelfs niet indien hij het beroep van letterkundige gekozen had, dat in die dagen karig loonde.
Op zijn twintigste jaar was hij, naar het scheen, een homme