| |
| |
| |
Bloemen
De godin Flora, die in de frisse aanvang van de zomer gehuldigd placht te worden, was niet slechts een der weldadigste, maar ook de lieflijkste der vreugdeschenksters. Vooral de vrouwen die een heilige verwachting koesterden, beminden haar en baden dat het engeltje waarvan zij droomden rein en schoon zijn ogen in deze wereld mocht opendoen, een bede die immer verhoord werd. Bij de wieg van het nieuwe mensje en onder het gelaat der moeder plaatste men dan die andere kinderen welke onder de hoede van Flora bij planten en heesters geboren waren, en er was geluk daar waar hun geur zich met de adem der onschuld mengde.
De wijsheid in de hemelen had natuurlijk een goede reden om een godin naar de aarde te zenden enkel om over de bloemen te waken. Men hoeft die reden niet te kennen om te weten dat de bloemen aanzien en gunst genieten bij de hoogste macht, immers er was nooit een sterveling, ook niet nadat Jupiter te ruste was gegaan, die niet zonder het geleerd te hebben besefte dat hij een bloem dezelfde zuivere eerbied behoort toe te dragen die hij aan ieder kind verschuldigd is. Zeker, er zijn mensen die, wanneer zij op een dag vrij van banden naar buiten mogen gaan, zorgeloos al wat er bloeit langs de weg kwetsen en vernielen, maar zij hebben zo lang in duister gewoond dat het licht hen verblindt, zij zien niet wat zij doen - zij zijn dezelfden die iedere morgen de dorst van hun plantje op de vensterbank met water lessen.
De liefde tot de bloem is een ieder ingeboren, doch zoveel harten er zijn, zoveel wijzen. Een minnaar, die geen geld had om een tuiltje te kopen, trok een jong appelboompje in de aprilbloei uit de grond en plantte het in de vroegte voor het venster van het meisje-dat was de vervoering der liefde. Een man had een nieuwe tuinknecht die ruw met de planten omging; hij wees hem terecht, zeggende: Het gaat met de planten zoals met de mensen, wie ze goed behandelt zal er vreugde aan beleven. Hij had voortaan een zorgzame tuinman en welvaren- | |
| |
de planten - want dat was de weldadigheid van de liefde, die vruchten draagt. En tussen deze beide zijn er vele wijzen om de bloem te beminnen.
De kinderen, voor wie de dag een betoverd feest is, hebben kransjes van madelieven nodig, omdat zij prinsen en elfjes zijn die een kroon moeten dragen. De jongeling die nog niet verliefd is, maar glimlacht of hij een wonderlijk gemurmel uit de verte al gehoord heeft, plukt iedere morgen een roosje voor zijn knoopsgat, opdat naar die plek de zaligheid mag komen. Een andere jonkman echter draagt, daar hij reeds ervaren is, achteloos een gardenia, welke hij zo weinig telt als het geluk, zij siert slechts zijn verschijning. Ook voor de vrouwen is in vele gevallen de bloem een sieraad dat zij aandoen voor de wandeling, doch zij, die voor iedere tooi een genegenheid hebben, zien deze altijd teder aan, zij kennen beter dan welke man ook de geheimen van de bloem.
Voor een ieder is de bloem een der liefste dingen in de wereld. Wanneer iemand bewondert en prijst, weet hij niet beter dan het bekoorlijkst deel der plant te noemen.
Een uitnemende liefde werd bezongen door een koning die zijn schat in een gaarde vond: een roos van Saron, een lelie onder de doornen. De leerlingen van Sint - Franciscus hadden voor hun innigheid geen schonere naam dan Fioretti, en een lieve broeder, fra Ricciardo da Cortona, sprak van zoete kennis in een boekje dat hij het tuintje van devotie noemde.
Diezelfde innigheid is in de harten van hen die er hun behagen in vinden naar buiten te gaan en bloemen te zoeken. Er klinkt in de stemmen van de meester en zijn kinderen, bij het dwalen over weiden en langs akkers, een toon die aan het gekwinkel van vogels doet denken, en waar zij komen schalt in de lucht die muziek van blijdschap en verrassing. Het zijn de kleuren waarover zij zich nederbuigen, die de wereld voor hen veranderen, het wit van de madeliefjes in overdaad, het stralend geel van de boterbloemen, en rijker nog het blauw van de korenbloemen, het fiere rood van de klaprozen. In andere streken ziet men de feestgangers terugkeren getooid met buit in de kleuren van de dageraad en de bisschopsmantel, primula en viooltje, en in ieder huis brengen zij hun blos en hun lach, fris en zoet als de geuren.
Wanneer de dagen lang zijn en te licht voor de man die in de | |
| |
drukte van de stad geen tijd heeft zichzelf te verstaan, zal hij nergens beter eenzaamheid en rust vinden dan in het bos waar de koekoeksbloem bloeit. Die plant aardt slechts in de matigheid van schaduw en in een lucht die zoelte is, in plaatsen waar schuchtere vogels wonen. Indien de moede wandelaar de koekoeksbloem in haar tenger loof met een vriendelijk oog aanziet, zal hij gewis een deel ontvangen van de tedere rust die zij bezit en haar naam onthouden.
Hoe komen de bloemen aan hun mooie namen? Gelijk de mensen van het land elkander een naam geven die vaak juister en altijd welluidender is dan die waaronder zij te boek staan, zo geven zij ook de bloemen betere namen dan men in de hortus hoort. Sommige, zoals klokjes, vingerhoed, kattestaart, schijnen gemakkelijk gevonden wegens de gelijkenis, maar vele moeten in de mond van een landelijke dichter hun oorsprong hebben: morgenster en morgenschoon, bitterzoet en juffertje-in-het-groen. Welk een verschil van poëzie ook hoort men soms in bloemenamen, wat hier kooltjevuur genoemd wordt, heet ginds ‘love-lies-ableeding’.
Als de meester bij zijn kinderen de genegenheid voor bloemen gewekt heeft, zal menig hunner, omtrent de tijd dat zijn haren beginnen te grijzen, geen betere lust hebben dan ze te kweken en te verzorgen, in een tuintje, een gaarde, een park, volgens zijn welstand en zijn inzicht. Het zijn waarlijk de minsten niet die zich vergenoegen in de tuin die zij bezitten of waarop zij hopen. Wie binnen de muur van zijn kleurig gebied zich voor en met zijn planten verheugt in de morgenzon, is een minnaar zonder baatzucht, een genieter en een vrome, een natuurgenoot van grashalmen en kevertjes.
Aandacht en duldzaamheid zijn de eerste dingen welke de kweker leert, en zonder deze zal hij nooit begrijpen hoe een zaailing verplant wil worden of wat een oude heester verlangt voor een hernieuwde groei. Indien de zaadjes van de anjelier met zachte vinger in de welbereide aarde gedrukt zijn kiemen zij zo snel en lustig, dat het raadzaam is de sprietjes voor het licht te behoeden, zoals de baker met de wakkere zuigeling doet. De kweker laat niet na nu en dan langs de potten te lopen om een blik op de kleintjes te slaan, en van die blik hangt hun voorspoed af. Wanneer een vriend een jaar daarna de bloemen bewondert en er een ten geschenke krijgt, beseft hij de tevre- | |
| |
denheid van die tuinman niet, die het loon voor wat hij in dat jaar geleerd heeft, een smetteloze anjelier, weg kan geven.
Ook duldzaamheid heeft hij gewonnen. De leliekevertjes zijn zo schoon, dat zij niet om kwaad te doen in de wereld kunnen zijn, zij worden, evenals andere schepselen, eerst schadelijk wanneer er voor hun aantal niet genoeg is. Dus laat de kweker enkele paren ongemoeid de plant met hun scharlaken sieren, en niet eer hij voor de bollen begint te duchten, neemt hij ze op om te reinigen gedurende de winterslaap der gasten. De plant zelf klaagde niet over enkele kevertjes, maar vroeg om hulp toen er te veel van haar geëist werd.
Het gaat in een tuin zoals in een gezin. In de een ziet men de paden keurig geharkt, maar de planten worden met harde hand gesnoeid en gebonden en gedijen niet, in de ander moge het slordig zijn, maar er is warmte ook op donkere dagen, en wat er groeit tiert zo welig dat zelfs het onkruid bloemen draagt. Er zijn tuinlieden die een bedje maken voor de veldmadelief, en als zij hun vak goed verstaan ziet men deze plant nergens beter dan bij hen. Er wordt zelfs verhaald van een oude tuinman, een dier zeldzamen die zonderling heten omdat zij slechts voor één ding het ware oog hebben, die een groot deel van zijn leven wijdde aan de zorg voor één enkele gering geachte plant, een onkruid, tot dusver nooit gekweekt. Een ieder voelt dat zulk een man een groot minnaar is, een die meer dan de bloemen liefheeft.
De gewone tuinier echter, ook van andere zaken vervuld, zal zulke buitensporigheden vermijden en tevreden zijn als zijn tulpen en geraniums, zindelijk, welvarend, de zorgen zijner genegenheid dankbaar lonen. Zulk een liefhebber bewondert en geniet.
Hoe lustig groeien de planten indien hij hun geeft wat zij nodig hebben. Een geranium die voldoende ruimte heeft, brengt forse bloempjes voort met een gloed zo prachtig rood als het felste vuur bezit, wie er even langsgaat behoudt er een vonkje van in het oog. Een bed matig begoten zinnia's bekoort een lang uur van staren, iedere bloem is een markiezin in een tuin door Lenôtre aangelegd en alle hebben voor het gewaad hun eigen tint gekozen. De lathyrus vooral kan zonder veel toewijding haar gaven niet ontplooien, maar geeft men haar al wat zij verlangt, dan bloeit zij ook als haar voet begint te dorren. Hem | |
| |
die in de volle zomer langs een haag van lathyrus gaat, is het eerst of hij zich iets van een sprookje herinnert, dan, na zijn verwondering, of hij in een ander land is. Boven zijn hoofd wiegelen de bloesems of zij ontroerd waren voor zijn blik en aanstonds vleugeltjes zouden openen om weg te vliegen. Men mag hoogstens de stengel aanraken, maar de bloemen niet.
De margariet is een plant die de weldaad duizendvoud wedergeeft. Haar bloemen zijn zo eenvoudig dat men haar te weinig acht - fleur sans odeur. Maar hij wiens reuk zwak is behoort kracht te hebben in zijn ogen en, indien hij de schoonheid niet ruiken kan, haar te zien. Voor iedere bloem die men van haar neemt, geeft de margariet twee nieuwe, wit zoals de hagel, met een hart goud zoals de zon, een lust der ogen, die vaak dieper is dan die der andere zintuigen.
De lelie, in het lommer van kleine boompjes, staat licht gebogen naar de zonkant, zodat men haar niet dadelijk in het aangezicht kan zien. Zij heeft de faam de blankste der bloemen te zijn en wordt ook madonna-lelie genoemd. Haar kleur, smetteloos hoewel niet wit, geeft licht in de vallende avond, haar vorm is die van de kelk voor de tederste geur van de zomernacht, een geur waarin een jong hart begint te kwelen. De lelie behoort tot de edelste die de mensen kennen, een groot zinnebeeld en een lieve belofte.
Haar gelijke in waardigheid, een zinnebeeld lang vóór haar, de anjelier, is een oosterling, gelijk haar geur bewijst, die zij ondanks de kwekers nooit geheel verliest. De echte anjelier evenwel ziet men zelden in de tuin, de steenanjer heeft geen aanzien en de Engelse, door geslacht na geslacht gekweekt, vergt te veel dienst. De Franse geniet overal gunst - is het misschien omdat elk hart meer dan wat ook verlangt naar iets dat zo fel gloeit als het rood van deze anjelier?
De koningin van de tuin is de roos, zij overtreft zo zeer al haar zusteren dat voor menigeen haar naam de beste bloem beduidt. In haar naam kan men uitspreken al wat liefde bevat, van de Rosa mystica tot die andere van de Roman de la Rose, waarvan vele zangers zongen. De liefhebber kent gewoonlijk alle verscheidenheden in het rosarium, hij bemint madame Caroline of La France. Zij hebben ieder hun eigen bekoring in kleur en geur; zij, die de raadselachtige naam Red Letter Day draagt, is sterk en eenvoudig of zij in de duinen getogen werd, terwijl die | |
| |
andere, met haar naam welke doet denken aan een verhaal uit de achttiende eeuw, Clos Vougeot, in donkere zoetheid kwijnt.
Hoe lief de roos de mensen is kan men zien aan de wijze waarop zij ermee omgaan; hoewel iedere geschonken bloem een zachte glimlach wekt, zal er toch voor de roos in het oog van haar die aanneemt een bijzonder lichtje glanzen en in de hand die haar vasthoudt vaart de geest der sierlijkheid.
Zijn de bloemen niet des te lieflijker dat men ze enkel op een schone wijze gebruiken kan? Behalve tot verlustiging en tooi dienen zij vooral tot het geschenk dat geen nut heeft, maar behaagt door hetgeen het zeggen wil, de beste neiging welke de een voor de ander hebben kan. Hoe bloost het meisje wanneer een zekere jongeling haar een rozeknop biedt! hoe glimlacht de moeder wanneer haar kind haar een met zijn eigen hand geplukt viooltje brengt! De vreugde, die zo gewekt wordt, komt uit het hart van de gever, maar zij is gesierd met de gratie en verlicht met de glans der bloem, en lang nadat deze vergaan is bloeit zij voort. Een ieder vindt wel eens in een boek een gedroogde bloem en de herinnering toont dan de waarheid van wat zij eenmaal beduidde. Het was een vreugde bijna zo rein als die welke men ontvangt wanneer men een bloem, zonder haar te plukken, bemint enkel omdat zij een bloem is.
|
|