| |
| |
| |
Augustus
In de naam van iedere maand is voor iedere mens een zekere bekoring. Sommige wekken bij het noemen al een glans van behagen, terwijl voor de klank van andere het gehoor zich niet terstond schijnt te openen. Wanneer men van mei spreekt ontwaart men een aangezicht waar liefelijkheid ontluikt, of de toegesprokene zich een geur herinnerde; wanneer men april noemt ziet men bij groot en klein een vluchtig kinderlachje. - Chaucer, die dit woord uitsprak op een ietwat Romaanse toon, werd hiermede van de aanvang zijner Tales een der beminnelijkste dichters. De namen der eerste twee maanden verdienen beter dan het gerucht dat ook het zuidelijk volk van hen geeft, ondankbaar en lasterlijk; er is voor zulk een oordeel wellicht vergoelijking, want januari betekent begin, een ding dat moeilijk is, en februari heette van oudsher de geschiktste tijd voor de reiniging van het geweten. Wie zonder geweten is noch ooit iets aanvangt, verwelkomt onbevangen ook de schoonheid die in deze namen klinkt. Evenwel is zo iemand de vriend bij uitnemendheid van augustus, de zorgeloze, die de vriend is van iedereen. Ook augustus begint een jaar en hij doet dit op zo bevallige wijze, dat een ieder, behalve de uitzondering die altijd tegenspreekt, hem genegen moet zijn. Hij - hij zij mannelijk genoemd ter ere van de keizer en van andere heren die dezelfde naam voeren - wacht ons eerbiedig aan zijn deur en eer hij ons binnenleidt prijst hij ons hoffelijk voor hetgeen wij in de vorige helft des jaars gewrocht hebben, met rechtvaardige erkenning, dat er te veel was om behoorlijk volbracht te worden. Voorts verzoekt hij dat wij ons bij hem, zonder enige plichtpleging, zullen gedragen een ieder naar zijn wens of inval. Slechts uit gehoorzaamheid aan een hoge regel herinnert hij terloops eraan, dat wie hem als een rustpoze, een einde beschouwen wil, uiteraard ook aan een begin moet denken.
Voorlopig echter behoeft niemand daarover te zorgen, want hij verlangt niet liever dan een ieder, de gehele wereld, tevreden te zien. Hij heeft voor zijn gasten een alleraardigst welkom:
| |
| |
open handen, een gelaat dat men vertrouwen kan, een goedhartigheid die alles belooft en alles vervullen zal wat de hoogste hemel vergunt; de kinderen belooft hij een eeuw van spel en onmetelijke groei; de stramme grijsaards een lucht zwaar van heilzaam prikkende warmte; de echtelieden ruime dagen om verstandig met elkaar te praten; de koopman voldoende ledige uren om uit te rekenen wat hij weg kan geven; doch het is niet nodig een ieder die hij bij voorbaat verblijdt in het bijzonder te noemen. Er is in een beschaafd land geen mens die niet weet, dat na eerlijke arbeid augustus volgens zijn naam grootmoedig voor hem zal zijn.
Ieder jaar, te middernacht van de laatste juli, verandert de wereld. Wanneer de zon opgaat ziet men niet een dier sombere verlatenheden, feestdagen genoemd, waarin het zelfs de werktuigen verboden is zich te bewegen, maar een veelvuldig versnelde bezigheid waaruit vrolijk geraas stijgt.
Zij, die nog tijd hebben te antwoorden of behulpzaam te zijn, behoren allen tot het gilde der vreugdeschenkers en hun genoten, kruiers, koetsiers, kaartjesknippers; alle overigen echter, tot in hun ziel veranderd, kunnen onmogelijk doen gelijk zij gisteren deden. Om een voorbeeld te geven: een bankier zal zijn oudste vriend, die hem over een aanzienlijk voordeel komt spreken, ontvangen met een lach en een gebaar of het het noodlot is dat de deur reeds gesloten heeft, en zijn lach, enigszins meewarig, enigszins afwezig, zal niet wijken ook al zou de vriend hem smeken zich daarbinnen van de last zijner zakken te mogen ontdoen. Vanwaar plotseling die lach op een gelaat dat gisteren nog gefronst was? Ervaren lieden kunnen getuigen dat er duizenden dit voorbeeld gelijken. Waarlijk, de toverij moet nog bestaan, want het is onmogelijk dat zulke houding, zulk gebaar en zulke uit de vergetelheid glanzende lach een andere oorsprong zouden hebben dan een geheel omgekeerde aanschouwing van het leven.
Dat is de eerste daad van augustus, waaruit onverwachte gevolgen kunnen spruiten. Voortaan kennen al die bekeerden slechts één vraagstuk, dat hun gedachten drijft: het weder. Men spot gaarne over dit onderwerp, doch het is niet stout te beweren dat in de boeken de macht, welke het weder uitoefent op het aards geluk, nimmer naar haar waarde werd beschreven, noch misschien dat een god van het weder, indien hij | |
| |
bestond, rijkelijk offers kon verwachten. Hoevele stervelingen, zelfs lankmoedigen, zouden niet vloeken op een augustus die toestond dat de hemel al zijn dagen, al zijn uren met water bedierf! Hoevelen zouden niet klagen, erger, met bitter gemoed hun vaderland verguizen, indien hij bij herhaling bleek niet kloek genoeg te zijn om te voorkomen dat hagel de kinderen mishandelt en storm de bladeren verdort! Het algemeen oordeel luidt dat zulk een augustus zijn beurt had moeten missen, en nochtans schijnt het dat hij inderdaad in sommige landstreken op dusdanige wijze te kort schiet, hij of wel zijn stiefbroeder, die nauwelijks de naam mag dragen.
De echte augustus, die in het Zuiden woont, is het vertrouwen volkomen waardig. Ja, het gebeurt, soms twee- en soms driemaal gedurende zijn beheer, dat hij zich laat overvallen door een weder dat bij het volk ziek heet of zenuwachtig - juiste benamingen, want op een zomerdag die, tussen twee lichte, zó zwart ziet dat de vriendelijkste luim vergaat, doet men verstandig met in bed af te wachten -; dit echter zijn de zeldzame grillen der natuur waartegen geen vrijwaring bestaat. Zij, die hem eenmaal zo troffen, behoeven deshalve niet te vrezen. Toch neemt men bijna zeker en bijna bij allen het verschijnsel waar dat zij, zodra zij hun woonsteden verlaten omdat het augustus is geworden, vervuld zijn van ongewisheid betreffende het weder dat hun beschoren is. In de briefwisseling welke van die dag gevoerd wordt, heerst, zelfs ongenoemd, dit onderwerp gelijk een godheid.
De gelukkigen, die de ganse tijd van eenendertig dagen onbenut kunnen laten vlieden, zullen nauwelijks schade hebben van een donkere lucht of een gure windvlaag. Doch - en wederkundigen hebben met cijfers vastgesteld dat dit in evenveel gevallen wel als niet gebeurt - indien een baldadigheid van de poolgeesten de middendagen der maand bederft, wordt er veel kwaad gedaan aan mensen die geen straf behoeven. Die dagen van Ferragosto, feest van een keizer eertijds, thans van een Vrouw uit Bethlehem, behoren volgens de overlevering aan de menigte der dienenden. Zij ontvangen van hun meesters, boven het loon, een gift en trekken uit, omdat ieder hart de drang gevoelt de weldadige woning, hoe dierbaar ook, eenmaal in het jaar te verlaten. Blijder, zuiverder ogen dan de hunne zijn er niet. Het is of zij hun kinderen voor het eerst goed kunnen aan- | |
| |
zien. In de blijmoedigheid van het geloof, zonder ergernis aan wie of wat ook, verdragen zij gedurende de reis de kwellingen van een nauwe plaats; luid van vrolijkheid klinkt hun stem tot zij in het moeilijk gevonden bed inslapen met de verwachting van hetgeen de natuur hun morgen zal tonen. Als zij bij het ontwaken zien hoe de kinderen al naar de regen staren - de regen buiten op het land! - dan voelen zij als een onrecht de tegenspoed van, voor een jaar lang, met een nul naar huis te keren. Augustus heeft geen schuld en hij kan het niet opnieuw beproeven. Onder de teleurgestelden zijn er gelukkig vele verstandig genoeg om te begrijpen dat uit niets weer iets zal voortkomen.
Menigeen der uitverkorenen, die niet aanstonds na Ferragosto aan hervatting van de arbeid behoeven te denken, ondervindt dat het niet gemakkelijk is meer tijd dan een ieder naar zijn aard nodig heeft in ledigheid door te brengen. Wie inderdaad rust verdiend heeft en van andere kleding, andere spijs en werkloosheid herstel verwacht, ziet bijgeval reeds na enkele dagen in het lustoord hoe zijn handen of zijn hoofd de gewone taak ongaarne missen, hoe de huurkamer, de zomer jas, de vreemde maaltijd, te zamen met de manieren van kinderen, die de losse banden nog niet verdragen, niet passen bij hetgeen hij zich had voorgesteld. Hij verwijte de feestelijke maand niet, eer zichzelf, daar hij onbezonnen meende in dit seizoen ergens buiten zijn huis, of dat van een vriend, rust te vinden.
De bedachtzame, die weet te nemen, nooit meer, maar ook niet minder, trekt van de spanne tussen de niet te late uren van zijn ontwaken en zijn slapen al het mogelijk profijt. Hij wandelt, baadt, danst en speelt juist genoeg, hij verstaat het van de tijd louter verpozing te winnen en hij schittert zo zeer in zijn kunst van welslagen, dat allen, die hem gisteren niet kenden, hem heden bewonderen en menig liefelijk oog begint te glanzen voor zijn verschijning.
Anders de man die zich verveelt zonder te beseffen hoe dit anderen hindert. Het verse dagblad waardeert hij zo weinig als het verse brood; het schijnt of hij een wrede lust vindt heen en weder lopende met schoenen die klagen; zijn talmen voor de winkelramen wekt wantrouwen bij de ambtenaren die over de orde waken, tot ook zij zich geërgerd van hem keren. Slechts zijn gelijke, die zijn holle mond met holle ogen aanstaart, kan | |
| |
hem doen vergeten dat hij voor de lusten van de zomer te laat kwam.
De luiaard is hier beter op zijn plaats, althans de luiaard die zich gezond voelt. Hoe geeuwt hij van genot dat hij een der kledingstukken, een vest met talrijke knopen, kan laten liggen waar het viel, hoe knort hij van tevredenheid wanneer men hem, bij de verdeling van de brievenmaal voorbijgaat. Hij is van de eerste dag in de gunst bij alle medegasten, omdat zij bij ingeving weten dat hij hen in gesprek noch spel zal wederstreven. Welke dankbaarheid klinkt in zijn antwoord, kort maar oprecht, wanneer men hem vraagt of hij ooit zulke schone dagen zag. Hij zal zijn brood eten, ondanks het verbod van de wijze, want het is de wens van augustus dat het recht van de luiaard erkend worde. Beweerde niet een filosoof, een der oudsten onder de oudsten, dat het recht om niets te doen een der eerste van de mens was?
Doch ook zij die voor de dagen hunner vrijheid een gepast vermaak zoeken, en dat zijn de meeste gasten van de zomer, doen verstandig. Het hart dat zich verheugt is geen woonplaats voor boze geesten en wanneer de dansmaat in de benen dartelt, vlieden oordeel en onderscheid. Wat dit betreft, men kan het waarnemen te middag en te avond in iedere balzaal. En is het geen verlichting een korte wijle van de kwellingen des oordeels verlost te zijn, van de benauwdheden des onderscheids? Men danst gelukkig met een dame tot wie men, zittend en zonder de muziek, nimmer een woord zou spreken. Een heer die bij de eerste ontmoeting, wegens zijn groot hoofd of wegens zijn gevaarlijke blik, weerzin wekte, blijkt bij de aanraking der handen en de gelijke beweging der voeten een aantrekkelijk persoon te zijn.
Voor de kinderen heeft de toenaam van deze maand, vakantie, het tegendeel van zijn eigenlijke betekenis, hoewel men ook kan zeggen dat hij in de kindermond zijn ware betekenis heeft gekregen. Waartoe toch zou vakantie anders gemaakt zijn dan het volste feest? Zij staan vroeger op en zijn later moede dan in de schooltijd, en van hetgeen het zoontje, het dochtertje, ontdekt en ondervindt in deze maand, heeft vader of moeder geen besef. Dat is een eindeloze tijd om duizend nieuwe dingen te doen en meer nog te zien, en het gebeurt wel, wanneer het spel | |
| |
gedaan is, dat de vader zich zo verbaast, dat hij meten wil hoeveel zij groter zijn geworden.
Augustus bezit, gelijk iedere edele heer, een blazoen: een ster filant op veld azuur, met de zinspreuk: Ne compte jours ni nuicts. Allen, die uittogen en zich naar zijn geest gedragen, schenkt hij bevrijding van huidige zorgen en lust in toekomstige vreugden.
Omtrent het einde van zijn heerschappij huldigt hem het volk, dat hem wel begrijpt, met feesten, waarvan prachtige vuurwerken de luister zijn. Indien er zich onder de gasten geen boosaardige en vitzuchtige bevinden, zal op zulk een dag en avond het weder zijn gunst verlenen - de eerste bom, die gierend opschiet en geweldig in het duister barst, bedoelt voornamelijk deze kwade geesten te verschrikken. Daarna breken in de hoogte de fonteinen open, waaruit talloze lichten springen, die met hun flonkering alle sterren overtreffen en een wonderlijke geheimzinnige schijn werpen op de mensen hier beneden - duizenden staan er, stil, aandachtig, met de aangezichten geheven, gelijk gelovigen van weleer, opschouwend hoe het offer ten hemel stijgt. Na het ratelen en donderen der laatste bom rust er over de menigte een grote zucht, niet anders betekenend dan: het zij zo, wij danken en vertrouwen.
Eer de maand ten einde is behoort er ook in ieder gezin iemand jarig te zijn, bij voorkeur de liefste. Wie in augustus is geboren, onder het teken van Virgo, brengt geluk en mag daarvoor op een bijzondere dag eer en dank, en meer nog, ontvangen.
Een merkwaardig schouwspel biedt de laatste dag. De ontelbare scharen, die zich zovele dagen verlustigd hebben in verpozing, rust, vermaak, die geheeld zijn of verjongd, plotseling door een onbegrijpelijke drift bevangen, verdringen zich in de voertuigen om allen tegelijk naar hun huizen terug te keren. Het kan zijn dat het een nieuwe schone hoop is die hen jaagt en dat geen andere macht dan de snelle tijd zelf hen verhindert hun dankbaarheid te tonen aan de schenker van die zegen, augustus, de rijke, de stralende.
|
|