| |
| |
| |
Reizen
In een stil hoekje van ieder hart woont een nimfje dat soms van verre oorden zingt en de lust wekt om elders heen te gaan. Wie heeft niet, toen hij nog een kind was, aan wonderen geloofd die over de zee en over de bergen bestaan? En wie heeft nooit in de namen van vreemde landen en steden een schone belofte gehoord? Voorzeker, dat was toen de jeugd nog door parelende sluiers staarde, doch weinigen zullen ontkennen dat zij ook later, wanneer de tijd reeds kennis gebracht heeft, gaarne denken aan landen waar zij nooit geweest zijn en zich verheugen in het vooruitzicht van een reis. Dat is de verwachting, het verlangen naar ginder en morgen, de romantische zucht in een ieder die met een ziel geboren is.
Een man, die in liefde en eendracht leeft met zijn vrouw en zijn kinderen, met zijn hond en zijn huis, die trouwe vrienden heeft en door de fortuin begunstigd wordt, die in zijn stad eer ontvangt, zal dankbaar zijn en geen reden hebben zijn woonplaats te verlaten. Toch zal hij zich, terwijl hij zijn koffer pakt om op reis te gaan, ondanks de druk van het afscheid, behagelijk ontroerd gevoelen.
Waarom? De stad, waarheen hij gaat, kent hij al, de hoedanigheid van huisvesting en voedsel, welke hij vindt, zal gewis niet beter zijn dan thuis, en er zullen daarginds op straat geen vrienden met uitgestoken hand op hem toetreden. Zou de afwezigheid van al wat hem dierbaar is hem kunnen verlokken, de zucht naar afwisseling, de behoefte aan eenzaamheid? Dit alles kan hij zich op andere wijze verschaffen. De illusie echter, het ongeboren beeld dat men waanbeeld pleegt te noemen, de illusie van iets dat hij zich zelfs niet voorstelt, doch dat in ieder geval verschilt van al zijn omgeving, woont nergens dan in een andere plaats en de liefste geheimen van het onbekende zijn ginder, niet hier.
Het is waar dat er mensen zijn die geen illusie meer kennen, die slechts een werkelijkheid dulden, meestal onbeminnelijk voor hen, en dezen zullen nimmer met genoegen op reis gaan.
| |
| |
Maar zij voor wie de levensvreugde bloeit, de jongeling die aan edele mensen, de grootmoeder die aan prachtige gebouwen gelooft, zullen zich blijde opheffen wanneer er sprake is van een reis.
Ziet de opwinding in huis. Men verstaat elkander niet, omdat de één praat over de veiligheid van het huisraad, over de verzorging der kamerplanten, de ander over de brievenmaal, de ettelijke voorwerpen die gekocht moeten worden, de opdrachten der verwanten of de onbegrijpelijkheid van het spoorboekje - allemaal zaken, die eenvoudig zouden zijn indien de gemoederen niet bewogen waren door de verwachting van het buitengewone. Het is een opwinding zonder twist of felheid, het is een aangename verwarring.
Na zulke voorbereiding aanvaardt men lachend de reis met zijn vrouw of met zijn gehele gezin, met zijn vriend of met zijn bruid.
Twee vrienden, die in de vakantie een poze rondtrekken, zien vele merkwaardigheden, maar het beste dat het vreemde land hun geeft en dat zij zich het langst zullen herinneren, zijn de ontdekkingen die de een bij de ander doet, gelijke neigingen tot dusverre onuitgesproken, een vlug wederzijds verstaan met een glimlach of een oogopslag. Wie als vrienden gereisd hebben, blijven vrienden menig jaar.
Ouders zullen op een uitstapje in de bergen in de ogen hunner kinderen de zuiverste blijdschap zien en in hun stemmen een klank horen, nieuw als van de bellen die de koeien dragen.
Voor bruid en bruidegom is de huwelijksreis de poort tot goed of kwaad. Wanneer de staatsieklederen zijn afgedaan, wanneer de op het laatst ietwat overdadige betuigingen van vriend en verwant onder het geraas van de locomotief verstommen, dwaalt er in de blik van het paar iets van het geheim dat nu begint. Weinig tijds nog en een stad vol vreemde mensen, de oever van een meer tussen de rotsen zal de verklaring geven, het zachte woord of het heftig gebaar dat breekt of bouwt en de aanvang van de tocht onvergetelijk maakt.
Echtelieden die na hun zilveren feest te zamen op reis gaan, ontvangen van de vreemde plaats ontroeringen, gelijkend op die welke zij een kwart eeuw geleden ondervonden, met het verschil dat er is tussen: Waar werd oprechter trouw, en Hei, 't was in de mei.
| |
| |
De rondreis van de toerist, tot tijdverdrijf ondernomen, kan soms gelukkige gevolgen hebben. Hij ontmoet wel, behalve kunstwerken en oudheden, de genegenheid van een lotgenoot; te zamen vergeten zij wat zij bezichtigd hebben, doch er is voortaan in hun eenzaamheid iets veranderd. Ook zonder zulk een zeldzame vondst keert vaak de toerist, na een verblijf van twintig dagen in treinen en museums, blozend terug, versterkt met een nieuwe lust.
Evenzo moet ongetwijfeld de reis voor zaken ook genoegen geven, althans de koopman, die in Londen een scheepslading suiker gaat verkopen, blinkt van vertrouwen en roept de zijnen zonder verdriet tot wederziens toe, en met recht, want hetgeen hem in die grote stad, op de dag van morgen, toegedeeld zal worden, zal beschikken over komende gemoedsrust en geneugte. Bovendien wordt een zaak prettiger behandeld in een andere dan de plaats der inwoning.
De reiziger die uittrekt in dienst der wetenschap keert soms terug met een buit boven zijn verwachting - gelijk die Genuees die westwaarts toog om de Indiën en in stede daarvan de mensen een nieuwe wereld bracht.
Doch er zijn reizen die gedaan worden met een ander doel dan vermaak of winst of kennis.
Aan de kade ziet men bleke reizigers bij de pakken zitten, wachtend op het uur dat zij hun have weder mogen opnemen, peinzend in droeve herinnering of vooruitzicht. Zou het vreemde land hun geven wat het geboorteland hun onthield? Wat hier eenmaal gebroken werd, kan daar niet hersteld worden. En ziet, wanneer het uur slaat, rijzen zij met een nieuwe kracht en een nieuw licht, uit de nood geboren, glanst op de gelaten vooruit gewend. De wereld is zo groot dat zij hun kan geven naar hun geloof.
Anderen worden door het geloof gedreven tot een andere tocht. De ongelukkigen die naar Lourdes gaan om de Heilige Maagd verlossing van hun kwalen te smeken, vinden, sommige genezing, alle de vreugde van het louter gebed. Op welke plaats der aarde kan de menselijke stem jubelen zoals in het Ave Maria op het plein voor de Dom? Die stad aan de voet der Pyreneeën toont wonderen van genade en ook van lijdzaamheid.
De bedevaartgangers die van de kust naar Jeruzalem trekken,
| |
| |
naar Bethlehem en de Jordaan, voeren als de allerliefste schat het brandend kaarsje mede, waarover zij zullen waken als over hun hemels heil, opdat deze zelfde vlam bij hun bed moge branden wanneer het laatste vuur in hun hart gedoofd is. Het is de hemel zelf die hun in het vreemde land geschonken wordt.
Altijd is de andere plek der aarde weldadig. De reiziger moge soms het doel dat hij zich gesteld had niet bereiken, maar hij zal zeker een onverwachte gave ontvangen. Had het volk dat met Mozes reisde kunnen bevroeden hoe groot de zegen was, die de Heer in Kanaän had gelegd?
Om heil te vinden evenwel is het nodig dat men de ware wijze kent, het middel waarmede zowel als de geest waarin de tocht gedaan behoort te worden.
Wie het voorbeeld der heiligen volgt en te voet reist, verstaat misschien iets van hetgeen zij verstonden. Hij zal zijn voeten en de weg leren begrijpen, en ook hoe ver en tevens hoe nabij het doel is. Dan zal hij zich ook niet meer haasten, omdat hij aan de weg zoveel te zien heeft.
Zelfs vorsten van weleer om heerlijkheden te aanschouwen, kooplieden om rijkdommen te winnen, reisden langzaam. De koningin van Scheba toog met kamelen zonder spoed, immers de wijsheid, haar bij de koning voorzegd, duurde langer dan een dag. De kooplieden, die met stoeten paarden en muildieren hun kostbare waren van Venetië over de Alpen naar de heren van de Hanze voerden, pleisterden gaarne in de herberg bij kannen wijns, want zij hadden geen mededingers te duchten op de markt daarginds en hun koopwaar gold haar echte waarde, hoe ook de tijd mocht gaan.
Het is nog niet zeer lang geleden dat men, in Delft wonende en een vriend in Haarlem wensende te bezoeken, van de ochtend tot na de avondschemer in het roefje van een schuit zat dat nauwelijks ruimte bood voor zijden hoed en crinoline. Hoe roerend was de gebeurtenis van de aankomst aan het Spaarn, hoe blijde luidden de Damiaatjes, welkom voor geduld en vertrouwen. Of wel, men reisde in een mailcoach door de sneeuw van Westminster naar zijn dorp om Kerstmis thuis te vieren, en daar de reis twee dagen had geduurd, werd het kerstblok met groter gejuich dan ooit tevoren naar de haard gesleept en zag men het enige meisje, dat men vijftig jaar mocht blijven aanzien.
| |
| |
Maar hoe lang ook is het geleden dat men, om naar de Oost te gaan, zich inscheepte op een fregat, een vaartuig welks naam thans nauwelijks bekend is. Zo vele maanden voer men over de wateren dat men het gebruik der zeilen leerde begrijpen en zelf bijkans een zeeman werd. De poëzie van zulke reizen is met het fregat voorbij, men kan er nog slechts van lezen in de verhalen van Marryat.
De trein en de stoomboot vergoedden het verlies met de verrassing hunner snelheid.
Wanneer men bittere koude lijdt van de sneeuwstorm en zich plotseling bedenkt dat elders de zon schijnt, behoeft men slechts een klein kaartje te kopen om de glimlach terug te winnen. Men ziet kalm toe hoe aan de hoek der straat de windvlaag de medeburgers hun regenscherm ontrukt, men vlijt zich in de spoorwagen neder en sluit de ogen om zich te vermeien in fantasieën. Bij het ontwaken werpt men fluks het venster neder. Hier wiegelen de palmen in het gulden azuur, de bloemen geuren. Waarlijk, het vernuft dat de sneltrein uitvond, evenaart de tovenaar die op een klein tapijtje van Ispahan naar Bagdad zweefde.
De wandelaar die in de vallende avond over de heide gaat en langs de dijk de sneltrein onder vurige walm en vonken ziet voorbijschieten, ziet een schouwspel, wellicht schoner dan dit tapijt. Een schouwspel ook dat doet mijmeren over het waarheen.
Als het hart de trek naar het verre oord gevoeld heeft, vraagt het verstand: Waarheen? Voor ieder verlangen en voor ieder verstand is er een oord.
Zal ik, vraagt de een, zoals Marco Polo mij naar Tartarij begeven om de Gran Cane te aanschouwen? Of zoals kapitein Cook naar de Stille Zuidzee, waar op het ene eiland de vreedzame Kanaka woont, op het ander de wilde kannibaal? Zal ik mij inschepen naar Jamaïca dan wel naar de Molukken, waar de muskaatnoot groeit? Een ander, even weetgierig, doch over minder tijd beschikkend, zal inlichtingen vragen omtrent Athene en Alexandria, omtrent Bordeaux en Xeréz de la Frontera.
Dan, bij het opstellen van het reisplan, bemerkt de een zowel als de ander, hoeveel plaatsen hij zou kunnen aandoen om terloops zijn kennis te vermeerderen: Brugge, Reims, Granada,
| |
| |
Palermo. In ieder dezer steden zal hij een schoonheid ontdekken, groter dan het doel dat hij zich gesteld heeft.
De echte reiziger weet dat de bekoring van het reizen de verrassing is.
Wie tevoren in het boekje alle museums heeft aangestreept, benevens de kunstwerken die bijzondere aandacht verdienen, zal van de reis ongetwijfeld veel baat voor zijn gezondheid hebben, want de lichaamsbeweging wekt eetlust. Dit kan hij echter ook bereiken indien hij in een vreemde stad veel wandelt en toevallig stilstaande voor een gebouw, dat een museum blijkt te zijn, binnentreedt. Hij zal dan bovendien de eveneens gezonde vreugde ervaren die hem toestraalt van schilderijen, waarvan hij nooit gehoord of gelezen had. Men moet zijn argeloos naar geluk smachtend hart niet door buitzoekers laten verleiden om hier of daar te gaan, om een tocht van uren lang te maken naar stenen waarin men geen belang stelt en daarover inlichtingen aan te horen die men niet verstaat. Van zulk een reis bewaart de herinnering te veel cijfers van rekeningen die te hoog waren.
Hoeveel heerlijker is het als een jongen uit te trekken op de bonnefooi. Waar een beambte gebiedt dat men moet uitstappen, daar stapt men uit - en daar ziet men elk gelaat stralen in een ongekende genegenheid, daar vindt men plotseling vrienden die men nooit vergeet. Zij kennen bij ingeving de neigingen van hun gast, zij geleiden hem naar een duister huis waar nooit een vreemdeling geweest is, en daar vindt hij, behalve vriendelijke ouders en lieve kinderen, een kleinood, een wonder van menselijke hand, in geen boek genoemd.
Wat kan er in Benares of in Mekka, op de Schapeneilanden of in Birmingham, ja, in Eldorado of in Kokanje beter zijn dan de vonk waarmede dit ene beeld u aanziet? Voortaan staren de ogen verder en dieper, ook daar waar zij meenden te kennen.
Maar zulk een vondst wordt nooit gevonden dan door de reiziger die gaat met het avontuur in zijn bloed, waar de wind van de voorzienigheid hem voert.
Toch heeft iedere plek der aarde zulke verrassingen voor het hart dat zich niet alleen door zijn eigen zin laat leiden.
Er zijn dan ook lieden die verpozing en vreugde vinden nauwelijks tien kilometer van huis, er zijn er zelfs die van een reis van enkele uren door hun stad lachend terugkeren of zij een | |
| |
nieuw eiland, een nieuwe samenleving ontdekt hadden. Een man die veel geleerd heeft, doch weinig gereisd, komt op een zondagmorgen bijgeval, vlak achter zijn woning, in een straat welke hij nooit betreden heeft voor een klein huisje met een zo lief mens erin, dat hij zou wensen lang tevoren gekomen te zijn. Tot dusverre ging hij steeds een andere weg naar zijn kantoor, doch voortaan ziet men hem geregeld in deze straat.
Er zijn ook lieden die zeer veel gereisd hebben, zeer veel ervaren, en nochtans het liefst van reizen lezen, in een atlas of in een spoorboekje kijken. Zij hebben altijd nieuwe wensen om hier of daar te gaan en de innigste ervan blijven wensen, wellicht omdat de penning niet rond genoeg wil worden. Zij waren reizigers eer zij geboren werden, en dat zij immer naar verder verlangen, komt omdat zij immer gaven wat zij vonden en immer weder een nieuw licht in de verte zien.
Dat is dezelfde verte waarvan soms voor een ieder dat nimfje zingt.
|
|