| |
| |
| |
Venetië
Venetië is de wijze koopman, die wellicht de zwaarste tegenspoed te boven had kunnen komen, indien hij niet zijn kinderen in overmatige weelde had grootgebracht.
In 1423 verzamelde de doge Mocenigo de heren van de raad in zijn zaal en gaf aldus verantwoording: Signori, wij hebben u ontboden om u mede te delen, dat wij tijdens ons bestuur vier miljoen der schulden gedelgd hebben. Drieduizend vaartuigen van tien tot tweehonderd ton, driehonderd grote schepen en vijfenveertig galeien, met zesendertigduizend zeelieden, voeren de handel. Aan goederen wordt jaarlijks voor tien miljoen dukaten uitgevoerd. Een miljoen dukaten, tweehonderdduizend zilverstukken en achthonderdduizend soldi komen jaarlijks van de munt. Een half miljoen dukaten brengt de belasting der huizen op. Wij tellen duizend edelen met fortuinen van vier- tot zestigduizend dukaten. Vervolgt, wat gij hier vindt en gij en uw zonen zult, boven allen verheven, gelukkig zijn. Behoede u en heerse God de geprezene. - Daarna sloot hij de ogen, door een iegelijk beweend.
Uit zijn woorden sprak de geest van de stad in haar rijpheid: Wij, patriciërs, beschermen uw arbeid, wij regeren tot uw welvaart, rekent gij zelf debet en credit na. Voor een gouden dukaat kocht een werkman gedurende een maand een ruim onderhoud voor zijn gezin.
Het ingewikkeld bestuur, welks rechtvaardigheid en kundigheid de doge met praal vertegenwoordigde, wist altijd de bekwaamste raadslieden voor de staatsvoering te kiezen en verzekerde zich bovendien voor zijn eigen dwalingen door een raad, die aan niemand verantwoording schuldig was, de Tien, boven zichzelf te stellen.
Geen beter ingerichte staat in Italië dan Venetië, en, daar zijn bedrijf grotendeels zeewaarts ging, geen machtiger; nergens anders ook genoten de burgers in zo ruime mate veiligheid en mild recht.
De handel werd in de middeleeuwen door de heren gedreven,
| |
| |
terwijl het arbeidend volk zijn bestaan vond in scheepsbouw, zeevaart, weverij; in de tijd echter der duizend edelen bovenvermeld waren alle burgers kooplieden. Sedert Enrico Dandolo had Venetië bestendig haar macht in het Oosten gevestigd, zij bezat vele koloniën en factorijen, ver dragen met emirs en sultans beschermden haar monopolies, en na de slag van Chioggia beheersten de galeien onder de banier van San Marco de zeeën. Al wat Oost-Europa leveren kon, graan, koper, zout, was voor de kaarsen; al wat Arabië, Bengalen, Ceylon te koop hadden, specerijen, edelstenen - zeer belangrijke koopwaar in die dagen, toen rentedragende bezitting woeker heette -, zijde, verfstoffen, werd vooral door Venetië gekocht, vervoerd, verkocht. Een halve eeuw na doge Mocenigo hadden de heren van de Libro d'oro zoveel rijkdom gewonnen, dat zij zich niet meer verwaardigden in de grondverdieping van hun palazzo magazijn te houden; het waren de popolani, die het bedrijf voortzetten, de ambachten overlatende aan vreemdelingen uit andere streken van het land - de Bergamasken waren hier, evenals in Genua, bij voorkeur arbeiders aan de kade - en voor het minst geachte werk voerde men slaven aan.
De patriciërs intussen streefden naar andere schatten. De een nodigde een Griekse geleerde in zijn huis, om hem en zijn vrienden van de oudheid en de filosofie te leren; een ander ontbood er enigen te zamen, schonk hun een woning en een boekerij, en stichtte aldus een academie. Sommigen waren zo verliefd op handschriften en antiquiteiten, dat zij van hun huis een museum maakten; de verzameling van kardinaal Grimani was beroemd in Europa. Anderen weer wijdden zich met hun ganse hart aan de boekenlust en beschermden drukkerijen, welker uitgaven thans de bibliofiel in vervoering brengen. Aan de kunstzin van edele vrouwen heeft Venetië de kantnijverheid te danken.
Doch de Savii hadden tot dusverre te ijverig over goederen en dukaten gewaakt om de euvelen te zien, die eruit kunnen voortkomen, gelijk één hunner opmerkte: in onze rijkdom zelf schuilt ons verderf. Niet uit het verlies van Constantinopel of de strijd tegen de zeerovers sproot de eerste oorzaak van de verzwakking van Venetië, maar uit de afkeer van het ambacht. Liever dan zonder kansen het vermoeiend werk in het arsenaal of aan de weefstoel te doen, streefden vele gezellen naar de staat | |
| |
der heren, door met geringe nering te beginnen, welke goede winst bracht op de talrijke feestmarkten. De winzucht werd voldaan, maar de invoer van vreemd werkvolk en slaven had ook kwade gevolgen.
Dalmatinen, Grieken, Circassiërs en oosterlingen, in grote hoeveelheid aangebracht, tierden in onzuiverheden, ziekten en zonderlinge gewoonten, die Venetië besmetten en verslapten in de tijd, dat zij veel kracht behoefde. Toen het machtig verbond van Kamerik zich tegen de republiek verhief, leefde zij buitensporig in de verzwakte zeden, die men elders in het land nog trachtte te onderdrukken. Hier ook openbaarde zich de dobbelzucht van het volk als een algemene hartstocht. Het wemelde van huizen, waar men, door Fortuna een zilverstuk te offeren, de kans had, eerst een kostbaar voorwerp, weldra een buidel goud te winnen, en het duurde niet lang eer de staat zelf een banco del lotto dreef.
Toch was de loterij onschuldig vergeleken bij het hazardspel met dobbelstenen en kaarten, vaak door misdaad en heiligschennis gevolgd. De naam casino is oorspronkelijk Venetiaans; jonge borsten zochten vrolijkheid in de kleine huisjes, waar de tucht weinig geëerd werd, en gaven, door er te dobbelen, aan het woord casino een tweede betekenis.
In bevalliger stijl vonden de heren zulk genoegen in de woningen der voorname kortezanen. Paus Julius had niet, gelijk zijn voorganger, een zacht oordeel over de staatsievrouwen der uit de zee geboren godin, en verbande ze uit Rome, een ganse menigte, waarvan een groot aantal een nieuw en gul vaderland in Venetië vond. Enkelen, begaafd en fortuinlijk, woonden in paleizen, waar zij prinsen, bellettristen en geleerden met hoofse kout aan de dis onderhielden. Terecht genoot de Venetiaanse kortezane een roep van beschaving, want, getuigden ook de zeden, waarin zij gedijde, van ontaarding, zij hulde zich in goede vormen, die schel afstaken bij die welke menige dochter van aanzienlijken bloede de wereld toonde. De lichtmis vond zijn gading in de kloosters. De bruidsschatten waren zo onmatig geworden, dat zij het geslacht bedreigden, dus namen de dochters in steeds groteren getale de sluier, zonder zich echter de aardse vreugden te ontzeggen. Een nonnenklooster, omtrent de tijd dat Venetië haar macht te land verloor, was een woning van geneugten, die weinig gegispt werden, ofschoon zij vreemd | |
| |
waren, niet slechts aan godsvrucht, maar aan de openbare zede.
In zulke verschijnselen openbaarde zich het verval van de eenmaal sterke blozende levenslust. Het lagunenvolk had altijd van weelde gehouden, van feesten onder zijn zomerse hemel. Het bezat geriefelijkheden in overvloed toen in noordelijke landen edelen nog met sobere behoeften leefden. In het huis van de koopman bedekte goudleder de muur van de zaal; de tafel, voor vele gasten bestemd, was met ivoor en zeldzame soorten hout ingelegd; lampen van geciseleerd koper, met email bewerkt, hingen van de beschilderde zoldering, flonkerend in veelkleurige glaasjes; brede kasten, gebeeldhouwde koffers, verguld, verlucht, met steentjes gesierd, stonden aan de wanden geschaard. In de slaapzaal prijkte het bed, gebouwd voor de gezegende gebeurtenissen van geboorte en verscheiden, met de gedraaide kolommen, met karmozijn brokaat, met kussenkleed en goudborduursel. Van de bidstoel ernaast schouwde de koninklijk getooide schutsheilige neder. Zilveren spiegels, bronzen wasbekken en badkuip, met zilver beslagen klederkoffers, een menigte kunstige voorwerpen, voldeden de behoefte van de prachtige Venetiaanse burger. Tegen het einde van de vijftiende eeuw bestonden er omtrent honderd woningen, de naam palazzo waardig, die zulke meubelen bevatten.
Het volk bewonderde de praal der patriciërs, die ook in het openbaar hun rijkdom vertoonden. Er was geen stad, waar men zovele feesten had, ter ere van een heugelijke dag of ter verlokking van kooplustige vreemdelingen, geen stad, waar men op zo kwistige wijze doop en huwelijk vierde. Bij honderden kwamen de gasten ten maaltijd, een ieder glanzend van al wat hij aan parelen en juwelen bezat. In het midden der tafels stond de boom, die aan zijn takken versnaperingen en kleurige geschenken droeg. De vedelaars streken, de narren en goochelaars deden hun kunsten, terwijl de knechts met de schotels draafden: oesters in vergulde schelpen, voor- en nagerechten uit verre oorden aangevoerd, forellen in malvezij, kreeft in kruidensaus, kapoenen met confituur, hele evers in de borstelvacht. Dan traden de gezellen van de Calza binnen, jongelieden zonder beroep, die zich verenigd hadden met het doel feesten in te richten en op te luisteren. Calza noemden zij hun gilde, omdat zij hun embleem aan de hozen droegen. Ten aanschouwe der menigte vertoonden zij hun gymnastische toeren op gondels, in de feest- | |
| |
zaal onthaalden zij de gasten op de nieuwste dansen in Frankrijk geleerd, op buffonate, kwinkslagen en boert, zoals men die in Toscane en Napels verstond.
Te midden van de lichtzinnigheid vergaderden de wijze heren zorgelijk in de raadszaal. De vijanden te land naderden met onweerstaanbare macht, de oorlog vorderde ongehoorde schatten. Onverwachts bereikte een schrikkelijke mare de beurs: uit Portugal werd gemeld dat daar een welbeladen vloot langs een nieuwe weg uit de Indiën was teruggekeerd. De prijs van specerijen daalde tot de helft. Boze geruchten dreven de lieden in drommen naar de banken, waarvan sommige, ondanks steun uit de schatkist, de deur moesten sluiten. Alleen de ondoorgrondelijke heren van de Tien schreden nog rustig over de piazza, zij wisten meer, en ofschoon Venetië dankzij de paus en Vasco da Gama zijn overheersende plaats verloor, aan hun vastberadenheid had het te danken, dat de staat gered werd. Zij hadden vèr ziende ogen, de Tien, zij stelden zelfs de sultan voor een kanaal door de landengte van Suez te graven.
De wufte jongelieden en vrouwen bekommerden zich niet om de ernst der omstandigheden. De raad hief zulke hoge leningen, dat menige koopman in nood kwam, en zo hij zich beklaagde, antwoordde men, dat nog te velen in de stad de spaarzaamheid niet betrachtten. Toen poogde men ook de zuinigheid op te leggen. Nieuwe wetten werden afgekondigd, tegen de weelde gericht, te handhaven door genadeloze provveditori. Voortaan was de Franse zakmouw verboden, gelijk trouwens iedere verandering in de klederdracht, omdat er te veel kostbare stof verkwist werd. Geen parelsnoeren van meer dan zoveel dukaten. Voor het gewaad niet meer dan zestien el stof, waarvan de prijs niet hoger mocht zijn dan twee dukaten per el. Verboden de hemden van in Frankrijk geweven linnen. Aan de maaltijd niet meer dan drie soorten vlees, oesters alleen veroorloofd, enzovoort. Al zulke wetten echter begeleid van uitzonderingen en ontduikingen.
De deugdzame vaders hadden meer gespaard dan de deugd der zoons kon verdragen. Na de vijftiende eeuw werd Venetië de stad bij uitstek voor de fictie van verdorvenheid en gruwelen. Een geleerde sprak onlangs de hoop uit, dat melodramaschrijvers de plaats der handeling van hun verzinsels naar elders | |
| |
mochten overbrengen; maar er zijn daar, na de bloei der republiek, dingen gebeurd die de historicus moeilijk verklaart, de romanticus grif gelooft en boeiend voortzegt. Lang voor haar verval had de stad van San Marco de verbeelding van novellisten bekoord, en later boden de Brug der Zuchten, de Piombi, de Bravi voortreffelijke stoffage voor een drama vol nachtelijke daden en kreten.
De rijkdom, door geslachten gewonnen, heeft deze plaats verlaten. Doch de schoonheid waarin zij leefden verheft zich nog uit het water, getuigenis van de geest van kooplieden, die een eer stelden op hun bezit. Daar staan hun paleizen, die vele kleinere nazaten met wat zij wrochten hebben zien gaan. Daar staat het Palazzo Ducale, zo hecht gebouwd, zegt men, dat de elementen het niet zullen deren; in prachtige eenvoud, een gebieder over groten, verheft het zich naast het fantastisch paleis van San Marco, en ieder van zijn bogen is een weergaloos werk. Even waardig staan de vele herenhuizen, gebouwd in de tijd toen de bouwmeesters de vrome vormen van het Noorden op zulke wijze aanwendden, dat het zonlicht ook binnen kon schijnen. Zij worden thans bewoond door edelen of dromers, wier hart het verleden behoort. Er gaat in deze stad, die niet werd uitgebreid, weinig gerucht van het huidig leven; zacht glijdt de gondel over het water, de reiziger van verbazing in verbazing voerend, waar het een na het ander palazzo verschijnt: de Ca' d'oro in de kleur van een schelp, die met zijn drie verdiepingen vensters aan de toren van een kathedraal doet denken; Cavallo, bewonderenswaardig gelijkmatig, welks gotische bouwmeester van Moors geluk droomde; Pisani, met zijn sierlijke balkons; Giustiniani, brede, statige woning van grandezza; Giovanelli, met de trotse vensterbouw van zijn piano nobile. De gondel, die voorbij vaart, breekt hun spiegelbeeld in rimpels, doch het water herneemt zijn rust en het palazzo is niet gestoord.
De macht verging van de stoere zeevaarders, de bekwame kooplieden die Venetië maakten. Hun woningen echter getuigen van de vorstelijke wijze waarop zij hun wereldse tijd en zijn lusten beschouwden.
|
|