| |
| |
| |
Van hoofse liefde en schoonheid
I
Het zal omtrent het einde der vijftiende eeuw geweest zijn dat de krachten die in Italië werkten de nieuwe beschaving tot haar uiterste hoogte hadden gevoerd. De burgerstand, gerezen en gevestigd door naarstige, voorspoedige arbeid, leefde gelukkig in zijn welvaart, zonder ander doel waarvoor hij nog te strijden had dan het behoud van zijn bezit. Italië was in Europa het land waar de zakken vol dukaten opgestapeld lagen - van Agostino Chigi, de bankier der pausen, verhaalde men dat zijn gasten van gouden borden aten, die na de maaltijd in de Tiber geworpen werden. Talrijk waren de paleizen en kastelen der burgers, groter en weelderiger ingericht dan een vorstelijk slot in noordelijke landen, het paleis bij voorbeeld dat de koopman Pitti bouwde, kon menig koning waardig zijn. Behalve de arme boeren en knechts dreef een iegelijk een nering met voordeel, want uit alle oorden kwamen de vreemdelingen, ter pelgrimage, voor zaken, of om te leren van kunst, oudheid en goede manieren. In de ene stad was het de handel in geld, in een andere die in goederen of vermaak, die de penningen vermeerderde, in Rome lieten alle reizigers, groot en klein, het zwaarste deel van hun beurs.
Verzadigd in haar behoeften, bekommerde de burgerij zich niet meer om de idealen van vrijheid en recht, waarvoor de ouders nog kort tevoren de wapens hadden gevoerd, zij was overal in het land rustig geworden en gehoorzaam aan een overheid die haar eigendom, rust en genoegen beschermde. Daar een gemeenschappelijk gevoel voor het geboorteland, zoals dat hetwelk in Engeland het volk verenigde, ontbrak, zouden weldra gemakkelijk de staatjes gevormd kunnen worden, waarin Italië eeuwenlang verdeeld bleef.
Ook de maat der geestelijke welvaart was ten boorde gevuld. Al de schoonheid en wijsheid in Griekenland geopenbaard, hadden de vernuftigen zich zozeer eigen gemaakt, dat zij geen andere kenden, en de Romeinse gedachte, dat het geheim van het | |
| |
geluk des mensen ligt in zijn heerschappij over zijn lot, vond in Italië vertegenwoordigers die hieraan alleen hun roem ontleenden. Door de beschaafden, de geletterden, de verzadigden werd de leer der christelijke liefde voor de vorm gehuldigd, omdat deze het beginsel heette der samenleving, doch velen spraken onomwonden uit dat zij geloofden hetzij in een natuurlijk leven - en dit waren de deugdzame geesten -, hetzij in genot als enig doel - en dit kon zelfs een kardinaal onder grote bijval verkondigen -, hetzij ook in niets. In een kerk zochten vrouwen, kinderen en grijsaards, bedroefden en eenvoudigen hun heil.
Wat zou, daar immers het verlangen van dit door de zon gezegend volk altijd naar de levensvreugde ging, de jonge burgerij, sterk in haar rijpe jeugd, zorgeloos, vrij, rijk, anders begeren dan te genieten van hetgeen zij overvloedig bezat? Het voorbeeld gaven haar de edelen en de heersers.
Het tijdperk van arbeid, strijd, verovering eindigde in feest, slechts kort onderbroken nu en dan door de gruwelen der vreemde legers. Aan de hoven der regeerders, republikeins of tiranniek, vergingen de dagen en de nachten of de kalender enkel met rode letters getekend ware, het beste vernuft diende er om steeds nieuwer, fijner vermaak te ontdekken, en de kunstenaars werkten er, niét als voorheen ter verheerlijking van hun geloof, maar voor de verlustiging of de roem van hun heren.
In het kasteel van Ferrara, dat nog aan de middeleeuwen herinnerde, aan het hof van Este werden de ridderlijke deugden nagestreefd; statige vormen, vaardigheid in het toernooi en in de jacht met valk en hond - een hond van hertog Ercole was het kostbaarst geschenk dat een jong edelman naar zijn vaderland met zich kon voeren. Maar Ercole had ook een genegenheid voor het toneel, een nieuwe kunst, en liet vaak in de gaarde van een zijner lustverblijven een antieke komedie opvoeren, overdadig met ballet opgeluisterd, waarvoor hij altijd dichters in zijn dienst behoefde. Onder zijn opvolger Alfonso, die slechts smaak had in sierlijk bewerkte kanonnen, werd de liefhebberij voor kunst voortgezet door zijn zoon kardinaal Ippolito en, op bescheiden wijs, door Lucrezia Borgia. Er werd verhaald, dat Pietro Bembo, die reeds zeer jong met zijn vader, de Venetiaanse visdomino, in Ferrara vertoefde, aan dit hof, in de ogen van Lucrezia, de bevallige klaarheid vond waarvan hij zou schrijven.
| |
| |
Ook andere dichters ontvingen in de koele, welgetooide zalen van dit kasteel hun bezieling van staatsiejuffers, blank en smachtend, maar te arm aan goederen.
In Mantua, bij de markgraven Gonzaga, werd de muziek bovenal bemind. In de briefwisseling tussen de gezusters Leonora en Isabella d'Este en Elisabetta Gonzaga van Urbino, kan men lezen hoe zij elkander soms de dichters, vooral de zangers en muzikanten, die in hun gunst leefden, voor een poos ter leen afstonden; er ging dan wel, wanneer een zeer geliefde luitspeler al te lang werd gehouden, een zacht verwijt van het een tot het ander hof over zielevreugd door Ferrara aan Mantua ontroofd, een bede om de schenker van lafenis snel en veilig terug te zenden.
Venctië was een republiek waar de heren gestreng, doch met beleid regeerden. Zij wisten dat vermaak behalve een behoefte, een onschuldige afleiding was voor hoofden, die zich anders wellicht met de zaken van bestuur zouden bezighouden. Ten bate der welgestelden, inwoners en vooral toeristen - want Venetië in die dagen had in Europa de plaats welke thans Monte Carlo behoort - waakten zij over de speelhuizen en andere inrichtingen voor genoegen en tijdverdrijf. Voor het volk zorgden zij met de elkander gedurig opvolgende markten onder patronaat van heiligen, met verbluffende optochten, door kunstenaars uitgedacht, waar men de Griekse goden en helden kon bewonderen, de koningin van Scheba, of Venus zelf, zoals zij uit zee was gestegen, met haar wit - gepoederde dienaressen op een zegekar. Doch ook de verfijnde smaak kon in Venetië bevrediging vinden, hetzij in het paleis van een patriciër van de oude stijl, een verzamelaar van handschriften en antiquiteiten, hetzij in de voorname conversatie ener geletterde kortezane.
De rijkste overvloed van lusten echter was in Rome te krijgen - slechts deze niet, volgens de klacht van tijdgenoten, van het gezelschap ener waarlijk edele vrouw. Aan het hof van een kerkvorst immers leefde geen vorstin, en door dit gebrek misten alle Romeinse vermakelijkheden de waardigheid. Vele schonen maakten er het verblijf van kardinaal, prins of afgezant aangenaam en het geviel in zekere paleizen dat de kledij van een schare uitgelezen vrouwen de waarde van een hertogdom overtrof, maar de draagsters waren vreemdelingen, bij de deugdzame gaden der Romeinse edelen onbekend. De naaste omge- | |
| |
ving van Alexander VI gedroeg zich ongebonden en deze paus had zozeer een zwak voor lichtzinnig vermaak, dat hij gaarne in het Vaticaan zelf toeschouwde bij de dans van jonkvrouwen, die aan een wereldlijk hof weinig geacht zouden worden.
Het volk van Rome was verzot op optochten, gewoonlijk zeer kostbaar, waarvoor de rijken, kwistige prelaten of pachters van winstgevende rechten, mild gaven, met elkander wedijverend wie de prachtigste optocht onder zijn bescherrming had. Daar zag men stoeten oosterse ruiterij, met kamelen en leeuwen; narren, dwergen, reuzen; een echte paskwillendichter te paard, door een groep odalisken omringd; de goden en nimfen ontbraken nooit, noch de vele vrouwen, die bekoorlijkheden te vertonen hadden. In het Colosseum werden, eveneens voor het volk, in carnavaltijd en bij bijzondere gelegenheden, in het licht van toortsen of gekleurde lantaarns, tableaux-vivants vertoond, afwisselend boertig of verbluffend door opschik.
Er waren vele hoven in Rome. Behalve het Vaticaan, welks staat meer dan duizend personen telde, had iedere kardinaal, iedere hoge afgezant, menige edelman en gunsteling een paleis waar een herenleven gevoerd werd. En iedere heer zocht uit te blinken in de geneugten, welke hij zijn gasten bieden kon. Meestal was de maaltijd de grote aantrekkelijkheid doch ook daartoe behoorde, behalve keukenmeesters zonder weerga, een vindingrijke maggiordomo, opdat de gasten niet slechts de smaak, maar ook andere zintuigen gestreeld zouden worden. Een maaltijd, waar bij iedere gast door een verlokkende nimf gespijzigd werd of waarbij danseressen een exotisch minnespel deden, verraste de ingewijde niet meer. Wie hevig genot begeer de bezocht liever een huis waar de maaltijd de ganse nacht duurde, omdat de gerechten alleen binnengedragen werden als verpozing van dobbelspel. Het ontbrak ook niet aan vermaningen en berispingen van de kerkelijke overheid, de gezaghebbende prelaten echter vergaven licht, omdat zij te zeer verdiept waren, de een in de geheimen van het spel der politiek, een ander in het spel van letteren of van bespiegeling. Bovendien, de paus die sobere zeden in Rome wenste, de Nederlander Adrianus, maakte zich daardoor zo onbemind, dat, toen hij stierf, enige grappenmakers onder algemene bijval zijn lijfarts huldigden.
Een fijner vermaak vonden de grote heren, geestelijke zowel als wereldlijke, in het toneel. In den beginne voerde men klas- | |
| |
sieke stukken op, doch weldra beproefde er een het zelf een komedie te schrijven. Bibbiena, later kardinaal, en andere dichters volgden. Het waren vooral kerkheren, die het eerste Italiaanse toneel beschermden. Een pauselijke secretaris, Inghiramo, placht vrouwenrollen zo voortreffelijk te spelen, dat hij er een zekere faam door verwierf. Ook het herdersspel, met fluit en vedel en minnelied, waarbij de toeschouwers een verdorven werkelijkheid konden vergeten, kwam weldra in zwang.
De ernstige vreemdeling uit het Noorden, die van stad tot stad reisde, ontmoette overal vriendelijke, bevallige mensen, met een glimlach en glanzende ogen, bereid hem te tonen hoe aangenaam het leven kan zijn. Nu alles bereikt was waarvoor gestreden werd, rijkdom voor adel en burgerij, rijkdom aan goederen, aan schone gebouwen met onovertrefbare weelde om ze te vullen, aan boeken die van alle mogelijke kennis leerden, bleef niet anders over dan één behoefte, de sterke, zuidelijke drang naar vreugde. De beschaving der Germanen mocht streven naar arbeid, arbeid en macht zonder einde, de zonen van dit schiereiland waren immer zo verstandig om de redelijke maat van het bezitbare te onderscheiden. Onmatig echter waren zij in de hartstocht voor schoonheid en genot, een der wijzen van de liefde. De vreugde is het volk ingeboren en wanneer het genoeg heeft van het nodige, is de vreugde de kracht die het drijft.
De vreugde des levens was het die, toen omtrent het ronde jaartal 1500 Italië het fortuinlijkste land van Europa was geworden, de filosofen niet alleen, maar allen die goede manieren en welvaart bezaten, het leven leerde te zien als een spel. Duitse, Spaanse, Franse legers trokken moordend en plunderend door het land, gebieders over achterlijke volkeren voerden hun strijd van roof hier in het land waar Europa moest leren, en een paus, uit het huis Medici, was een gevangene in zijn eigen kerker.
Was het leven dan niet een spel? waren de mensen niet spelers in een vastenavondklucht voor Gods behagen? Groter dichters en diepzinniger wijzen dan Italië had, hebben in een later tijdperk der Renaissance bevestigend geantwoord.
De Renaissance had voor de Italianen het verblijf op aarde tot een feest gemaakt, en toen de blijde spelers en genieters begonnen te zien wat de gebieders over soldaten bedoelden, was het | |
| |
te laat: de inquisitie redde nog de Kerk, doch het volk ging in knechtschap en verloor zijn schone begeerte en zijn schone kracht.
De laatste jaren geleken de pracht van een wilde herfst. Alom in het land klonk rumoer van kanonnen, moord, bacchanaal. De heren, de burgers gingen voort met dobbelen en krakelen, met bandeloosheid en kunstgenot. De edelste geesten, wie de wereld te grof en te ijdel was, zochten het heil in een begrip, en in vele paleizen werd het schoonste genoegen het gesprek - niet een conversatie als bevallig tijdverdrijf of verbloemde verveling, maar een ernstige samenspraak, waarin ieder der aanwezigen zijn idealen noemde en al de wijsheid die hij kende. De discorsi en ragionamenti waren de keurigste spelen van de ondergaande tijd.
| |
II
De aanzienlijken des lands die in fraaie gedachten en bevallige taal, in sierlijke vormen, poëzie en kunst behagen schepten behoorden allen tot hetzelfde gezelschap, of zij ook te zamen kwamen in een kasteel of in Rome, in Ferrara, Venetië, Florence of Urbino, allen bevriend of vermaagschapt met de hoven hier en ginder. En het waren, in de aanvang der zestiende eeuw, voornamelijk geestelijken en vrouwen die zich in de edelste kring verenigden waar zij over de ijdelheden des tijds niet spraken, doch zich met hun gasten, filosofen, dichters, kunstenaars, onderhielden over vragen van ziel en onvergankelijkheid. Pietro Bembo werd, lang eer hij de kardinaalshoed droeg, met onderscheiding ontvangen bij Lucrezia Borgia zowel als in Mantua, bij de Montefeltre zowel als bij Vittoria Colonna; Aretino, de gevreesde pamflettist, reisde als een hertog van kasteel tot paleis; Bibbiena en Bandello, de guitige bisschop, konden nauwelijks alle uitnodigingen aanvaarden.
De heer, in oorlog of politiek afwezig, droeg voor de beuzelingen van het spel de plichten van waardigheid en gastvrijheid op aan zijn gemalin: in de ontvangzaal zetelden Isabella d'Este, Giulia d'Aragon, Veronica Gambara, Elisabetta Gonzaga, door haar jonkvrouwen en gunstelingen omringd. Des hertogs afgezant bij de paus zond een dichter als bode met het relaas van een feest dat daar gevierd was, de bijzonderheden van een nieuwe | |
| |
klederdracht, de geruchten die er gingen. Of wel een beeldhouwer kwam van Ferrara naar de vrouwe van Urbino gereden met een korf perziken, met enige novellen in handschrift, geschenken ener lieve verwant.
Verhalen, liederen en rijmen schreef iedere hoveling, en zong hij of droeg voor, des middags in de gaarde, des avonds in de hoge zaal. Wanneer dan de gebiedster van het gezelschap of de door haar aangewezen juffer het onderwerp genoemd had, begon de conversatie, geleid door de dichter of de filosoof, vaak door een geleerde vrouw, vermits de een en de andere uit boeken geleerd hadden het begin en het gevolg van vraagstukken te ontplooien en saam te vatten. Eén had verteld van een vrouw in de stad, welke hem schoner dan menige andere docht door de wijze waarop zij de bloemen aan haar oren droeg; de filosoof nu verklaarde wat sieraad was, wat sierde of ontsierde, voorts van de verscheidenheden van het sieraad, het natuurlijke, het aangeleerde, het zinnelijke, het geestelijke. Het gebeurde dat de betekenis of de uitspraak van een gewestelijk woord de vernuften dusdanig scherpte, dat zij, in felle wedijver zoekend, de leuzen hunner oorspronkelijke levensaanschouwing ontdekten. Aldus leerde Bibbiena van het genot der korte spanne tijds die de mens geschonken is; Pomponazzo van de zaligheden der ziel eindeloos beschoren; Castiglione van de waardigheid die het deugdelijk gewaad der liefde is. De godsdienst kon geen onderwerp zijn, noch behoorde het tot goede manieren de staatkunde of de vragen der dagelijkse noden aan te roeren. De ernst van de avond werd afgewisseld met een gagliarda, gedanst door de jongsten, met een lustige charade, met een madrigaal van harp en luiten.
In de samenspraak, waarin een onderwerp van verschillende zijden beschouwd werd, ontdekten de schrijvers een letterkundige vorm voor hun bespiegelingen. Het voorbeeld van een gezelschap van bekoorlijke vrouwen en geestige jongelieden hadden zij reeds in de Decamerone. De besten hunner, Castiglione, Bembo, Firenzuola, schreven het sierlijkst proza der zestiende eeuw.
Agnolo Firenzuola droeg de pij, doch daar zijn liefde voor vrouwelijke schoonheid zijn ware aandrift was, verzocht hij en verwierf van paus Clemens ontslag van zijn gelofte. In zijn ambts- | |
| |
tijd in Rome had hij al geschreven ter verdediging der vrouwen, en toen hij in zijn land Toscane teruggekeerd was, vermeide hij zich louter in beschouwing van de schoonheid in haar oog en in haar vorm, eerst in Florence, zijn geboortestad, daarna in het stedeke Prato. Zijn beste geschriften, in beminnelijke, hoewel overdadig gesmukte taal, zijn de Ragionamenti en de dialogen genaamd Le Belleze delle Donne en La Perfetta Bellezza d'una Donna; het eerstgenoemde bevat novellen welke heden een kuis man niet lezen zal, de andere echter zouden ook ongekuist in de school een aangenaam leesboek zijn.
Hij bootste in de Ragionamenti Boccaccio na door een ieder in het gezelschap een vrolijk verhaal te laten doen, doch hij voegde eraan toe de bespiegeling die het geslacht zijner dagen dierbaar hield; deze, welke hij een geleerde, waanwijze vrouw in de mond gaf, heeft thans geen andere waarde dan die van de bevallige stijl, in gene evenwel herkent men de lachende losbol Agnolo zelf.
In een buurtschap buiten Florence, verhaalt hij, in het liefelijk, geurig heuvelland waar kleine herderinnen hun kudden naar de beken leiden, waar de zoelte speelt met wingerd, graan en ooft, ontving hij in zijn villa zijn vriendin Costanza uit Rome en, daar het een zeldzaam genot was haar te horen redeneren, nodigde hij enkele andere vrienden en vriendinnen. Costanza, prinses van het gezelschap, vangt aanstonds het gekunsteld woordenspel aan met een uitlegging van de merkwaardigheden van het getal zes, dat ook hen begunstigt, daar immers uit zes de schare bestaat en zes de dagen van hun geneugte zullen zijn. Op een ander uur, nadat zij zingend en schertsend langs de velden bloemen gezameld hebben - het is vooral in de beschrijving van hun landvermaak waarin Agnolo aangename beelden geeft - spreekt men over de lusten en de kwellingen der liefde, mitsgaders over haar snakerijen. Of Costanza leert van de wijze waarop de taal de gedachte behoort uit te drukken; van de fraaie regelen der dichtkunde; van de ware aard der vriendschap. Het is duidelijk dat Agnolo niet hield van de onderwezen vrouw, welke in die dagen de verlichte heette, want hij maakte de reden van zijn vriendin tot een groteske omlijsting van zijn lichtzinnige verhalen.
Later, in de dialogen Della Bellezza, schreef hij over hetgeen hem het naast aan het hart lag; de schoonheid en de vrouw, die | |
| |
verdienen door een iegelijk bemind en geprezen te worden aangezien de vrouw het schoonste voorwerp voor de aanschouwing is en de schoonheid de grootste gave die God het schepsel gaf. In Prato was hij te gast, in de gaarde van Grignana te zamen met Mona Lampiada en drie andere vriendinnen, en als zij hem gevraagd hadden naar zijn oordeel omtrent de eisen waaraan een vrouw moet voldoen om schoon genoemd te worden, zette hij zich in het lommer aan hun voeten en sprak zijn rede over hetgeen geacht kan worden het ideaal van vrouwelijke schoonheid in de volrijpe dagen der Renaissance.
De statuur behoort te passen in een vierkant, zodanig dat de afstand tussen de vingertoppen der waterpas uitgestrekte handen gelijk zij aan die tussen voetzool en kruin, en de maat des hoofds zij één negende deel van die des gansen lichaams. Vermits er echter over de door klederen bedekte vormen niet nuttig geredetwist kan worden, bepaalt hij zich tot de zichtbare delen, gelaat, hals en schouders. Het oog, venster waaruit de ziel de wereld aanschouwt, moet open zijn en klaar, zijn licht getemperd door niet te lange wimpers, getint als het fijne ebbehout. Voor de pupil is een beminde kleur het azuur van de zomerse hemel, ofschoon sommige schrijvers deze kleur meer geschikt achten voor het katteoog; de meeste gunst echter geniet het bruin van de kastanje, dat, glanzend onder het blonde haar door dichters bij goud vergeleken, een der schoonheden is van Venus zelf. Nadat hij de volmaakte vormen van het aangezicht genoemd heeft, vervolgt Agnolo met te spreken over de eigenschappen door welke de vrouw, boven de bewondering die het beeld toekomt, verlangen en liefde wekt. Ten eerste de houding, dat is de wijze door geen boek, doch enkel door de natuur te leren, om de gestalte te dragen bevallig en zedig, beminnelijk en gepast, met stijl. Vervolgens de gratie die een glans spreidt over de gebaren; de aantrekkelijkheid, die, ondanks gebreken van het uiterlijk, de persoon een straal der schoonheid schenkt; de venustà, dat is het lichten der schoonheid, door Firenzuola bepaald als edel, kuis, deugdzaam, bewonderenswaardig; de aria, namelijk de frisheid der gezonde ziel, de openhartigheid van het klaar geweten. Ten slotte de waardigheid, daar immers de schoonheid vorstelijk gebiedt en gelijk een koningin gediend behoort te worden.
Aldus het ideaal der vrouw van Agnolo Firenzuola, die, gezel- | |
| |
lin van de volmaakte edelman van Castiglione, in het paradijs der Renaissance troont.
Pietro Bembo had al geleerd van de ware liefde.
Bembo, uit een herenhuis in Venetië, was een man met een groot hart, met geest, smaak, kennis en welbespraaktheid, die heel zijn leven als een aanzienlijk gast in deze wereld vertoefde. Beminde vriend ook aan alle hoven. Voor zijn volk deed hij goed werk door zijn taal te verdedigen tegen pedanten en dilettanten die haar met de boeien van het Latijn wilden binden. Toen de tijd zich begon te hullen in de zwarte Spaanse mantel, toen er grote behoefte was aan beleid, achtten de ernstigste mensen hem waardig voor de raad des pausen.
In zijn jeugd werd hij door Caterina Cornaro, die haar titel van koningin van Cyprus behouden had, met twee andere jongelieden uit Venetië genodigd op haar kasteel in Asolo, nabij Treviso, waar zij een heerlijk feest gaf ter ere van het huwelijk ener begunstigde jonkvrouw van haar huis. Bembo zond haar later zijn vorstelijke dank, het geschrift genaamd Gli Asolani.
Hier wordt verhaald hoe drie jonge vrouwen en drie jongelieden zich gedurende de feesten op een afgelegen plek der gaarde verlustigden met de gedachten aan de liefde. De vrouwen luisterden, in aandacht starend door het koele loof der laurieren, de jongelieden spraken om beurten, ernstig en rustig.
De eerste dag sprak de droeve minnaar Perottino. De liefde, eerzame vrouwen, is niet een kind van Venus, noch van Mars en zelfs van Vulcanus niet, maar van de wellust en de luiheid der allerdomste mensen. En wie haar volgt, kan niets dan smart en pijn ontvangen.
Beminnen zonder bitterheid kan men niet, noch kan men ooit enige bitterheid ondervinden dan door de liefde. Ieder kwaad komt uit de liefde, geen enkel kwaad zou ons geschieden, indien niet de liefde ons dreef tot het zoet dat zij belooft. Ik verzeker u, mevrouwe, de geest lijdt geen kwelling dan die welke in de liefde haar oorsprong heeft. Al de zalige onschuld der jeugd wordt vernietigd op de dag, dat in de jongeling en in de maagd de begeerte ontvlamt. En wie noemt de pijnen en de smarten tussen man en vrouw geleden? Wie kent de verzwegen wanhoop, wie telt de levens verloren door het verlokkelijk bedrog? Voor ons feest passen mijn woorden niet, maar waarlijk, ik kan niet anders spreken. Zie, o liefde, welk spel hebt gij met | |
| |
mij gedreven? Vrij ben ik in de wereld gekomen en aangenaam er ontvangen. Ik leefde gelukkig met mijn ouders tot ik u kende. Gij gaaft mij de vrouw tot meesteresse en ik diende haar met al wat ik had en wat ik was. Gij ontnaamt mij haar. Mijn ouders zouden kunnen sterven indien zij hun kind niet moesten achterlaten eenzaam in zijn verslagenheid.
De tweede dag sprak een andere, gelijk de blijde dichter die de hemel in vrouwenogen vindt.
Lavinello dan is de taak beschoren het oordeel uit te spreken dat uit het hart van Bembo kwam. De koningin zit die middag in de kring. Wat de jonkman zegt, heeft hij in het woud van een kluizenaar gehoord. Hijzelf meende, dat liefde niet anders was dan begeerte naar de schoonheid, en dat de ware, goede liefde niet de schoonheid wil, die door oog en oor wordt waargenomen. De heilige man nu, om niet te redekavelen, gaf hem toe, dat wel de liefde uit de begeerte komt, echter leerde hij hem dat er een andere is, zonder begeerte, evenals er haat kan zijn zonder vrees, en deze, boven de zinnen verheven, is de enig ware. Uw zielen, sprak hij, zijn onsterfelijk, waarom dan bedwelmt gij hen met vergankelijke bekoringen? Jeugd, schoonheid, geest, behoren uw lichaam dat daar staat, maar, Lavinello, gij zijt niet die, die uw vorm u toont, want dit uw leven is een slaap en wanneer gij ontwaakt zult gij door de koningin der zalige eilanden geloond worden naar uw droom - gij weet, de koningin, die aan het voorhoofd harer minnaars kon zien waarvan zij gedroomd hadden; indien het van jacht geweest was, gaf zij wouden en wild; indien van roem, gaf zij bijval en glorie; en wie van haar gedroomd had zette zij nabij haar troon. Evenzo zult gij grotere vreugde vinden indien gij zoekt boven de zichtbare hemel. Laat uw droom in dit aardse leven zijn dat gij in een tempel staat, en God is al datgene wat gij ziet, wat gij begeert. Gij ziet de beste schoonheid in de aardse woning en in de eeuwige.
Lavinello zweeg.
Toen leidde de koningin haar jonkvrouwen naar de zaal waar de vedelaars speelden voor de dans.
|
|